Artikel 3. Bevoegdheid college
Het college besluit ingevolge het eerste lid binnen de daarvoor door de raad vastgestelde
kaders, zoals neergelegd in de gemeentebegroting en deze Algemene subsidieverordening. Dit
betekent dat het college geen subsidies kan verlenen, die niet stroken met de door de raad
vastgestelde algemene regels. Met besluiten over het verstrekken van subsidies in plaats van
verlenen van subsidies wordt beoogd de bevoegdheid te besluiten over het gehele
subsidieproces, dus ook het bevoorschotten, lager vaststellen, terugvorderen en dergelijke.
In het eerste lid is bepaald dat het college daarbij de gemeentebegroting en subsidieplafonds
in acht neemt. Als de gemeentebegroting nog niet is vastgesteld en er formeel dus nog geen
financiele ruimte door de raad beschikbaar is gesteld, wordt subsidie slechts verleend onder
de voorwaarde dat de raad daarvoor geld beschikbaar zal stellen, het zogenoemde
begrotingsvoorbehoud.
In het tweede lid is de bevoegdheid van het college geregeld om voorwaarden aan de subsidie
te verbinden. Zie hiertoe ook artikel 4:33 Awb en voor het verschil met verplichtingen artikel
4:37 Awb.
N.B.
Ook de bevoegdheid om aan een subsidiebeschikking een uitvoeringsovereenkomst te
verbinden, berust bij het college.
In beginsel is in afdeling 4.2.4 Awb zeer uitvoerig en nauwgezet bepaald welke
verplichtingen onder welke voorwaarden bij een subsidieverlening kunnen worden opgelegd
en kunnen alle toegestane verplichtingen in beginsel bij subsidieverlening of
subsidiewijziging worden opgelegd. Ingevolge artikel 3:14 BW mogen bepalingen in
subsidieovereenkomsten er niet toe leiden, dat een bestuursorgaan handelt in strijd met de
Awb, de publiekrechtelijke subsidieregeling, waarop de subsidie berust, of de andere
ongeschreven regels van het publiekrecht. Gezien het bovenstaande is het maar de vraag
wanneer het opstellen van een uitvoeringsovereenkomst bij de beschikking extra
bevoegdheden geeft. In het geval de subsidieontvanger moet worden verplicht bepaalde
activiteiten te verrichten, is het de vraag of er niet veeleer sprake is van een opdracht situatie.
Waar de subsidiebeschikking slechts gericht is op een partij, kan middels een
uitvoeringsovereenkomst meerdere partij en aan elkaar worden gebonden. Dat zou een
voordeel kunnen zijn. Ook is het mogelijk een derdenbeding ex. art. 6:253 BW op te nemen.
Artikel 4. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
In de Awb zijn in de artikel 4:25 tot en met 4:28 de belangrijkste bepalingen rondom het
werken met een 'subsidieplafond' gegeven. Ingevolge het eerste lid van artikel 4 kan de raad
subsidieplafonds per beleidsterrein vaststellen. In de regel valt dit qua tijdstip samen met de
vaststelling van de begroting. De raad stelt subsidieplafonds vast en maakt daarbij de wijze
van verdeling van de beschikbare middelen bekend. Eventueel kan het college nadere regels
opstellen omtrent de wijze van verdeling van de beschikbare middelen.
Met het oog op de rechtszekerheid verlangt de Awb, dat het subsidieplafond bekend wordt
gemaakt, voordat de periode waarop het betrekking heeft, ingaat. Zo kunnen potentiele
aanvragers tijdig weten hoeveel geld beschikbaar is. Maar vooral van belang is, dat
subsidieaanvragen zonder nadere motivering worden afgewezen op het moment dat het
subsidieplafond bereikt is. Indien het voor subsidie beschikbare bedrag enkel op de begroting
vermeld staat en de gemeente deze bedragen niet als zijnde subsidieplafonds heeft