Wettelijk kader
Wegbeheer kan worden gedefinieerd als de zorg voor het blijven voldoen van alle verhardingen
aan de wettelijke eisen en richtlijnen, een en ander binnen de beleidskaders vastgesteld door
het ambtelijk bestuur.
De Wegenwet eist van de beheerder 'goed rentmeesterschap'. Dit betekent dat hij ervoor moet
zorgen dat het kapitaal dat in de wegen is geinvesteerd in stand blijft door het tijdig plegen van
onderhoud. Het betreft hierbij voornamelijk technisch beheer.
De Wegenverkeerswet verwacht dat de wegbeheerder streeft naar maatregelen die de veilig-
heid van de weggebruiker en de functionaliteit van de wegen waarborgen. De wet doet een be-
roep op de publiekrechtelijke zorg van de wegbeheerder voor de veiligheid van de weggebrui
ker, maar schrijft geen maatregelen voor. Het gaat hierbij vooral om functioneel beheer.
Met de inwerkingtreding van het Nieuw Burgerlijk Wetboek is ten opzichte van het oude Burger-
lijk Wetboek de bewijslast omgedraaid. De beheerder kan nu aansprakelijk worden gesteld voor
schade die iemand lijdt als gevolg van gebreken aan de weg. Dit betekent dat een preventief
onderhoudsbeleid, een goede klachtenregistratie, regelmatige inspecties volgens de landelijk
geaccepteerde methode en een goed werkend systeem van rationeel wegbeheer onontbeerlijk
zijn.
Op basis van publicatie 185 'Handboek aansprakelijkheid beheer openbare ruimte' van het
CROW en A.O.G. (Aansprakelijkheids-Onderlinge van Gemeenten) is gebleken dat het aantal
schadeclaims vooralsnog beperkt is toegenomen. Het percentage claims dat wordt toegekend
stijgt echter duidelijk, net als het aantal claims met letselschade. Dit heeft een negatieve invloed
op de kosten, de tijdsbesteding en het imago van de beheerder. Claims hebben vooral betrek-
king op het beheerproduct 'wegen' en niet zozeer op bijvoorbeeld groen, water, reiniging. De
cijfers onderbouwen in deze zin de noodzaak om aandacht te schenken aan het terugdringen
van het aantal claims, vooral die met letselschade, vooral op het gebied van wegbeheer.
De wettelijke aansprakelijkheid kan worden onderverdeeld in twee hoofdvormen: risicoaanspra-
kelijkheid en schuldaansprakelijkheid.
Risicoaansprakelijkheid
Artikel 6:174 BW regelt de risicoaansprakelijkheid van de wegbeheerder indien de schade het
gevolg is van een gebrek aan de openbare weg. Er is sprake van een gebrek aan de weg indien
de weg niet voldoet aan de eisen die men er onder de gegeven omstandigheden aan mag stel-
len en hierdoor een gevaarlijke situatie ontstaat. Dit houdt in dat de wegbeheerder aansprakelijk
is voor schade als gevolg van een gebrek, ook al was hij niet op de hoogte van het gebrek.
Aansprakelijkheid treedt in, onafhankelijk van de vraag of de wegbeheerder het gebrek kende of
behoorde te kennen. Ook wordt voorbijgegaan aan de vraag of de wegbeheerder een verwijt
valt te maken ten aanzien van de aanwezigheid van een gebrek. Is eenmaal vastgesteld dat
schade is ontstaan als gevolg van een gebrek, dan is de enige mogelijkheid voor de wegbe
heerder om onder de aansprakelijkheid uit te komen een beroep te doen op de 'tenzijclausule'.
De tenzijclausule houdt onder meer in dat de wegbeheerder niet aansprakelijk is, als er een
zeer korte periode ligt tussen het ontstaan van het gebrek en het ontstaan van de schade. Een
beroep op deze clausule dient goed te worden onderbouwd.
Schuldaansprakelijkheid
Indien de schade niet het gevolg is van een gebrek aan de weg zelf, maar van de aanwezigheid
van losse voorwerpen of substanties op de weg (die geen deel uitmaken van de weg) kan als
praktische vuistregel gesteld worden dat artikel 6:174 BW niet van toepassing is. In dergelijke
gevallen dient de aansprakelijkheid te worden beoordeeld op grand van artikel 6:162 BW. Toe-
rekenbaar tekortschieten van de wegbeheerder in zijn zorgplicht om de onder zijn beheer val-
lende wegen naar behoren te onderhouden is een noodzakelijke voorwaarde voor aansprake
lijkheid. Dit moet door de gedupeerde worden aangetoond. In tegenstelling tot artikel 6:174 BW,
4* Grontmij
Bijlage 2Wettelijk kader en milieu
NNHI 20111001, revisieDI