pagina 9 van 18
Uitgangspunt in deze verordening is dat onder het begrip 'zaak' alleen onroerende zaken
worden verstaan. Immers, het effectueren van de bescherming vormt een probleem,
aangezien roerende monumenten meestal eenvoudig kunnen worden verplaatst en daardoor
ongemerkt over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening
worden gebracht. Zaken die naar hun aard roerend zijn, zoals een kerkorgel, kunnen wel de
beschermde status krijgen, op basis van de redengevende omschrijving. Met het voorgaande
in het achterhoofd is het echter aan gemeenten zelf om met de verordening ook roerende
monumenten aan te wijzen. Daarnaast is het ook mogelijk dat gemeenten door middel van
aanvullende regelgeving voorkomen dat cultuurhistorische voorwerpen, die als gemeentelijk
monument zijn aangewezen, buiten de gemeentegrenzen verdwijnen. Controle en
handhaving van deze regelgeving zijn echter nauwelijks mogelijk.
Sub b
Dit betreft de lijst waarop de gemeente de overeenkomstig de verordening aangewezen
monumenten registreert. Het plaatsen op de monumentenlijst heeft geen rechtsgevolg. Het
betreft slechts een administratieve handeling. Voorafgaand aan de plaatsing op de lijst is het
de aanwijzing tot gemeentelijk monument die rechtsgevolg beoogt. Het is inzichtelijker om de
aanwijzing en de plaatsing op de lijst uit elkaar te trekken. Zie ook de toelichting op artikel 3,
lid 1en artikel 7.
Sub c
Voor de begripsomschrijving van een 'beschermd monument' is aangesloten bij de
begripsomschrijving uit de Wabo. De Wabo zelf verwijst weer naar de Monumentenwet 1988.
Deze wet omschrijft een beschermd monument als een onroerend monument dat is
ingeschreven in een ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgesteld register. Op de
vergunningverlening voor rijksmonumenten zijn de bepalingen uit de Wabo van toepassing.
Sub d
De inschakeling van een commissie die Burgemeesters en Wethouders adviseert over
aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988, is verplicht
op grond van artikel 15 van de Monumentenwet 1988. Door het ontbreken van keuzevrijheid
is er geen strijdigheid met het duale uitgangspunt van het bestuur wanneer in deze
verordening de raad bepaalt dat er een commissie is die adviseert aan Burgemeesters en
Wethouders. In de gemeente Leeuwarderadeel is dit de monumenten- en
welstandscommissie van Hus en Hiem te Leeuwarden.
Sub e
De gemeentelijke FAMKE (archeologische beleidsadvieskaart) kan een praktische oplossing
bieden in het geval dat nog geen Malta-proof bestemmingsplan is vastgesteld. In dat geval
kunnen gebieden op een dergelijke beleidsadvieskaart worden opgenomen, indien blijkt dat
daar op grond van gemeentelijk historisch onderzoek mogelijk archeologische sporen in de
bodem kunnen worden aangetroffen.
Sub k
Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders
van de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden verricht. Het bevoegd gezag is
integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de
bestuursrechtelijke handhaving.
In het Bor wordt een aantal uitzonderingen op deze hoofdregel gemaakt. Een minister dan
wel het college van gedeputeerde staten wordt in deze gevallen als het bevoegde gezag
aangewezen. Deze gevallen zijn aangewezen in artikel 3.3 van de Wabo. Gedeputeerde
staten van de provincie is bevoegd gezag indien het gaat om de meer complexere
categorieen inrichtingen. Deze zijn specifiek in bijlage I van het Bor omschreven.