40 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 9 Nov. 1365. De heer Wierdsma Schik merkt op dat de bedoelde post op gemeld fonds reeds gereserveerd is. De heer Bloembergen geeft te kennen gecne andere bedoeling te hebben gehad dan den post eventueel uit onvoorzien te versterken. De heer Meursinge verklaart het in zijne bedoeling ligt de zaak te laten rusten. Hij herinnert daarbij aan het gebeurde in soortgelijke omstandigheid voorgevallen te Breda, gerelateerd in een der jongste nummers van de Gemeentestem. De heer Jongsma is van oordeel de zaak aan te houden in den geest door den heer Bloembergen voorgesteld en wijst er voorts op, dat de betrekkelijke verordening eventueel toch ook zal moeten worden gewijzigd. Daarop is het uitgetrokken cijfer van ƒ3330 onveranderd aangenomen met algemeene stemmen, uitgezonderd die van den heer Meursinge. Hoofdst. I, afd. II, art. 1. Bresentie-geld van de leden van den Raad. De heer Oosterhoff geeft hoofdzakelijk het volgende te kennen dat hij met de commissie van rapporteurs in zienswijze meent te moeten verschillen, van oordeel zijnde dat men dan niet in overeenstemming met den geest en de letter der wet zou handelen; de vraag is, wat wil de wetgever? en het ant woord kan niet twijfelachtig zijn, want oordeelde hij het in den regel niet wenschelijk, hij zou er van gezwegen hebben. Naar het Spr. voor komt, heeft de wetgever het facultief gesteld om de handen niet te binden, daar waar de finantiën het minder wenschelijk maken presentiegeld, uit te trekken. Met het oog op art. 58 der gemeentewet is hij van mcening, dat de wet een prikkel heeft willen stellen voor het getrouw bijwonen van de vergade ringen door de leden. De heer de Haan zegt reeds ten vorigen jare dergelijk voor stel te hebben gedaan en er nu weder bij de commissie op aan te hebben gedrongen, die dan ook tot zijn voorstel is gekomen. De redenen daartoe zijn zeer eenvoudig en in het rapport opge nomen. Dat de wetgever het facultatief zou hebben gelaten, met het oog op de verschillende belangen der gemeenten kan waar zijn, doch hij kan de verzekering geven, dat in de voornaamste steden van ons vaderland geen presentiegeld wordt genoten; in gemeenten ten platte lande kan het zijn nut hebben. Wat de bewering van den heer Oosterhoff betreft, alsof het stellen van pre- sentie-geld een prikkel ter getrouwe opkomst voor de leden zou wezen, hiertegen vermeent Spr. te mogen aanvoeren, dat deMeden van den Itaad hebben bezworen de belangen der gemeente met al hun vermogen te zullen voorstaan en beschermen, 't geen allen schijn van eigenbelang buitensluit. Voor de leden is het verlies van presentie-geld eene zeer geringe opoffering, en met het te besparen bedrag zal nog iets bunnen worden bestreden. Het voorstel van de commissie om de post te roijeren, is daarop in rondvraag gebragt en met 12 tegen 7 stemmen, die van de hoe ren Tigler Wijbrandi, Hommes, de Haan, Duparc, Attema, Ver wijs en Rengers, verworpen; daarna is de post zelf met 13 tegen 6 stemmen aangenomen. Tegen stemden de heeren Hommes, de Haan, Duparc, Jongsma, Attema en Verwijs. 11. Óp voorstel van den Voorzitter wordt overgegaan tot de zamenstelling van een stembureau voor de, op 15 Nov. e. k. te houden verkiezing van een lid der Tweede Kamer Staten-Geue- raal, ter vervanging van den heer Dr. W. II. Idzerda. Stemopne- mers zijn de heeren Dr. A. Meursinge Hz. en Z. S. de Haan, stem mende leden 19. De eerste stemming voor de aanwijzing var- het le lid van gezegd bureau leverde de volgende uitkomstde heeren Hommes en de With elk 6 stemmen, de heeren Jongsma en Bolten elk 2 stemmen en de heeren Oosterhoff, Verwijs en Meursinge elk ééne stem. Niemand de volstrekte meerderheid erlangd hebbende wordt tot eene tweede vrije stemming overge gaan, waarvan de uitkomst is, dat waren vereenigd op den heer Hommes 13 stemmen, de With 3 en op de heeren Jongsma en Meursinge elk ëëne stem. De heer Hommes, de volstrekte meer derheid van stemmen op zich vereenigd hebbende, is alzoo ver kozen. De eerste stemming tot aanwijzing van het 2e lid van gezegd bureau bleek het volgende resultaat op te leveren; De heer de With 18 stemmen eu de heer de Haan ééne stem. De heer de With de vereischte meeiderbeid erlangd hebbende is al- zoo verkozen, zoodat de heeren Hommes en de With, benevens de Burgemeester, het bureau van stemopneming zullen uitmaken. Wijders is op voorstel van den Voorzitter besloten, dat dit bureau bij mogelijke herstemming in functie zal blijven en dat alle an dere leden dezer vergadering, des noodig, als plaatsvervangers beschikbaar zullcu zijn. 12. Voortgaande met de verdere behandeling van de gemeente- begrooting, is ten aanzien van art. 3 van afd. V hoofdst. II be sloten dien post, desnoodig, uit onvoorzien te versterken. Ten aanzien van den post, Hoofdst. II, afd. VII, art. Zb. Bezoldiging van de Wijkbodengeeft de heer Hommes te kennen, het hem wel wenschelijk voorkomt dezen post tot op de helft te verminderen. Er bestaan 15 wijkboden, dit getal acht Spr. te veel, van oordeel zijnde dat een getal van 8 voldoende zal wezen. Zijne ervaring als gewezen wijkmeester raadplegende komt het hem voor dat die boden te weinig werk hebben. De Voorzitter merkt op, dat er eene verordening bestaat krachtens welke de tegonwoordige zamenstelling geregeld is; zoolang die niet is gewijzigd zal men moeijelijk tot eene veran dering als bedoeld kunnen overgaan. Het blijft overigens aan den heer Hommes overgelaten om, desnoodig achtende, dienaan gaande later een voorstel te doen. De heer Schik releveert dat ook in zijne afdeeling dit punt ter sprake is gebragt; de bestaande verordening omtrent de wijk meesters en wujkboden werkt onregelmatig. De Voorzitter meent ook hier de opmerking te moeten maken, dat men de begrooting behandelt en men zich daartoe voor het oogenblik moet bepalen. Ten aanzien van de, door de commissie van rapporteurs, bij hoofdst. Ill, afd. I, art. 1, gemaakte opmerking, geeft de Voor zitter te kennen, dat men zich bezig houdt met de bewuste leuningen bij de brugjes op den Grachtswal aan te brengen en dat ze mogelijk reeds zullen gesteld zijn. Genaderd tot lett. c van art. 4 der genoemde afdeeling, Secreten en waterplaatsenbespreekt de heer Schik het walgelijk gebruik dat van sommige muren in de stad wordt gemaakt; Spr. wenscht dat daaromtrent eenige bepaling in de verordening rege lende de reinheid enz. der openbare wegen worde opgenomen. De heer Bruinsma geeft te kennen, het moeijelijk zal zijn der gelijke bepaling behoorlijk uit te voeren, vermits dat gebruik meestal bcdektelijk plaats vindt. Hij kan evenwel raededeclen dat de Architect door het Collegie is uitgenoodigd na te gaan in hoever men hierin door het stellen van urinoirs op vele plaat sen, zou kunnen te gemoet komen. Elders is de zindelijk heid op straat niet beter, althans dit is hem zoo voorgekomen, daarenboven de urinoirs van Sterkman schijnen niet te voldoen. Voorts observeert Spr. dat de bewuste plaatsen dagelijks door de stadsreinigers worden gereinigd, maar dat men zich in dezen over min goede medewerking van den kant der ingezetenen heeft te beklagen, GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 9 Nov. 1865. 41 De heer Wierdsma Schik merkt op, dat de aanmerking niet is gerigt tegen de waterplaatsenmaar tegen het ongeoorloofd gebruik dat van sommige muren wordt gemaakt. Dc heer Meursinge verklaart met genoegen te hebben gehoord, dat het Collegie van dagelijksch bestuur de daarstelling van urinoirs tracht te bevorderen, en wenscht bij deze gelegenheid die te Arnhem geplaatst aan te bevelen. Ten aanzien van art. 12, Aanleg en onderhoud van Ijsbanen vraagt de heer Brunger, waartoe de uitgetrokken 25 eigenlijk strekken, hij weet niét waarvoor, want de baneu bij en om de stad zijn in den regel slecht in orde. De Voorzitter zegt, dat die gelden strekken ten behoeve van de zoogenaamde verbindingsbanende grootc banen worden aan particulieren in gebruik gegeven, die daardoor eenige verdien sten erlangen. Dc heer Meursinge geeft in bedenking eene verordening op de ijsbanen te maken, elders bestaat die, en het inrigten en hou den van goede banen, zoowel voor sleden als schaatsenrijders, is gemakkelijk bij verordening te regelen. De heer Bloembergen wenscht op te merken, dat indertijd van het gewestelijk bestuur eene aanschrijving is uitgegaan, be treffende een beteren aanleg en rigtiger onderhoud der ijsbanen, en dat B. en W. daarmede in overeenstemming, een voorstel aan den Raad hebben gedaan, doch dat eene gewenschte regeling op den onwil van den llaad is afgestuit eu men niets anders heeft kunnen gedaan krijgen, dan de uitgetrokken som van 25, tot aanleg en onderhoud van verbindingsbanen, beschikbaar te hebben. Spr. moet evenwel opmerken, dat de jongst verloopen winter van meerdere zorg voor de ijsbanen heeft getuigd het bevreeemd hem dus een dergelijk ongunstig oordeel over de banen te moeten hoorendoor een bepaald persoon met de surveillance der banen te belasten, zooais plaats vond, is men van meening, dat het doel zal kunnen treffen, er bestaat echter bezwaar alle banen voor rekening der gemeente te nemen. De heer Bruinsma beweert, dat de toestand der banen veel te wenschcn overlaat, doch dat dc weinige belangstelling van den kant der baanvegers, veroorzaakt door een te karige belooning door de schaatsrijders, veel tot het kwaad toebrengt. Verbetering is noodig, en men heeft dan ook reeds de zaak met den Com missaris van politie besproken, om zoo mogelijk verbetering aan te brengen. Opzigtens art. 1 van het hoofdst. Ill afd. IV, verbetering van het Lekkumer dijkjewelke post door dc commissie is voorgesteld voor memorie uit te trekken, geeft de heer Wiersma te kennen, dat ook hij het voorstel der commissie ondersteunt; hij zal ech ter niet in herhaling treden van hetgeen daaromtrent over en weder is aangevoerd, doch wenscht in bedenking te-geven, voor 1866 zeer spaarzaam te zijn met het uitvoeren van buitengewone werken, aangezien het thans is een tijdperk van overgang wat de gemeentelijke finantiën betreft. Dc heer Bloembergen merkt aandat de toestand van dien weg toch dringend voorziening cischt en dat dienaangaande herhaalde klagten zijn ingekomen voorts wenscht hij te observe ren, dat het ondevhoud van het hier bedoelde dijkje is een gemeentelast. De heer Zeper wenscht aan den heer Wiersma op te merken, dat hij van oordeel is, dc herstelling van dien weg toch hoogst nood zakelijk te achten. Gedurende het winterhalfjaar is dit dijkje wegens te lage ligging, als kleiweg onbegaanbaar en onbruikbaar en wordt de toegang tot Leeuwarden van die zijde daardoor als 't ware afgesneden. De heer Brunger stemt overeen met den heer Wiersma, want, gaat men tot de herstelling over, dan wordt slechts een deel ver holpen zoolang Leeuwarderadeel ongenegen is mede te werken, zal het ecu halven maatregel blijven, daarom zal hij zich met het voorstel der commissie vereenigen. De heer Zeper merkt aan, dat hij de meening, als zoude Leeuwarderadeel tot medewerking ongenegen zijn, niet deelt. Leeuwarden heeft zich wel dc zaak aangetrokken, doch dit belet niet dat men later gemeenschappelijk handele. De heer Brunger verklaart bevredigd te zullen zijn wanneer die zamenwerking tot stand komt. De heer Meursinge den lagen toestand van dien weg besprekende, is van oordeel, dat meu met de kauten af te steken, reeds veel zou winnen, en dit zou dadelijk kunnen worden uitgevoerd, als be- hoorende tot gewoon onderhoud. Spr. wenscht in 1866 niet meer te doen, en wanneer Leeuwarderadeel en Tietjerksteradeel niet tot zamenwerkiug komen, ook dan moet Leeuwarden niet uitvoeren, Dc heer Bruinsma stemt de heeren Wiersma en Meursinge gerecdelijk toe, wat het denkbeeld van aansluiting betreft. Overi gens is het de vraag, is het een gemeenteweg, zoo ja, moet dan niet in het belang der ingezetenen in een behoorlijken toestand worden voorzien? Spr. meent dit bevestigend te kunnen beant woorden en meent, ofschoon de weg door Lckkuin veel minder is, dat toch op Leeuwarden tie verpligting rust, nu reeds in de herstelling te voorzien. Leeuwarderadeel zal in dat geval wel volgen. De heer Attema refereert zich aan het rapport der commissie en is van meening, dat het belang der zaak medebrengt, dat dc drie gemeenten elkander verstaan en zich tot de Staten wenden om subsidie te erlangen; die subsidie zou, als zijnde hier sprake van verbinding vau gemeente-wegen, naar zijn oordeel 15% kun nen bedragen, dan krijgt men een kunstweg eu het belang van velen zal bevorderd worden. Hij wenscht daarom B. en W. uit genoodigd tc hebben de noodige stappen bij de beide gemeente besturen te doen, ten einde gemeenschappelijk te handelen. De heer Möursinge wenscht dan ook dat men zich met Dan- turaadeel in betrekking stelle, om reden ook de bewoners van Birdaard het genot en gebruik van dien weg zouden erlangen. Dc henr Bolten merkt op, dat het te vorleenen provinciaal subsidie in dat geval niet is 15% maar 20, terwijl zelfs in som mige vallen 25% wordt gehoed. Het voorstel van dc commis sie van rapporteurs om art. 1 afd. IV van hoofdst. III voor memo rie uit te trekken is daarop in rondvraag gebragt en met 17 tegen 3 stemmen aangenomen. Tegen stemden de heeren Zeper, Bruinsma en Bloembergen. Art. 2, afd. IV hoofdst. III. Demping van de grachtloopende van de Wijde Gasthuissteeg tot de Oldehoofdster waterpoort. Dc heer Wiersma geeft te kennen te verlangen, dat de posten sub artt. 2 en 3 afzonderlijk in stemming worden gebragt, tegen den post zelf heeft hij bedenking. Hij verklaart, geen bestrij der van het nut der demping tc zijn, maar betwijfelt echter, ook wanneer de middelen daarvoor beschikbaar kunnen worden gesteld, of dc uitvoering in 1866 wel zal kunnen plaats hebben. Men zal in contact moeten komen met de eigenaren van belendingen. In 1866 wordt gesticht dc hoogerc burgerschool, welligt zal men kunnen overgaan tot de demping van dc gracht loopende van af de Wijde Gasthuissteeg tot de Oldehoofdster waterpoort, men heeft dc handen vol en men zal bezwaarlijk aan de uitvoering van art. 2 kunnen denken. Spr. wijst op eenige voorbereidende maatregelen te nemen aangaande de regten van opslag als ander zins, welke toch vooraf met de betrokken eigenaren dienen tc

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1865 | | pagina 8