Bijlage 5 Wet arhi, artikel 41
Wet algemene regels herindeling
Artikel 41
1Gemeenschappelijke regelingen waaraan uitsluitend wordt deelgenomen door
gemeenten welker gebied in zijn geheel tot een en dezelfde gemeente komt te
behoren, vervallen met ingang van de datum van herindeling. Het bestuur van
die gemeente treft in verband hiermede de nodige voorzieningen.
2. In een herindelingsregeling kan het bepaalde in het eerste lid van
overeenkomstige toepassing worden verklaard ten aanzien van
gemeenschappelijke regelingen waaraan uitsluitend wordt deelgenomen door
gemeenten welker gebied grotendeels tot een en dezelfde gemeente komt te
behoren.
3. De overige gemeenschappelijke regelingen waaraan bij een wijziging van de
gemeentelijke indeling betrokken gemeenten deelnemen, biijven ongewijzigd van
kracht, met dien verstande dat de betrokken herindelingsregeling de gemeente
of gemeenten aanwijst die, zolang nog geen uitvoering is gegeven aan het vierde
of vijfde lid van dit artikel, voor de toepassing van de regeling in de plaats treedt
onderscheidenlijk treden van op te heffen gemeenten.
4. De deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in het derde
lid treffen, voor zoveel nodig, binnen zes maanden na de datum van herindeling
met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen de uit de gewijzigde
gemeentelijke indeling voortvloeiende voorzieningen. Zij kunnen daarbij afwijken
van de bepalingen van de gemeenschappelijke regeling met betrekking tot
wijziging en opheffing van de regeling en het toe- en uittreden van deelnemers.
De in de eerste volzin genoemde termijn kan door gedeputeerde staten van de
betrokken provincie of, zo de regeling uitsluitend tussen burgemeesters is
aangegaan, door de commissaris van de Koning in die provincie met ten hoogste
zes maanden worden verlengd.
5. Indien de voorzieningen, bedoeld in het vierde lid, niet binnen de daarvoor
gestelde termijn zijn getroffen, kan dit geschieden door gedeputeerde staten of,
zo de regeling uitsluitend tussen burgemeesters is aangegaan, door de
commissaris van de Koning.
6. De leden van bij gemeenschappelijke regeling ingestelde organen, aangewezen
door de voor de datum van herindeling bevoegde gemeentebesturen, biijven in
deze organen zitting hebben totdat de na de datum van herindeling bevoegde
gemeentebesturen, zo nodig met afwijking van hetgeen in de
gemeenschappelijke regeling ten aanzien van de zittingsduur is bepaald, in de
aanwijzing hebben voorzien.
7. De voorgaande leden zijn niet van toepassing ten aanzien van
gemeenschappelijke regelingen die van kracht zijn voor een gebied waarvan de
omvang bij of krachtens wet dan wel bij koninklijk besluit is vastgesteld.
38