Nu de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen per 1 oktober 2009 in werking is
getreden, bestaat het risico dat bestuursorganen, die zich niet aan de door zichzelf gestelde
termijnen houden, met een dwangsom kunnen worden geconfronteerd. In gevallen, waarin de
behandeling van aanvragen (denk aan complexe, omvangrijke subsidies, zoals voor het
bouwen van een gebouw en dergelijke) zeker meer tijd zal vergen dan de hiervoor genoemde
termijnen, ligt het voor de hand in nadere regels te bepalen hoe en onder welke voorwaarden
het risico van de overschrijding van termijnen kan worden beperkt. Onder omstandigheden
kan het college zich een termijn van een half jaar gunnen om tot een beslissing te komen.
Gezien de complexiteit van bepaalde subsidieaanvragen en de daarmee gemoeide gelden en
nagestreefde beleidsdoelen is deze termijn verdedigbaar. Gelet op de Wet dwangsom en
beroep bij niet tijdig beslissen verdient het echter aanbeveling een voorzienbare lange
beslistermijn in een nadere regels vast te leggen.
De termijnen lijken redelijk royaal. Uitgangspunt moet zijn, dat afhandelen binnen 13 weken
de maximale termijn is, in principe wordt de aanvraag zo servicegericht dus zo snel mogelijk
afgehandeld.13
Artikel 8. Weigeringsgronden
De algemeen geldende weigeringsgronden, opgenomen in artikel 4:35 Awb, worden hier met
een nadere, op de gemeentelijke praktijk toegesneden grond aangevuld. Dit betreft het niet of
niet in overwegende mate gericht zijn van de activiteiten van de aanvrager op de gemeente,
dan wel haar ingezetenen of daaraan niet of nauwelijks ten goede komen.
Eventueel kunnen aan deze weigeringsgronden nog de volgende gronden worden toegevoegd:
8.d de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien, die in strijd zijn met de
wet- en regelgeving, het algemeen belang of de openbare orde;
8.e de activiteiten een politieke, godsdienstige of levensbeschouwelijke boodschap hebben.
Waarbij wordt aangetekend dat het rechtstreeks inroepen van deze gronden ter weigering van
een subsidieaanvraag in bezwaar en beroep tot discussie kan leiden. De vraag is dan of deze
gronden redelijkerwijs ter beoordeling zijn van het college. Want strikt genomen mag het
college zich slechts een oordeel vormen over de activiteiten waarvoor subsidie wordt
aangevraagd. Het is vaak eenvoudiger om de subsidie te weigeren wegens de verwachting,
dat de activiteiten onvoldoende gericht zijn op de beleidsdoelen.
Artikel 9. Wet Bibob
Een bijzondere weigeringsgrond is opgenomen in artikel 9, eerste lid. Het betreft het geval dat
de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet Bibob niet kan doorstaan. Indien deze
weigeringsgrond niet zou zijn opgenomen, dan zou het kunnen betekenen dat het college
gehouden is subsidie te verlenen aan aanvragers aan wie het college geen vergunmng voor
niet-subsidiabele activiteiten zou verlenen. Daarbij is niet van belang of de activiteiten,
waarvoor subsidie wordt gevraagd, op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat bij deze
weigeringsgrond louter om de persoon, dan wel rechtspersoon van de aanvrager.
De Wet Bibob is bedoeld als aanvulling op bestaande instrumenten, die het college reeds ter
beschikking heeft. Het college zal bij ieder beleidsdoel, dat het wil subsidieren, zich de vraag
moeten stellen of er enig risico is van het faciliteren van strafbare feiten en of die risico's niet
voldoende worden ondervangen met de bestaande toetsing van aanvragen. Het is niet
mogelijk te bepalen dat de Wet Bibob generiek op alle subsidies wordt toegepast. Het college
dient zelf een afweging te maken in welke situatie toepassing zinvol is. Voordat tot toepassing
13 Zie ook de Code Dienstverlening.