24 MEMORIE VAN BEANTWOORDING VAN HET RAPPORT DER COMMISSIE OMTRENT DE BEGROOTING.
Art. 4. Bestrating over het Oldehoofster kerkhof van af de
Groote Kerkstraat tot de Torenstraat.
Dat die voorgestelde verbetering van dezen weg geene dade
lijke voorziening zou vereischen, kan niet worden toegestemd.
Reeds sints geruimen tijd toch is over den slechten toestand
geklaagd, en de noodzakelijkheid om daarin te voorzien, ook in
het belang van de kinderen, die de aldaar gevestigde Tusschcn-
scliool bezoeken, gevoeld. Neemt men daarbij in aanmerking,
dat cene gelijktijdige uitvoering van dit werk met dat der dem
ping van de onder artikel 3 hiervoren bedoelde gracht, ook vol
gens het gevoelen van den Gemeente-Architect, uit een finantieel
oogpunt hoogst wenschelijk mag worden beschouwd, dan bestaan
er allezins redenen om daarmede niet langer te wachten. Mogt
tot de onderwerpelijke verbetering worden besloten, dan zal daar
toe toch niet worden overgcgai-n, dan nadat alvorens omtrent de
wijze van uitvoering, het goedachten van den Raad zal zijn gevraagd.
Ten slotte wordt hier geconstateerd, dat door de commissie van
rapporteurs, voor de kosten van dit werk abusivclijk het cijfer
van 2300 wordt aangegeven, hetgeen in strijd i3 met dat het
welk daarvoor op de ontwerp-begrooting is uitgetrokken, als beloo-
pende aldaar eene som van 2500.
Art. 5. Naamborden op de hoeken der straten. Tegen de voor
gestelde wijziging van redactie bestaat geen bezwaar. Opzigtens
de meerdere of mindere duidelijkheid der hier bedoelde voorwer
pen, zij in herinnering gebragt, dat het model, waarnaar ze zijn
vervaardigd en hetwelk ook met de elders bestaande overeenkomt,
vooraf aan de goedkeuring van den Raad is onderworpen en daar
tegen toen geene bedenkingen zijn geopperd.
Art. 9. Bestrating tusschen de Weerklank eti de Fabersbrug.
Ofschoon volstrekt niet kan worden toegegeven, dat voor de hier
voorgestelde verbetering geeuc noodzakelijkheid bestaat, op grond
dat de passage over het klinkertpad bij langs de aldaar staande
huizen zou kunnen geschieden, en wel omdat bedoeld pad om
zijne weinige breedte ongeschikt wordt beschouwd voor zoodanige
passage, die bovendien tot groot ongerief voor de bewoners dier
huizen moet leiden, wenscht men er toch niet op aan te dringen,
dat de voorgestelde verbetering reeds in 1S66 worde uitgevoerd,
zich voorbehoudende later op dit onderwerp terug te komen.
Art. 12, Verbetering van het terrein voor den Kavaleriestal.
„Memorie." Tegen de toevoeging van dit artikel aan de onder
werpelijke afdceling bestaat geen bezwaar.
Art. 13. Aanschaffing van een lokaal voor reddingstoestellen
iij brand. „Memorie." In verband met hetgeen hier achter bij
Hoofdstuk IV art. 1 g. daaromtrent zal worden vermeld, zal aan
deze afdceling het bovenstaande artikel moeten worden toegevoegd.
Afd. 6. Kosten van de Gasfabrijk. Het nut om aan deze
afdeeling een artikel toe te voegen, betrekkelijk de kosten van de
vaste Raadscommissie voor de gemeentelijke Gasfabrijk, wordt er
kend. Ook tegen het cijfer van 300 hetwelk men daarvoor
wenscht uitgetrokken te zien, zijn, immers \oor zoo verre 1866
betreft, geene bedenkingen gerezen, aangezien in dat jaar vele
hemoeijingen en vergaderingen deze commissie wachten.
Hoofdst. IV, Art. 1 g. Aanschaffing van een lokaal voor red
dingstoestellen. l)at de wenschelijkheid der aanschaffing van dit
lokaal, door het Collegie van Dagelijksch Bestuur wordt gedeeld
blijkt uit de omstandigheid, dat een daartoe betrekkelijk artikel
op de begrooting is gebragt. Ook tegen het uittrekken van dezen
post met cijfers zou geen bezwaar bestaan, wanneer men nu reeds
met zekerheid ee*c geschikte plaats voor dat lokaal kon aanwij
zen. Dit is echter niet het geval. Wel heeft men daarvoor
verschillende plaatsen op het oog gehad, doch zijn die alle, na
overweging, ook ten gevolge van daartegen ingebragtc bedenkin
gen van den kant van heeren Brandmeesters, voor het bestemde
doel mirder geschikt geacht. Men oordeelt dus in de gegeven
omstandigheden cene raming van de hierop vallende kosten, zoo
niet ondoenlijk dan toch in ieder geval minder geraden. Wat.
overigens de door de commissie gemaakte opmerking aangaat
omtrent de plaats waar dit artikel op de begrooting zal dienen
gesteld te worden, zoo is men het met haar eens dat het meer
eigenaardig onder Hoofdst. Ill, Afd. IV te huis behoort.
Hoofdst. V. Art. I c. De huizen in de Hoogstraat enz. In
verband met hetgeen hierna bij Hoofdst. VII, Afd. I. Art. 14 c,
zal worden opgemerkt, dient de omschrijving van het ouderwer-
pelijke artikel in zoo verre te worden gewijzigd, dat gelezen worde
„l)e huizen in de Hoogstraat met daarachter gelegen Soephuis"
enz., zoo mede het uitgetrokken cijfer met 40 te worden verhoogd.
Art. 1litt, d en e. Kosten voor vertimniering en onderhoud van
turfschurensrnids-, verf- en timmer winkels enz. Kantoor en woonhuis
van den Architect. Ook bij het Collegie van D. B. bestond het voor
nemen de hicrbedoclde reparation niet te bewerkstelligen, dan
nadat opzigtens de uitbreiding van de gemeentelijke gas-fabriek
cene beslissing zal zijn genomen, en het zou dus overbodig kun
nen geacht worden aan het toestaan van de daarvoor benoodigde
golden, de door de Commissie voorgestelde restrictive bepaling
te verbinden. Intusschcn wil men dit punt gaarne aan de be
slissing van den Raad hebben overgelaten.
Art. 4, Kosten wegens brandverzekering. Met de verhooging
welke voor dit artikel wordt voorgesteld kan men zich niet ver-
cenigcu. Do noodzakelijkheid van het beginsel toah, waarop die
verhooging steunt, om namelijk alle aan de Gemeente behooren-
dc gebouwen en panden, tegen brandschade te verzekeren, wordt
niet ingezien. Wel acht men zoodanige verzekering nuttig, doch
alleen wanneer het groote gebouwen en panden geldt en in bijzon
dere gevallen.
Hoofdst. VI. Afd. IV, art. 4. Perceptie-kosten ter zake de
gemeente-opcentcn op 's rijks-belasting. Men erkent dat het voor
dit artikel uitgetrokken cijfer van 1600, in verband met de voor
stellen van <le Commissie van rapporteurs, omtrent de heffing van
opcenten op het personeel, wijziging moet, ondergaan, worden die
voorstellen aangenomen, echter zoo gewijzigd dat het bedrag dier
opcenten op 60 in plaats van op 50 worde bepaald, dan dient
bedoeld cijfer met ongeveer 500 te worden verhoogd.
Art. 8, lit.t. b, c en d. Kosten verbonden aan de bediening van
drie bruggen. De aeening dat het beginsel om de bediening
dezer voorwerpen bij verpachting te doen plaats hebben, de voor
keur zou verdienen, boven dat van gaardering, wordt niet gedeeld.
Men is ten dezen opzigte nog niet van gevoelen veranderd. Nog
immer meent men het er voor te mogen houden, dat het gelde
lijk voordcel hetwelk misschien uit eeno verpachting, gesteld dat
de pogingen daartoe slaagden, zou voortvloeijen, niet kan opwe
gen tegen het nadeel, hetwelk ten gevolgs mindere zorg voor- en
verflaauwd toezigt op deze bruggen daaruit ontegenzeggelijk zou
voortspruiten.
Art. 10. Kosten van gaardering der kaai- en walgelden. Ook
met het denkbeeld om in deze materie het beginsel van verpach
ting toe te passen, kan men zich niet vcreenigen. Daargelaten
toch de moeijelijkheden, die uit de toepassing der verordening door
pachters kunnen voortvloeijen, acht men het stelsel van gaardering in
dezen daarom raadzaam, omdat men daardoor beter in staat is gesteld
een naauwkeurig toezigt op de ligplaats der schepen uit te oeftnen.
MEMORIE VAN BEANTWOORDING VAN IIET RAPPORT DER COMMISSIE OMTRENT DE BEGROOTING.
25
Art. 14. Besrhrijvingskosten van de belasting op de honden, ƒ25.
l)e toevoeging van dit artikel is noodig, bijaldien tot liet heffen
der hierbcdocldc belasting wordt besloten. Omtrent het meer of
min wertschelijke dezer heffing, refereert men zich aan hetgeen
ten dien opzigte in de memorie van beantwoording, aangaande
dc regeling van het belastingstelsel der gemeente, is aangevoerd.
Hoofdst. II, Afd. I., Art. 1. Subsidie aan de Stads-Arme kamer.
De oprigting ccner Stads-Apotheek acht men niet wenschelijk.
Men is liet met de commissie van rapporteurs eens, dat de ge
meente zich zoo min mogelijk op industrieel gebied behoort te
bewegen, en kan zich dan ook te minder verklaren hoe de com
missie in strijd daarmede de oprigting cencr Stads-Apotheek,
waarvan behalve de stads armen, alle instellingen van weldadig
heid hier tér stede zouden profiteren, een aanlokkelijk denkbeeld heeft
kunnen noemen. Wil men de oprigting daarvan, men beperke dar.
toch in elk geval het gebruik tot de stads-armeu. Hoe dit ook
zfj, de zaak is belangrijk genoeg om grondig te worden onderzocht
acht dus de Raad de benoeming ccner Raads-commissie voor dat
onderzoek wenschelijk, men '/al zich daartegen niet verzetten.
Intusschcn zij opgemerkt, dat men reeds sints eenigen tijd de
plaatselijke commissie van geneeskundig tocvoorzigt heeft uitge-
noodigd, hare zienswijze omtrent dit onderwerp te doen kennen,
waaraan echter tot dus verre nog niet is voldaan.
Art. 14, c. Gewoon onderhoud ran het Soephuis. Tegen de over
brenging van dit artikel naar een ander Hoofdstuk van de be
grooting, waar het racer eigenaardig te huis behoortbestaat
geen bezwaar. Men is evenwel van meening, dat dit artikel als
dan behoort te worden overgebragt naar Hoofdstuk V, alwaar
dit onderhoud onder dat van het huis in de Hoogstraat, in art.
Ie. genoemd, kan worden opgenomen, tengevolge waarvan hetzelve
met 40. moet worden versterkt.
Afd. 2, art, IA Toelage boven de jaarwedden volgens art. 10
der bepalingen. De door de commissie v»n rapporteurs voorge
stelde vermindering van het voor dit artikel uitgetrokken cijfer,
acht men niet volstrekt noodzakelijk. Dat cijfer staat in ver
houding met de opbrengst der schoolgelden van het stedelijk gymna
sium, zooals die onder Hoofdst. II, afd. VIII, art. 9 a der ont
vangsten is geraamd. Dat de gestelde bedragen hooger zijn ge
raamd, dan wclligt met het oog op het getal der leerlingen die
tegenwoordig gezegde inrigting bezoeken, noodig is, dit vindt
zijnen grond eensdeels in de omstandigheid, dat tijdens de begroo
ting werd opgemaakt, dat getal leerlingen grooter was, ander
deels in dc mogelijkheid die er toch immer blijft bestaan, dat
in den loop van een jaar dat getal grooter kan worden. Wil
men evenwel de voorgestelde verlaging, hetzij zoo, doch racn ver-
mindere dan ook in evenredigheid daarmede het bedrag voor dc
bovenbedoelde schoolgelden in ontvangst geraamd, dat dan op
850 zal moeten worden gesteld. Overigens zij hior opgemerkt,
dat dc berekening van de veranderlijke toelagen, die de docenten
in dc oude talen boven hun tractemcnt genieten, zooals die door
de Commissie is aangegeven, ni'-t overeenkomstig de werkelijkheid
«li het aangehaald artikel 10 der bepalingen is. Volgeus dat
artikel toch worden die toelagen genoten met dien verstande, dat
de daarvoor toegestane gelden, voor de helft door den onderwij
zer, wegens wiens leerlingen zij worden uitbetaald, genoten en voor
de wcderhe'ft bij elkander gebragt en gelijkelijk onder den rec
tor, conrector en prmeeptor verdeeld worden. Het bestaand
getal leerlingen is als volgt: 2 op dc rectorschool, 4 op de
conrcctorsch. en 6 op dc prmceptorsch. De toelagen volgens art.
10 zijn (lus: voor dc rectorschool 48, voor de conrectorschool
80, voor de pneceptorschool 96, te zarnen 224. Daarvan
wordt eerstens genoten: door den rector 24, den conrector/ 40,
en den prreceptor ƒ48, te zamen ƒ112 terwijl de resterende
ƒ112 wordt verdeeld: de rector '/a f 37.33, de conrector '/3
87.33, de pneceptor l/3 f 37.33, te zamen 112, maakt ƒ224.
In het geheel ontvangt dus de rector 24,00 sn 37.33, te
zamen 61.33 de conrecto^ 40.00 en 37.33, te zamen,/* 77.33
de pneceptor 48.00 en 37.33, te zamen 85.33.
Hoofdst. IX., Afd. III., Art. 1 a. Prijzen voor de harddrave
rijen in de kermis en bij de voor jaar s-paar denmarkt. De afschaf
fing van de voorjaars-harddravcrij heeft reeds eenmaal plaats
gehad. Die afschaffing was echter van korten duur, want spoedig
werd wederom tot het houden van dit volksvermaak besloten.
Later is menigmaal op die afschaffing aangedrongen doch is ook
telkens nopens deze aangelegenheid door den Raad in tegenover-
gestelden zin beslist. Men heeft dus gemeend het meest in de
bedoeling en den geest van den Raad te handelen, door ook
wederom voor het jaar 1866 op de begrooting de noodige gelden
uit te trekken, ter bestrijding van de kosten op don aankoop van
eenen prijs, bij gelegenheid der voorjaars harddraverij vallende.
Art. 2. Subsidie aan het Stedelijk Muziekkorps. De door de
commissie van rapporteurs geconsta'eerde onjuistheid bestaat wer
kelijk. De subsidie primitief aanhet Stedelijk muziek korps toege
staan bedroeg f 1,300. Later is dit cijfer door den Raad ver
hoogd met 900 en alzoo gebragt op 2200, van (laar de mis
stelling. Wat overigens den wensoh van de commissie aangaat,
dat hier in stede van subsidie worde gelezen toelage, in de ver
vulling van dien wensch ziet men geen bezwaar.
INKOMSTEN.
Hoofdst. II. Afd. II. Art. 1. 4/3 van de opbrengst der rijks
personele belasting. Met het oog zoo wel op de regelmaat die
(laarvan het gevolg zal wezen, als op de omstandigheid, dat uit
de daardoor te ontstane hoogere ontvangsten, de buitengewone
uitgaven kunnen worden gedekt, zonder dat tot het aangaan eener
leening zal behoeven besloten te worden, verccnigt het Collegie
van Dagelijksch Bestuur zich met het voorstel, om in de begroo
ting de volle van de opbrengst der rijks-personele belasting
van Mei 1866 tot Mei 1867 aan te brengen.
Art. 2a. 5-25 opcenten op de hoofdsom der personele belasting,
van 1 Januarij tot ultimo April 1S66. De door den Voorzitter
der derde sectie aldaar gedane mededecling, dat in de ontwerp-
begrooting abusivclijk dit onderdeel van artikel 2 is opgenomen,
vermits het daarvoor uitgetrokken bedrag reeds op de begrooting
\oor 1865 is aangebragt en in de rekening van dat jaar zal
worden verantwoord, wordt hier nader bevestigd en naar aan
leiding daarvan voorgesteld, om het onderwerpelijk gedeelte van
dit artikel op de ontwerp-begrooting te roijcren.
Art. 2b. 80 opcenten alsboven, van af 1 Mei lot ultimo De
cember 1866. Met het voorstel, dat slechts 50 opcenten op de
hoofdsom der personele belasting zullen worden geheven, kan men
zich niet vereenigen op de gronden, breeder in de memorie van
beantwoording betrekkelijk de regeling van het belastingstelsel
der gemeente uiteengezet. Men acht het in elk geval raadzaam
het bedrag dier opcenten op 60 te bepalen.
Wordt dit gevoelen door de meerderheid van den Raad ge
deeld, dan zal het door de Commissie hiervoor aangegeven cijfer
van ƒ32,455.78 met ƒ6,491.16 moeten worden verhoogd.
Afd. IV. Hoofdelijke omslag. In verband met hetgeen hier
voren betrekkelijk liet bedrag der opeenten op de rijks-personele
belasting is gezegd, en aangenomen, dat de Raad deze op 60
stelt, zal deze post eenc evenredige vermindering kunnen onder
gaan en gesteld kunnen worden als volgtplaatselijke directe