2 2 MEMORIE VAN BEANTWOORDING BETREFFENDE DE REGELING VAN HET BELASTINGSTELSEL. vooral in opzigt tot de minder gegoede kla9se van ingezetenen, geenszins eene onverschillige zaak is, hoe men de verdeeling regele en of men de som van pl. min. ƒ13,000, zijnde het beloop van 20 opcenten op het personeel, als zóódanig of als hoofdelijken omslag heft. Men verlieze niet uit het oog dat met betrekking tot gemeenten, welker kom 24 tot 36,000 in woners heeft (en hiertoe behoort ook deze gemeente) de wet de volgende vrijstelling en remission verleentperceelen met een hnur van ƒ45 vrijperc. met een huur van ƒ45 tot be neden 50 remissie perc. met een huur van 50 tot ƒ55, l/3 remissie; daarboven is de volle belasting verschul digd. Perceelen in de remissie vallende zijn vrij van mobilair. De maand- en weekhuren worden tot jaarhuren herleid door ver menigvuldiging met 10 en 33. Neemt men dus aan, dat perceelen van pl. min. ƒ1.50 in den regel bij de week verhuurd worden en dat de huurwaarde volgens de personele belasting, altijd lager is dan de werkelijk» huurprijs, dan volgt daaruit, dat zelfs zij die ƒ1.50 's weeks ver wonen, in het algemeen ten dezen toch niet in de personele be lasting betalen, en dus ook vrij blijven van de heffing der op centen, waar zij, voor zooveel hun inkomen meer dan 300 gld. 's jaars of 6 gld. 's weeks bedraagt, wel degelijk zullen hebben bij te dragen, wanneer het door de minder te heffen opeenten vertegenwoordigd bedrag, bij wege van directe belasting of hoof delijken omslag wordt geïnd. Wel zal men in tegenstelling hiermede kunnen aanvoeren, dat omgekeerd ook de meest gegoeden door directe belasting naar het inkomen meer zullen getroffen worden dan door opcenten op het personeel, of liever, dat zij bij wege van opcenten minder tot de bedoelde 13,000 zullen bijdragen dan bij hoofdelijken omslag, doch, behalve dat het getal der zoodanigen niet groot zal zijn, zijn dergelijke gevolgen niet te vermijden, waar men de belasting naar het inkomen niet als ccnige belasting verlangt aangenomen te zien. Bovendien vergete men niet, dat door hef- ling van opcenten op het personeel ook de zoodanigen getroffen worden, die wegens het tijdelijke van hun verblijf in de ge meente, door de directe belasting niet of slechts voor een gering deel bereikt kunnen worden. Men laat gaarne aan des Raads beoordeeling of en in hoe verre deze overwegingen van invloed verdienen te zijn bij de regeling der verhouding tusschen de te heffen opcenten en de directe belasting. Minder dan ten aanzien van het bedrag der opcenten kan het Collegie zich vereenigen met het aannemen van een maximum bedrag van dezen. Moge het al waar zijn, dat daartegen geen wetsvoorschrift in den weg staat en levert, met name art. 232 der Gemeentewet, welligt in dezen geen bezwaar, toch betwijfelt men of een daartoe strekkend besluit de vcreischte goedkeuring wel zou erlangen. Is men wel ingelicht, dan is het tegendeel reeds gebleken ten aanzien eener gemeente die dat beginsel had aangenomen. Indien men zich niet bedriegt, is de Regering steeds van het denkbeeld uitgegaan, dat het bedrag der te heffen belasting bepaaldelijk in het desbetreffend besluit behoort uitge drukt te worden, en ademen ook de voorschriften, welke aan dc rijks-ambtenaren omtrent het heffen der opcenten worden ge geven, dien geest. De wijze dier heffing zelve door ambtenaren, die hunne in- structien van het rijksbestuur ontvangen, brengt ook mede, dat dit laatste steeds en bepaald in kennis zij van het juiste bedrag dat geheven wordt, en schijnt, uit een practisch oogpunt, moeilijk toe te laten, dat dc gemeente-besturen daarin wijziging zouden kunnen brengen, zonder dat het heffingsbesluit gewijzigd worde, Trouwens de weg daartoe is niet moeijelijk. Blijkt het dat eene belasting moet worden vermeerderd of wel verminderd, dc wet opent steeds de gelegenheid het betrekkelijke besluit in den ecnen of den anderen zin te wijzigen. Iets anders is het wat de directe belasting betreft. Hier be staat het practisch bezwaar niet omdat de gemeente zelve dc belasting invordert. Men vleit zich dan ook dat ten aanzien dezer belasting het aannemen van een maximum, onder de noo- dige beperking, wat de regeling van het telken jarc tc lietlen bedrag aangaat, zal kunnen worden toegelaten. Overigens meent men dat, wanneer het bedrag der opeenton niet hooger dan op 60 wordt gesteld, er geen bezwaar bestaat, dit als een vast bedrag aan te nemen. 3°. Belasting op de honden. l)it onderwerp is voorden Raad niet nieuw. Reeds meermalen is het op voorstel van B. en W. bij hem ter sprake gekomen. Telkens echter vond de heffing dezer belasting bij dc meeste zijner leden geenen bijval. Van daar dan ook dat men gemeend heeft daarop niet terug te moeten komen. Mogt echter de zienswijze van den Raad op- zigtens deze aangelegenheid blijken veranderd te zijn, dan zal men zich beijveren de daartoe betrekkelijke voorstellen aan zijue goedkeuring te onderwerpen. Het Collegie wenscht echter tc hebben opgemerkt, dat het al of niet aannemelijke dezer belasting, in aanmerking genomen hare geringe opbrengst, in verhouding tot de daaraan verbonden bezwaren, minder uit het oogpunt van het geldelijk voordeel dat zij voor de gemeentekas afwerpt, dan wel uit dat van het nut dat daaraan als politie-maatregel verbonden is, moet worden be oordeeld. Aldus vastgesteld den 28 October 1865. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden DIRK ZEPER, L. B. De Secretaris De SWART. 23 MEMORIE van BEANTWOORDING van het rap port def Commissie van Rapporteurs uit de sectien van den Gemeenteraad, voor de begroo- ting der inkomsten en uitgaven der gemeente Leeuwarden, dienst 1866. Na kennis genomen te hebben van het rapport der commissie van rapporteurs, benoemd door de section van den Gemeente raad, voor de begrooting der inkomsten en uitgaven van de ge meente Leeuwarden, dienst 1866, hebben Burgemeester en Wethou ders het dienstig geacht, al aanstonds op sommige der daarbij gemaakte bedenkingen of geopperde vragen, schriftelijk tc ant woorden, gelijk zij de eer hebben te doen bij deze, zich voorbe houdende om bij de openbare behandeling der begrooting, zooda nige verdere inlichtingen te verstrekken, als zullen blijken te worden verlangd. UITGAVEN. Hoofdst. I., Afd. 1., Art. 1. Jaarwedde van den Burgemeester Men i9 het met de meerderheid van de eerste sectie eens dat deze wedde noodwendig diende te worden verhoogd. De ervaring echter, die men in het voorgaande jaar, naar aanleiding van het toen door den Raad genomen besluit tot verhooging van de jaarwedde van den Secretaris, heeft opgedaan, is hoofdzakelijk de reden geweest waarom men gemeend heeft daarop, althans voor 1866, niet te moeten aandringen. Art. 2. Jaarwedde van de drie Wethouders. Ofschoon het Collegie van Dagelijksch Bestuur met de commissie vau rappor teurs moet verklaren, niet de kracht in te zien van het argument, in de eerste sectie voor de benoeming van eenen tijdelijken Wet houder aangevoerd, en ook zeer goed begrijpt dat die commissie van haar standpunt, het niet raadzaam achtte, een voorstel in dien geest te doen, zoo meent men toch bij deze gelegenheid den Raad te moeten medcdcelea, dat zulk een voorstel van den kant van het Collegie zelve, in de eerst volgende vergadering van den Raad zal gedaan worden. Men heeft met genoegen gezien dat, zoolang het Collegie van B. en W. de behoefte aan die benoeming niet gevoelde, omdat het in de hoop op eene spoedige vervulling der vacature, in de gelegenheid was de meer dere bcmoeijingen die deze vacature met zich bragt, op zich te nemen, de Raad die zienswijze eerbiedigde, doch nu die be hoefte zich bij het Collegie zelve openbaart, vooral ook met het oog op het onzekere uitzigt, dat vooralsnog op de spoedige be noeming van eenen Burgemeester schijnt te bestaan, ziet men ook gcene reden om zulks te ontveinzen en zal het aan het Collegie aangenaam wezen, om tot het voorstel om in die behoefte te voorzien, zelve het initiatief te nemen. Art. 7. a. Jaarwedde van den Architect. Met genoegen is ont waard, dat het beginsel van verhooging der jaarwedde van den Gemeente-Architect algemeen weerklank heeft gevonden. Die verhooging al dadelijk uit te strekken tot het cijfer van 1800 wordt evenwel minder geraden geacht. Verband tusschen de wedden van de verschillende gemeente-ambtenaren is noodzakelijk en men gelooft dat dit zal worden verbroken, bijaldien het pri mitief gedaan voorstel in den door rapporteurs aangegeven zin wordt gewijzigd. Overigens zij hier tot regt verstand der zaak opgemerkt, dat de Gemeente-Architect alleen voor zoo veel zijn bureau betrefthet genot heeft van vrij licht. Art. 8. Jaarwedde van de ambtenaren der plaatselijke Secreta rieenz. Een voorstel tot verhooging van de traetementcn der hier bedoelde ambteuaren, naar aanleiding van het door sommige hunner gedaan verzoek, wordt voorbereid en men vleit zich, het zelve weldra aan de goedkeuring van den Raad tc kunnen onder werpen. Het ligt overigens in de bedoeling, om gelijktijdig de bepalingen nopens dc wedden van den beambte op het bureau van den burgerlijken stand werkzaam, en van dien welke met het aanhouden van het bevolkingsregister is belast, te herzien. In verband met een en ander is tevens aanhangig een plan tot reor ganisatie der gemeentelijke secretarie. Afd. II., Art. 1. Presenti°geld van de leden van den Raad. Met het denkbeeld van de commissie van rapporteurs, om deze post van de begrooting te schrappen, kan men zich niet vereengen. Men acht integendeel het behoud daarvan noodig, ook in verband met de omstandigheid, dat de kosten van vertering, bij gelegen heid der vergaderingen van den Raad, daaruit worden gehóed. Hoofdst. Ill, Afd. I., Art. 1. Onderhoud van wegenstraten, enz. De opmerkingen dat dikwijls werken van onderhoud en van kleinen omvang, te lang onafgedaan blijven, kan niet worden gedeeld. Het moge waar zijn dat somtijds, tengevolge van toe vallige omstandigheden, een of ander werk langer op afdoening wacht dan welligt wenschelijk is, over het algemeen gelooft men toch dat ten aanzien dezer aangelegenheid de noodige voortva rendheid wordt betracht. Wat meer in het bijzonder de daarstelling van leuningen aan dc hier bedoelde bruggen betreft, deze is geheel voorbereid en kan binnen zeer korten tijd geschieden. Dit neemt echter niet weg dat men de gegeven wenk, voor zoo verre noodig, zich gaarne ten nutte zal maken. Art. 4, c. Secreten en waterplaatsen. Dat de reinheid en zinde lijkheid in en bij de publieke secreten en waterplaatsen tc wen- schen overlaat, wordt niet ontkend. Dat deze omstandigheid echter aan eene min doelmatige inrigting en aan een onvoldoend toezigt zou zijn toe te schrijven, wordt betwijfeld. Met betrek king tot de inrigting is reeds meermalen een onderzoek inge steld, omtrent hetgeen in andere steden ten dezen opzigie bestaat, doch heeft men dc overtuiging niet erlangd, dat aldaar de inrig ting dezer voorwerpen doelmatiger is en dezelfde misbruiken niet worden gevonden, terwijl, wat het toezigt aangaat, wordt opge merkt, dat er bij vroegere gelegenheden op gewezen is, dat eene dagclijksehc reiniging der hierbedocldc plaatsen geschiedt. Men meent de oorzaak dan ook eerder te moeten zoeken in den onwil of nalatigheid dergenen, die van deze inrigtingen gebruik maken, om met het bestuur zamen te werken tot bevordering van eene meer gewenschte reinheid. Of en in hoeverre eene nog strengere surveillance van den kant der policie er toe bij kan dragen om aan dit bezwaar te gemoet tc komen, zal worden nagegaan. Afd. IV, Art. 1. Verbetering van het Lekkumerdijkje. De slechte toestand van dezen weg is algemeen bekend, en men heeft ge meend door dc verbetering daarvan in eene erkende behoefte te voorzien. Nu moge het waar zijn dat bij die verbetering, eenige ingezetenen van Leeuwardcradccl meer belang hebben dan die van dc gemeente Leeuwarden, men vergete tevens niet dat de zorg der gemeente zieh over alle hare wegen en dus ook over de onderhavige behoort uit te strekken. Bovendien zijn de kos ten van herstelling niet van dien aard dat de uitvoering van andere publieke werken, welker nut niet wordt betwijfeld, daar door zou behoeven te worden vertraagd. Art. 2. Demping van de gracht loopende van de wijde Gast huissteeg tot de lange pijp. Art. 3. Demping van de gracht loopende van de wijde Gasthuis steeg tot de Oldehoofster waterpoort. Wordt tot deze demping besloten, dan zal men zich gaarne beijve ren dezelve zoo mogelijk in I860 geheel ten uitvoer tc doen breDgcn. Bijvory, i.l tot de Provinciale Feiesche Courant. 7

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1865 | | pagina 4