34 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 7 Nov. 1865. <le commissie met 5000 verhoogd en alzoo op 216,000 ge- bragt, en met eene hefting tot op 50 opc. bereikt men nagenoeg dat bedrag. Hij heeft er niet tegen dat de omslag worde ver hoogd, want men kan zich dan beter bewegen, doch volgens de berekeningen van de commissie zou men de verhooging ook achterwege kunnen laten. De heer Bloembergen verklaart gelijke denkwijze ten deze te hebben als de heer van Assen, want men zal toch, bij het wegvallen der verbruiksbelastingen, spoedig tot de verhooging moeten overgaan bovendien de ondervinding heeft geleerd, dat het bepalen van een hooger bedrag dan aanvankelijk noodig is, zeer zijne nuttige zijde heeft. De som, door de commissie voor- zigtigheidshalve bij de raming der uitgaven gevoegd, kan eigen lijk geen voorzigtigheids-fonds meer worden genoemd, want die f 5000 zal zeer te stade komen, en nu de opc. op het personeel zijn verlaagd, is verhooging van den omslag nuttig en noodig. De heer van Assen beroept zich op het vroeger gesprokene omtrent het bedrag van den omslag; Spr. zou niet gaarne aan die zaak willen tornen, ware hij niet volkomen overtuigd dat verhoogiog noodig zal zijn. Het is thans de geschiktste ure om daartoe over te gaan ook dat maximum moet men niet te laag stellen. Spr. stelt daarom voor te lezen in plaats van „tot een maximum van 100,000—110,000". J)it amendement wordt ondersteund. De heer Meursinge geeft te kennen, dat, nu men besloten heeft de belastingszaak te regelen, met heffing van 50 opc. op het personeel en men zich tegen het principe van afschaffing heeft verklaard, hij als amendement voorstelt, uit de toevoeging der commissie sub no. 5 tot een maximum van ƒ100,000, de woor den „tot een maximum" te doen vervallen en daarvoor te lezen „tot een minimum." Ook dit is ondersteund. De heer Duparc wenscht terug te komen op het gesprokene door den heer van Assen, waarbij op de berekeningen van de commissie van rapporteurs werd gewezen. Spr. kan de verzeke ring geven dat de commissie die berekening ruim heeft genomen. De heer Meursinge dient in 't oog te houden dat men, bij aan neming van zijn amendement, in ieder geval 100,000 zal moeten heffen, terwijl voor I860 waarschijnlijk niet meer dan ƒ80,000 vereiseht zal worden, zoodat men geheel on noodig de ingezetenen zou bezwaren. De heer Meursinge bestrijdt het aangevoerde van den heer Duparc, en betoogt dat men een minimum stellende, volstrekt niet in strijd zou handelen met de bepaling van art. 247, dit komt hier niet te pas, want ƒ100,000 als omslag heffende, druischt dit geenszins tegen de wettelijke bepaling in. De heer Duparc wenscht den lieer Meursinge op te merken, dat hij bij zijn gevoelen persisteert en dat men, volgens het amen dement heffende, werkelijk de wetsbepaling niet betracht. De heer de Haan verklaart zich tegen het amendement. De heer Jongsma geeft te kennen dat hij, consequent blijvende aan zijn voorgestaan gevoelen, omtrent de buitengewone werken en de middelen ter bestrijding daarvan aan te wenden, tegen het voorstel zal stemmen. Het amendement van den heer van Assen wordt alsnu in om vraag gebragt en aangenomen met 11 tegen 8 stemmen, (die van de hh. Zeper, Gorter, Bolten, Brunger, Jongsma, Attema, Verwijs en Rengers. De Voorzitter zegt, dat door het aannemen van dit amende- ment, dat van den heer Meursinge alsnu als vervalleu kan wor den beschouwd. De heer Meursinge geeft hierop te kennen het dan beter ware geweest zijn amendement aan dat van den heer v. Assen te laten voorafgaan. Nu de accijnsen zijn blijven bestaan, hecht hij nog al eenige waarde aan zijn amendement en wenscht dat de ver gadering daarover beslissc. De heer Bruinsma merkt den heer Meursinge op, dat de ac cijnsen der gemeente zijn of zullen worden afgeschaft, de laatstcn met ult° April 1866 en dat alleen sommige verbruiksmiddclen als gedistilleerd, zout, zeep, bieren enz. nog van wege het Rijk zijn belast. Spr. verklaart zich tegen het stellen van een minimum, aangezien, dit aangenomen wordende, de Raad verpligt zoude zijn altijd het bedrag van dat minimum tc heffen, hetzij men het noodig oordeelde of niet. Het amendement van den heer Meursinge wordt hierop in rondvraag gebragt en verworpen met 17 tegen 2 stemmen. Vóór stemden de heeren Brunger en Meursinge. De Voorzitter stelt nu voor, om overeenkomstig het voor stel van de commissie van rapporteurs, onveranderd aan te .nemen no. 6 der punten van de conclusie van B. en W. en al- zoo te besluiten „Eene Raadscommissie tc benoemen ten einde den Raad te dienen van bcrigt en raad omtrent de, aan het be sluit tot heffing dier belasting en aan de verordening tot invorde ring van deze, aan te brengen wijziging, onder aanbieding van de noodigc voorstellen daartoe." l)e heer Wierdsma Schik vraagt aan de commissie van rap porteurs of zich die wijziging enkel zal bepalen tot het bedrag der belasting of zich verder zal uitstrekken. De heer Attema geeft in antwoord daarop te kennen, dat eene aandachtige lezing van het voorstel geen twijfel daaromtrent laat. Eene integrale verbetering, het wegnemen van de bestaande leemten en gebreken, is de bedoeling. Wel was er in de 3e sectie sprake van de opdragt aan B. en W., doch men is alge meen van opinie geweest dat eene zelfstandige Raadscommissie verkieslijker was. Dc heer Plantenga geeft te kennen zich voor de opdragt aan B. en W. te hebben verklaard't kwam hem voor dat genoemd Collegie als geheel met deze materie bekend, beter dan ccne commissie kan oordeelen. Ilij is nog steeds van dat gevoelen. De heer Wierdsma Schik voegt zich bij het voorstel van de commissie. Dc Voorzitter vraagt of de heer Plantenga dienaangaande een voorstel heeft te doen. De heer Plantenga geeft te kennen dit niet te begeren, hij zal zich bepalen tot tegenstemmen. Daarop is bovenvermeld voorstel in rondvraag gebragt en aangenomen met 18 tegen óene stem (die van den heer Plantenga). Op voorstel van den Voor zitter wordt besloten de vergadering \oort te zetten, niettegen staande het voor de sluiting bestemde uur verstreken is. De Voorzitter stelt vervolgens voor om, conform het voor stel van de commissie van rapporteurs, onveranderd aan te ne men het no. 7 der punten van de conclusie van B. en W. en mitsdien te besluiten Geen aanspraak te maken, ten einde deze gemeente begrepen worde onder de zoodangien, voor welke vol gens art. 10 der wet van 7 Julij 1.1. Staatsblad no. 79) afwij king der in art. 241 eu 254 le lid, gestelde regels zal kunnen worden toegestaan. Niemand der leden zich hier tegen verkla rende is dien overeenkomstig besloten. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Dingsdag 7 Nov. 1865. 35 Eindelijk stelt de Voorzitter voor, om overeenkomstig het voorstel der commissie van rapporteurs, aan liet besluit nog toe te voegen het volgende no. 8. In beginsel aan te nemen, dat er zal worden geheven eene belasting op de honden, met uitnoo- diging aan B. en W. om de daartoe betrekkelijke voorstellen met gepasten spood ter tafel van den Raad te brengen. De Voorzitter opent over dit punt de beraadslagingen. De heer Gorter. Herhaalde malen is deze zaak in den Raad besproken. Vroeger heeft hij zich steeds oen tegenstander dezer belasting getoond, doch het groot getal honden alhier in aan merking genomen, zal hij zich nu iqet het voorstel kunnen vereenigen. De heer Wierdsma Schik is eigenlijk nog tegen eeDC der gelijke belasting, omdat hij er geen groot nut in ziet, doch hij zal er zich nu bij neerleggen. De heer Bruinsma. liet schijnt dat de commissie van rap porteurs het voorstel heeft gedaan uit een finanticel oogpunt. Spr. ziet er geen groot nut in, ook als politie-maatregel acht hij het niet noodzakelijk; het getal der honden in deze gemeente is niet gering, doch ook niet overmatig groot. Er zijn nog al moeijelijkhcdcn aan de uitvoering van zoodanige belasting ver knocht; het toezigt over onbeheerde honden aan de politie over te laten, komt hem in meer dan een opzigt bezwaarlijk voor. Wat de hondsdolheid aangaat, die men door dezen maatregel welligt zoude keeren, merkt hij op, dat in groote stoden, minder honds dolheid wordt aangetroffen dan op het platteland; dat te Kon- stantinopel, alwaar wel de meeste vagebonderende honden wor den gevonden, de hondsdolheid weinig voorkomt. Het getal hoi.den, die als 't waro ten koste van hot algemeen leven en niet door hunne eigenaren worden gevoed, acht hij zeer ge ring, bovendien het genot voor den minderen stand een hond tc houden, dient men op het oog te houden; dat genot moge bij ocne oppervlakkige beschouwing gering of wel ongegrond worden beschouwd, het bestaat daadwerkelijk en dat wel in die mate, dat men hem, die de belasting voor zijn hond niet kan betalen, om reden hij zelf behoeftig is, oneindig veel ont neemt. De arme hecht er zich aan als aan zijnen vriend. De heer Jongsma verklaart zich voor de belasting; de on dervinding heeft geleerd, dat zij als politie-maatregel doorgaande goed werkt. De heer de Haan erkentdat het waarschijnlijk provenu dezer belasting niet hoog is» maar dit is evenzeer het geval met de belasting op de tooneelvertooningen die nog geene 700 af werpt. De inning ondervindt elders gceno moeijelijkhedcn en de politie is daar om de zoogenaamde vagebonderende honden te verwijderen. De heer Duparc kan na het door de beide vorige heeren ge sprokene, kort zijn. De commissie kon en moest geen hoog cij fer ramen dit zal echter stellig wel bereikt worden, in ieder geval zal men door den maatregol het getal honden in de ge meente, dat zeer groot is en den ingezetenen tot overlast verstrekt, verminderenhet getal honden is groot en de last daarvan evenzeer. De heer Attema. Bij de commissie is de vraag gerezen, uit welk oogpunt men deze belasting had te beschouwen en dan was het vooral uit een finantieel oogpunt, dat men eene zoodanige belasting, voorstelde. Immers elk middel moest worden aange grepen waaruit eenige opkomst voor de gemeente kan voort vloeien bovendien in vele gemeenten' bestaat zulk eene belas ting en werkt over het geheel goed.. Bijvoegsel tot de Provtnchale Phiesciie Goubant,. Dc heer Brunger verklaart zich eveneens voor deze belasting, vooral ook om het talryke yan het hondenras. De heer Bloembergen verklaart dat, bij aldien deze belasting uit een finantieel oogpunt beschouwd, in het belang der gemeente mogt worden geacht, hij zich dan tegen den maatregel zou ver klaren. Deze belasting zal nog al eenige kosten van inning vorderen, want eeue permanente surveillance wordt vereiseht, zelfs de kosten van beschrijving moet men hooger ramen dan de commissie ze voordragt. Naar het oordeel van Spr. kan dc po litie niet met dc surveillance worden belast. Er zullen zich bovendien moeijelijkheden voordoen omtrent honden die van elders inkomen, doch hij wil de zaak niet vooruitloopen en zal zich bij het voorstel, mits de belasting als politie-maatregel beschou wende, neerleggen. Do heer Bruinsma zegt nog, dat elke belasting als impopulair kan worden beschouwd, maar dat eene belasting op de honden, de ervaring heeft het elders geleerd, dit wel degelijk, zoo al niet het meest impopulair is en als zoodanig ook elders aange merkt wordt. Het boven omschreven voorstel is daarop in rondvraag ge bragt en aangenomen met 16 tegen 3 stemmen. Tegen steraden de heeren Bruinsma, Bolten en Rengers. De gcheele zaak der regeling van het belastingstelsel in haar geheel ter goedkeuring en vaststelling voorgesteld zijnde is daartoe eenstemmig besloten, met opdragt aan B. en IV. de vereischte wijziging in dc memoriön van toelichting meergenoemd aan tc brengenterwijl tevens besloten is, aan de genomen besluiten vóór de resumtie der notulen uitvoering te geven. 3o. Op voorstel van den Voorzitter is eenstemmig besloten tot eene volgende vergadering aan te houden de behandeling der op den oproepingsbrief sub nos. 4 en 5 beschreven punten. 4o. Is ter tafel gebragt en gelezen a. een adres van den heer H. van Noord, commies ter secretarie, het verzoek bevattende om met 1 Jan. 1866 als zoodanig, onder toekenning van pen sioen, eervol te mogen worden ontslagen, en b. een voorstel van B. en W., dc strekking hebbende het gevraagd ontslag toe te staan en aan. den adressant een pensioen van f 600 te verleenen. Beslotenin eene volgend'e vergadering af te doen en die stuk ken inmiddels ter visie te leggen» 5o. Is ter tafel gebragt en gelbzen een voorstel van B. en W. tot benoeming van een tijdelijken wethouder, in de plaats van den heer D. Zeper, tijdelijk met het burgemeesterschap be last. Ter visio, om' in eene volgende vergadering te worden afgedaan. 6o. Mede is ter tafel gebragt en gelezen een adres van Douwe van der Sluis, onder-architect alhier, het verzoek bevattende om eenige tractemcnts verhooging. In handen van B. en W. om berigt en voorstel. Hierna sluit de Voorzitter deze vergadering. VERSLAG van Het verhandelde tor vergadering van den Gemeenteraad van Leeuwarden, gehouden op Donderiag deu 9 Novem ber 1865. Aanvankelijk 18 later 20 leden tegenwoordig. Afwezig de Heer P. T. Plantenga. Voorzitter de heer D. Zeper, die op het- gestelde tydstip do vergadering opent. 1. Zijn gelezen en onveranderd vastgesteld de notulen van de laatst gehouden vergadering dd. 7 November 1865. De heer Bloembergen stelt, naar aanleiding van hel in die- M

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1865 | | pagina 5