Over het begrip bouwwerk bestaat een uitgebreide jurisprudentie, het is niet zonder meer
duidelijk wanneer aan de vier voorwaarden wordt voldaan om tot de conclusie te komen dat
een object een bouwwerk is.
De jurisprudentie is te omvangrijk en te casuistisch om hier weer te geven. Een uitgebreide
opsomming van jurisprudentie staat in de toelichting op de modelbouwverordening van de
'Standaardregelingen in de bouw' (Sdu uitgevers bv, Den Haag).
Open erf en terrein
Bouwwerken vallen niet onder de werking van de brandbeveiligingsverordening, ook
sommige open erven en terreinen vallen niet onder de werking van de verordening. Het
Bouwbesluit 2012 voorziet hierin. Hiervoor kunnen dus geen eisen worden gesteld op grand
van de brandbeveiligingsverordening.
De begripsomschrijving van erf is overgenomen uit het Besluit omgevingsrecht (Bor) dat op 1
oktober 2010 in werking is getreden. Die omschrijving is afgeleid uit de jurisprudentie (zie
ABRvS 15 September 1997, LJN: AA3601, AB 1998, 5).
Uitgangspunt is dat het gehele perceel bij een hoofdgebouw in beginsel als erf kan worden
aangemerkt. Echter uit de systematiek van een bestemmingsplan of beheersverordening kan
voortvloeien dat bepaalde verder van het hoofdgebouw afgelegen delen van een perceel niet
als erf aangemerkt kunnen worden. Dit zal in beginsel uitsluitend het geval kunnen zijn bij
percelen van een aanzienlijke omvang, veelal gelegen buiten de bebouwde kom. Bij
dergelijke omvangrijke percelen geven bestemmingsplannen of beheersverordeningen soms
regels die het perceel onderverdeelt in een bouwblok of bestemming, waarbinnen het
hoofdgebouw met bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen gebouwd kunnen
worden en waar een verdere inrichting kan plaatsvinden als buitenruimte behorende bij het
hoofdgebouw.
Onder een terrein wordt verstaan een bij een bouwwerk behorend onbebouwd perceel, of
gedeelte daarvan, niet zijnde een erf. Om als terrein in de zin van de bouwverordening te
kunnen worden aangemerkt, moet dus aan vier voorwaarden zijn voldaan: 1) het is een
perceel grand, 2) dat onbebouwd is, 3) dat bij een bouwwerk hoort en 4) dat geen erf is.
Gebruiksvergunning voor een inrichting
De brandbeveiligingsverordening kent een gebruiksvergunningenstelsel voor die situaties die
uit een oogpunt van brandveiligheid meer dan gebruikelijke aandacht nodig hebben. Gezien
de onbepaaldheid van de situaties is niet gekozen voor een meldingsplicht i.p.v.
vergunningplicht, omdat tussen die situaties dan bij voorbaat onderscheid gemaakt moet
worden. Daarnaast staan in de brandbeveiligingsverordening gebruiksvoorwaarden waaraan
altijd moet worden voldaan.
Voor het stellen van eisen via een vergunning of via de directe werking van de verordening is
het nodig dat de situatie waarop de vergunning of eisen van toepassing zijn, is afgebakend:
een ruimtelijk begrensde plaats, voor zover die geen bouwwerk is. Kortheidshalve is gekozen
voor een begrip: inrichting.
Het is duidelijk dat voor een zo grate verscheidenheid aan situaties het niet goed mogelijk is
concrete eisen te stellen. Om dezelfde reden is het aanvragen van een vergunning vormvrij.
Het Bouwbesluit 2012 geeft richtlijnen voor de te stellen voorwaarden.