c. met vaartuigen aan de oever van het erf van een woning, met dien verstande dat 1deze vaartuigen in de lengterichting aan de oever dienen te worden afgemeerd; 2. de totale lengte van deze vaartuigen de breedte van de oever van het erf niet mag overschrijden; 3. de totale breedte van deze vaartuigen alsdan niet meer mag bedragen dan drie meter; 4. het geen oever betreft gelegen aan de doorgaande vaarroute van de Noordelijke Elfstedenvaarroute, tenzij i. een ontheffing als in lid 4 is verstrekt; ii. ligplaats wordt ingenomen met kleine open vaartuigen die zijn gebouwd en bestemd om uitsluitend of hoofdzakelijk door spierkracht te worden voortbewogen. 3. Burgemeester en wethouders kunnen (categorieen van) vaartuigen aanwijzen waarop het in lid 1 gestelde verbod niet van toepassing is. 4. Burgemeester en wethouders kunnen van het in lid 1 gestelde verbod ontheffing verlenen. Artikel 3 Aanleggen 1Het is de rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee aan te leggen in of aan een rietkraag of aan of op een krachtens artikel 14 als zodanig aangewezen oever. 2. Onverminderd het bepaalde in lid 1, is het de rechthebbende op een vaartuig verboden, daarmee langer dan gedurende ten hoogste drie achtereenvolgende dagen of gedeelten daarvan op dezelfde plaats aan te leggen. 3. De rechthebbende op een vaartuig wordt geacht daarmee gedurende drie achtereenvolgende dagen of gedeelten daarvan op dezelfde plaats te hebben gelegen, indien dat vaartuig op die plaats door een met de uitvoering van de verordening belaste ambtenaar als bedoeld in artikel 16 wordt aangetroffen op enig tijdstip van de eerste van drie dagen en op enig tijdstip van de eerste dag na die drie dagen. 4. De rechthebbende op een vaartuig wordt geacht op dezelfde plaats te zijn gebleven indien het vaartuig binnen een straat van 500 meter - hemelsbreed gemeten - gerekend vanaf de in lid a bedoelde aanlegplaats wordt aangetroffen. 5. Het is de rechthebbende op een vaartuig verboden, met enig vaartuig binnen vijf dagen nadat het is verplaatst op de in lid 1, sub a, bedoelde plaats opnieuw aan te leggen. 6. Burgemeester en wethouders kunnen van het in lid 1 gestelde verbod ontheffing verlenen voorzover het betreft een krachtens artikel 14 als zodanig aangewezen oever. Artikel 4 Aanleg-exces Onverminderd het bepaalde in artikel 3, lid 1 en lid 2, is het de rechthebbende op een vaartuig verboden daarmede op een plaats aan te leggen, indien burgemeester en wethouders hem schriftelijk hebben medegedeeld, dat zij het, met het oog op de verdeling van de beschikbare aanlegplaatsen, onaanvaardbaar achten dat genoemde rechthebbende aldaar nog langer aanlegt.

Historisch Centrum Leeuwarden

Notulen van de gemeenteraad van Leeuwarderadeel | 2011 | | pagina 69