pagina 16 van 18
Onderdeel a staat systematische drainage, mits sleufloos uitgevoerd, toe in een gemeentelijk
archeologisch monument, een gebied met een hoge archeologische waarde en in een
gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde.
Onderdeel b is niet van toepassing, indien de verstoring plaatsvindt in een gemeentelijk
archeologisch monument, een gebied met een hoge archeologische waarde en in een
gebied met een archeologische verwachtingswaarde als aangegeven op de gemeentelijke
FAMKE en de ingreep kleiner is dan de betreffende oppervlakte die in de desbetreffende
advieszone van de gemeentelijke FAMKE wordt aangegeven:
'Streven naar behoud' en 'waarderend onderzoek op vuursteenvindplaatsen, kopjes en
terpen' 50 m2; 'waarderend onderzoek dobben' en 'karterend onderzoek 1500 m2;
'karterend onderzoek 2' 2500 m2; 'karterend onderzoek 3' en 'quickscan' 5000 m2.
Onderdeel c ziet op de situatie dat het bestemmingsplan wel voorziet in bescherming als
bedoeld in de inleidende toelichting bij dit artikel.
In onderdeel d wordt een aantal mogelijkheden genoemd die voorheen in de Wet ruimtelijke
ordening waren opgenomen en nu in artikel 2.12 Wabo. Het gaat hier om het oude
projectbesluit, de oude binnenplanse ontheffing, de oude tijdelijke ontheffing en de oude
buitenplanse ontheffing (voorheen de artikelen 3.10, 3.22 en 3.23 Wro). Deze bepalingen zijn
met de Invoeringswet Wabo komen te vervallen.
Wel geldt nog steeds dat dergelijke besluiten tot stand kunnen komen doordat bij de
aanvraag voorschriften kunnen worden opgenomen met betrekking tot archeologische
waarden in het gebied waarvoor de aanvraag geldt. Aan de aanvraag kan dan de
voorwaarde worden verbonden dat een rapportage wordt overlegd waarin de archeologische
waarden van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld.
Onderdeel f ziet op situaties buiten de aanvraag als bedoeld in onderdeel d. Het gaat hier in
de eerste plaats om een verkapt vergunningstelsel ten behoeve van het realiseren van een
fysiek project. Er is voor gekozen om deze bepaling dan ook onder de Wabo te laten vallen.
Op grond van artikel 18 zijn de bepalingen uit hoofdstuk 3 van overeenkomstige toepassing
verklaard op de beoordeling van het rapport door het bevoegd gezag.
Dit rapport kan ook in de nadere regels onder f worden gevraagd en komt overeen met de
mogelijkheid in artikel 39, lid 2, van de Monumentenwet 1988 in geval van een
bestemmingsplan in de geest van het Verdrag van Malta.
Als laatste wordt in het rijtje het onderdeel e toegelicht. Op grond van dit artikel kan het
college nadere regels stellen wat betreft de eisen aan de uitvoering van de
bodemverstorende werkzaamheden in een archeologisch monument of een gebied met een
(hoge) archeologische (verwachtings)waarde. Vooruitlopend op een 'Malta-proof
bestemmingsplan kunnen deze nadere regels inhoudelijk aansluiten op de situatie dat (in
een bestemmingsplan waarin een archeologische paragraaf is opgenomen) de verstorende
werkzaamheden worden uitgevoerd aan de hand van een omgevingsvergunning, waarin
vereisten betreffende de bescherming van archeologische waarden zijn opgenomen, een en
ander conform de handreiking van de VNG 'Verder met Valletta'.
Artikel 18. Opgravingen en begeleiding
De gemeente kiest voor een uitgebreide regiefunctie bij archeologische opgravingen binnen
het gemeentelijk grondgebied.
Indien een dergelijk regierol niet uitdrukkelijk gewenst, dient deze bepaling niet overgenomen
te worden. In dat geval bestaat nog steeds voldoende bescherming bij opgravingen,
aangezien al in de Monumentenwet 1988 een aantal zaken uitputtend is geregeld. Zo
bestaat een vergunningvereiste voor het doen van opgravingen; dient een rechthebbende