Standaardtermijn voor
aanvraag van vaststelling van
een (project)subsidie (alleen
relevant bij arrangementen 2
en 3).
Standaardregel:
Maximaall3 weken na voltooiing van de gesubsidieerde
activiteiten of afgesproken termijn.
Indien wordt verantwoord via de jaarrekening of tezamen
met andere subsidies (volgens SiSa-principe) geldt een
uitzondering op del3-weken termijn voor indiening van de
aanvraag voor vaststelling.
Tabel l.Overzicht standaardtermijnen Rijksbrede subsidiekader
Standaardberekeningswijzen en eenduidige definities voor kostenbegrippen
Ook de uniformering van tarieven en begrippen draagt bij aan de rechtszekerheid van de
aanvrager. Een subsidiebedrag kan op verschillende manieren worden bepaald. Er kan een
vast bedrag per prestatie of activiteit worden gegeven, maar de subsidie kan ook bestaan uit
een bijdrage in de kosten van de subsidiabele activiteiten. Zo komt het voor dat wordt
uitgegaan van uurtarieven. Een uurtarief kan echter op verschillende wijzen worden berekend.
Dit brengt hoge lasten met zich mee. Vooral de verschillende uitgangspunten en definities per
subsidie ten aanzien van de subsidiabele kosten (bijv. overheadkosten) leggen een grote
(lasten)druk op de administratieve systemen van subsidieontvangers. Omdat het wenselijk is
hier een lijn te hanteren, gaat het subsidiekader uit van drie standaardberekeningsmethoden.
STANDAARDBEREKENINGSWIJZEN EN UNIFORME KOSTENBEGRIPPEN
Om de totstandkoming van het subsidiebedrag van uurtarieven te vereenvoudigen, wordt
voorgesteld:
1Uit te gaan van drie standaardberekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven:
a. berekening op basis van integrale kosten;
b. berekening op basis van een uurtarief per kostendrager (bijvoorbeeld loonkosten),
vermeerderd met een forfaitair vastgestelde opslag voor indirecte kosten; of
c. hanteren van forfaitair vastgestelde uurtarieven, bijvoorbeeld op basis van de
Handleiding Overheidstarieven.
2. Eenduidige definities te gebruiken voor kostenbegrippen, zoals subsidiabele kosten,
kostendrager, integrale kosten, uurbasis, loonkosten, indirecte kosten of overhead, kosten
derden en niet-subsidiabele kosten.
3. Uniforme forfaitaire elementen voor de berekening van uurtarieven (lb en lc), zoals het
aantal werkbare uren op jaarbasis.
Ad 1. Standaardberekeningswijzen
Voor de toepassing van de berekeningsmethoden wordt in principe aangesloten bij de praktijk
van de subsidieontvanger. Dat wil zeggen dat de subsidieverstrekker de subsidieontvanger de
keuzemogelijkheid geeft om de subsidiabele kosten volgens een van de drie
gestandaardiseerde methodes te berekenen. Bij de afweging tussen het al dan niet bieden van
een keuzemogelijkheid aan de subsidieontvanger weegt de subsidieverstrekker de
administratieve en uitvoeringslasten. Zo kan bijvoorbeeld worden gekozen voor het hanteren
van forfaitaire elementen, omdat de lasten hierbij voor beide partijen (ontvanger en
verstrekker) gering zijn.
Bij het hanteren van de berekeningswijzen b en c worden in de specifieke subsidieregeling
vastgesteld: