VERSLAG van het verhandelde ter vergadering
van den Gemeente-raad van Leeuwarden
gehouden op Donderdag den 12 October
1S65.
Aanvankelijk 14, later 19 leden tegenwoordig.
Afwezig waren de heeren K. Tigler Wijbrandi en Mr. J. Min-
nema de With.
Voorzitter de heer 1). Zeper.
lo. l)c Voorzitter stelt voor om, alvorens tot de resumtie
der notulen over te gaan, eerst te doen plaats hebben de beledi
ging en installatie van het nieuw gekozen Raadslid, den heer
Dr. E. Verwijs, waartoe eenstemmig is besloten.
2o. De lieer Dr. Eelco Verwijs, daartoe binnen geleid door
de heeren G. O. Gorter en Mr. P. Wierdsma Schik, legt alsnu
in handen van den Voorzitter af den eed, voorgeschreven bij art.
39 der Gemeentewet, na alvorens den in art. 83 der Grondwet
bedoelden eed van zuivering te hebben afgelegd.
De Voorzitter heet hem daarop welkom in deze vergadering,
waarin de belangen der gemeente en hare inwoners worden be
handeld, behartigd en voorgestaan, en wenseht dat ook hij zijner
zijds alles moge aanwenden wat tot bevordering dier belangen
geacht kan worden strekkende te zijn.
De lieer Verwijs neemt hierop als livan den Raad zitting.
3o. Zijn gelezen en onveranderd vastgesteld de notulen van
de laatstgehouden vergadering, d.d. 28 September 1865.
4o. Rapport omtrent de rekening en verantwoording der
Stads Armekamer, over het dienstjaar 1864, door de daartoe bij be
sluit der vergadering, dd. 31 Aug. jl.benoemde Raads-comraissie,
uitgebragt ter vergadering van den 28 Sept. daaraanvolgende.
Nadat do heer Mr. P. Wierdsma Schik, als lid van het colle-
gie van hoeren Voogden der Stads Armekamer, zich, in voldoe
ning aan het voorschrift van art. 24 der Gemeentewet, uit de zaal
had verwijderd, opent de Voorzitter de beraadslagingen over dit
rapport. Geen der leden daaraan deelnemende, stelt hij voor,
aan te nemen het voorstel der commissie, luidende:
„De rekening en verantwoording der Stads Armekamer over
liet dienstjaar 1864, zoo als zij door heeren Voogden is vastge
steld, goed te keuren en heeren Voogden des Raads dank te
betuigen voor hun zorgvuldig en naauwkeurig beheer."
Niemand der leden zich hiertegen verklarendeis aldus besloten.
De heer Wierdsma Schik komt hierop weder ter vergadering.
5.0. Rapport omtrent de begrooting der inkomsten en uitga
ven van de Stads Armekamer, voor de dienst van 1866, dooi
de daartoe, bij besluit van den 31 Augustus 1865, benoemde
Raadscommissie-., uitgebragt ter vergadering van den 28 Sept.
daaraanvolgende.
De Voorzitter opent de discussiën over dit rapport.
Geen der leden daaraan deelnemende, opent hij die over het
le lid der conclusie van het rapport.
Niemand der leden ook hieromtrent het woord verlangende, is
dat lc lid buiten stemming, eenparig aangenomen.
De heer van Assen vraagt, daaromtrent in het onzekere ver-
keerende, of bij de goedkeuring van de rekening en verantwoor-
ding van de Stads Armekamer over 1864, bij het vorige punt
behandeld, ook is besloten tot eenc dankbetuiging van den kant
des Raads, aan heeren Voogden wegens hun gevoerd beheer.
l)c Voorzitter verklaart, dat dit wel het geval is.
De heer van Assen bedankt voor de inlichting.
De Voorzitter brengt alsnu achtereenvolgend in beraadslaging
de 2e en 3e leden van het onderwerpelijk voorstel der Raadscommissie.
Niemand der leden ook hieromtrent het woord verlangende,
worden die onderdeden der conclusie, buiten omvraag, eenstem
mig aangenomen.
Er is derhalve besloten
lo. Goed te keuren de begrooting voormeld in ontvangst
in uitgaaf tot een bedrag van 48,013.07.
2o. Eene subsidie te verleenen van 34,286.90 en daartoe
te approberen het door de Commissie bij haar rapport overge
legd ontwerp gemotiveerd besluit, luidende
De Raad der gemeente Leeuwarden, gezien de begrooting der
inkomsten en uitgaven van de Stads Armekamer te Leeuwarden,
voor de dienst 1866, benevens dc daarbij gevoegde memorie van
toelichting en eene memorie van toelichting op de rekening
van 1864, zoomede een staat der algemeene armen, bij bedoelde
administatie wordende onderhouden, bij welke begrooting eene
subsidie uit de gemeentekas wordt voorgedragen ter somma
van 34,286.90
overwegende, dat uit de rekening en verantwoording der in
komsten en uitgaven van de Voogden der Stads Armekamer te
Leeuwarden, over 1864 ingediend, en de begrooting voor het
jaar 1866, ten duidelijkste blijkt, dat het bestuur van gemelde
instelling zonder subsidie uit de fondsen van dc Burgerlijke ge
meente niet aan zijne roeping kan voldoen
overwegende, dat het alzoo volstrekt noodzakelijk is aan dat
bestuur subsidie uit de Gemeentekas toe te kennen;
overwegende, dat de aangevraagde subsidie, ten bedrage van
ƒ34,286,90, in aanmerking genomen het aanzienlijk getal be-
hoeftigen bij deze instelling armlastig, en de meerdere restitution
wegens elders wonende armen, die alhier domicilie van onder
stand hebben ten laste dezer administratie komende, niet te
hoog kan worden geacht
overwegende, dat er geene personen bekend zijn, van wie deze
administratie bijdragen zal kunnen vragen of van wie die zullen
kunnen worden verwacht, anders dan bij de onderwerpclijke be
grooting voor 1S66 reeds is opgegeven;
overwegendedat op die begrooting alle, zoo gewone als bui
tengewone inkomsten dezer instelling geacht mogen worden te
zijn aangebragt tot hoeding der uitgaven
overwegende, dat het bestuur dezer instelling, overeenkomstig
haren aard en bestemming, aan zijne verpligtingcn, naar vermo
gen voldoet;
overwegende, dat alzoo de vereischten aanwezig zijn, om tot
eene toekenning van subsidie uit de gemeentekas aan deze instel
ling te kunnen overgaan
Gelet op artt. 59, 60 en 61, in verband met art. 19 der Wet
van 28 Junij 1854, Staatsblad, no. 100
B e s 1 uit:
Toe te staan aan de Stads Armekamer te Leeuwarden, voor
de dienst van 1866, eene subsidie uit de gemeentekas ten bedrage
van 34,286.90.
En zal van dit besluit binnen acht dagen na de dagteekening
mededeeling worden gedaan aan heeren Ged. Staten dezer provincie.
3o. Heeren B. en W. uit te noodigen, de heeren Voogden van
de stads Armekamer, inlichtingen te vragen omtrent den stand
van de zaak van het legaat van Jacomina Claasens, en deze
daarna aan den Raad te willen mededeelen.
6o. Voorstel van B. en W., vervat in hun besluit van den
30 Sept. jl., no. om te besluiten:
dat er noodzakelijkheid bestaat voor de benoeming van eenen