42 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 9 Nov. 1865. worden geregeld, alvorens met het werk zal kunnen worden aangevan gen; waarlijk men zal niet tot uitvoering kunnen komen en dan moet het budget over 1866, niet met die uitgaaf bezwaard wor den. Spr. wil gaarne van B. en W. het noodige licht ontvan gen, doch wordt zijn bezwaar niet opgehelderd en weggenomen, dan zal hij voorstellen den post voor memorie te stellenboven dien geldt het hier eene uitgaaf die niet uit de gewone midde len mag worden bestreden. De heer Gorter heeft het woord gevraagd om te kennen te geven, dat hij de bezwaren van den vorigen Spr. deelt. De bere kening van den Architect was voor de beide werken te zamen oorspronkelijk 50,000, daarvan is 6000 afgetrokken voor moge lijke bijdragen van belendende eigenaren, daarmede kan hij zich niet vereenigen. Moet het werk 50/m kosten, het zij zoo, doch hij wenscht reeds nu niet te rekenen op de bewuste bijdragen, waarop voor eenigen tijd 'loor een der leden is gewezen. In elk geval zal men f 44,000 noodig hebben, en dit is te veel in eens. Spr. wil daarom gaarne het werk over tvvoe jaren verdeeld zienook eene gedeeltelijke demping levert, naar het door Spr. van den Architect ingewonnen gevoelen, geen bezwaar. De heer Bloembergen wenscht de aandacht te vestigen op een punt, bij de beoordecling der zaak niet uit het oog te ver liezen. liet batig saldo van de vorige rekening bedraagt de aan zienlijke som van ruim f 31,000. De buitengewone inkomsten te doen strekken tot dekking van buitengewone werken is ratio neel, en acht men het noodig om daarvoor jaarlijks een zeker bedrag uit de gewone middelen te bestemmen, daarvoor is geen bezwaar. B. en W. hebben geaarzeld om de beide werken in ééns te doen uitvoeren, doch dieaarselingis, na den Architect gehoord te hebben, opgeheven. Spr. geeft toe, dat oenigc voorbereidende maatregelen moeten voorafgaan, doch vermeent dat men, is tot de uitvoering besloten, toch ook binnen kort met die onderhan delingen zal kunnen aanvangen't is waar, er bestaan eenige moeijelijkheden, doch die zijn toch ook, wanneer de belangheb benden hun belang op het oog houden en willen medewerken, niet zoo bezwaarlijk uit den weg te ruimen. Spr. wil eerst de zekerheid of de Raad tot demping is geneigd en daartoe de mid delen wil verleenen die middelen bestaan naar zijne meening, in het bedrag van het saldo en de inkomsten wegens de ver bruiksbelastingen tot uit. April. De heer Jongsma geeft te kennen, dat hij, zich refererende aan zijn advies ter vorige vergadering bij dc behandeling van het belastingstelsel uitgebragt, van oordcel is cn blijft, dat vooral thans, nu de beurs der ingezetenen bijna alleen dc grens wordt van de finantiëele krachten der gemeente, buitengewone werken door buitengewone middelen moeten worden gedekt. Dc hier besproken werken zijn zeer buitengewone, het geldt hier eene andere destinatie, het water tot land te maken eene uitvoering over een jaar acht Spr. minder wcnschelijk, vooral wanneer daar toe de hoofdelijke omslag zou moeten strekken, die in dat geval tot 95,000 zal moeten worden opgevoerd. Spr. wenscht meer het oog op de toekomst dan wel op 1866 te vestigen de finan- tieele toestand van 1866 is bevredigend, de volgende jaren zijn het welligt minder. De heer Bruinsma zegt, bij het gesprokene door den heer Bloembergen, in antwoord op hetgeen door den heer Wicrsma is aangevoerd, weinig meer te voegen te hebben, dan alleen de opmerking, dat er een adres bestaat van eigenaren van panden in de Groote Kerkstraat., dat thans in handen van B. en W. is ten fine van rapport en voorstel. Wordt nu de demping van dat gedeelte tot de Oldchoofd uitgevoerd, dan geschiedt zulks in overeenstemming met den wensch dier adressanten, van dien kant derhalve geen bezwaar; wat betreft het andere gedeelte, loopende tot de Langepijp, dienaangaande, Spr. erkent het zijn zwarighe den uit den weg te ruimen, doch hij vermeent ook te mogen aanvoeren, dat de last, voor de eigenaren van belendende panden aan het bestaan dier gracht verknocht, niet gering is en dat het wei te vermoeden is, dat die eigenaren gaarne die demping tot stand zullen zien gebragt. Het zal de aandacht wel niet zijn ontgaan, dat ten vorigen jare, door eene rigtige opzameling van vecale stollen uit die grachten, minder bezwaar is ondervonden, doch men moge het uitstellen, het dempen van stilstaande wate ren blijft steeds noodzakelijk. Wat betreft eene partieele dem ping, waarop door den heer Gorter is gewezen, deze wordt ook nu gevolgd, daar het vroegere voorstel tot demping in ééns, des tijds als onaannemelijk werd beschouwd. Demping bij zeer beperkte gedeelten is niet aan te raden, want dan blijft het bezwaar nog lang bestaan. De heer Rengers geelt te kennen, dat, moge hij het in andere zaken niet zijn, hij in dezen eene specialiteit is, want sinds den jare 1858 heeft hij de lusten en lasten van het achter zijne woning aanwezige kanaal gedeeld. Spr. wenscht dan vooreerst op te merken, dat deze zaak niet zoo als elk andere demping kan worden beschouwd het water waarvan hier de reden is, is volstrekt niet gelijk te stellen met andere grachten, waar nog eenige doorvoer van water bestaat, waar nog eenige stroom is te ontwaren. Spr. gelooft dat de hceren Wicrsma en Gorter, bij het bestaan hunner iinantieele bezwaren, dc onderwerpclijke demping en het tijdstip waarop die zal worden uitgevoerd, hebben beoordeeld, maar als men Spr. de vraag voorlegt, moot het werk spoedig worden uitgevoerd, dan antwoordt hij dadelijk in bevestigenden zin. Wanneer hij nagaat dat professor Gunning, in zijn oordeel over het bedoelde vaarwater, er van gewaagt, dat bet een wonder moet worden geacht dat er bij het bestaan van zulk een massa opstijgende, verpestende dampen, geen epidemie i3 ontstaan, dan oordeelt Spr. dat er over de uitvoering van het werk wei geen verschil van gevoelen kan bestaan. Wat betreft de middelen die tot bestrijding van dat werk zullen moeten strekken, men kan die afzonderlijk behandelen, maar de Raad dient uit te spreken dat er noodzakelijkheid tot demping bestaat, later kan men bepa len of de uitgaaf door buitengewone dan wel door gewone mid delen moet worden gedekt. Is het eene aangenomen, het andere zal dan wel van zelf volgen. De heer de Haan wenscht niet de finantieelc kwestie, maar den post zelf en zijne noodzakelijkheid te bespreken en dan moet hij verklaren, dat hij zich over de voordragt van B. en W. en het gevoelen van dc commissie verheugt. Spr. woont met nog andere leden dezer vergadering aan de te dempen grachten cn dan kan men de ervaring laten spreken. Nu leert wel die ervaring, dat nevens last en bezwaar, ook genot voor de eigenaren, zooals opslag en waterlossing, aan het bestaan van die gracht, is ver bonden, doch de last is oneindig grootcr dan de lust, iets wat de jongstverloopen zomer weder in ruime mate heeft aangetoond. Wat nu aangaat de bewering, dat men op moeijelijkheden zal stuiten, dit valt niet te ontkennen, er zullen zich van den kant der belendende eigenaren bezwaren opdoen, doch Spr. twijfelt niet of men zal die kunnen overwinnen. Wegens het eene ge deelte bestaat er een adres van notabele ingezetenen, dat op de uitvoering aandringt; ook de demping van het gedeelte strekkende tot de Lange pijp zal geenc onoverkomelijke bezwaren opleveren, hij vertrouwt wel dat men zal willen medewerken. Hij gelooft dat er veel belang bij is dat men tot de uitvoering overgaat. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zilling van Donderdag 9 Nov. 1865. 43 Dc heer Attema zegt dat de commissie van rapporteurs ten aanzien dezer demping, op den voorgrond hebben gesteld de wer kelijke ten uitvoerlegging in 1866 cn dat zij met genoegen uit «le memorie van B. en W. hebben ontwaard, dat men zich be ijveren zal dit zoo mogelijk in 1866 te doen. Op de uitvoering in 1866 bestaat dus uitzigt, trouwens eene bepaalde belofte daar omtrent te geven, ware te gewaagd. Als nu dc overtuiging hecrscht, dat die werken dringend noodzakelijk ziju, dan zal men «laartoe moeten overgaan, dan zal men van B. en W. de uitvoe ring kunnen verwachten. Men kan zich bovendien overtuigd houden dat bedoeld werk door de geraamde middelen voor 1866 genoegzaam kan worden bestreden; met de begrooting in dc hand en het oog op de inkomsten, bestaat daartegen geen het minste bezwaar. liet te verkrijgen bedrag wegens de beschikbare 4/s uitkcering en der opcenten op het personeel, voor het gchcele jaar in stede van 7q0, zoomede het provenu over 4 maanden van de verbruiksbelastingen, maakt 1866 tot een buitengewoon jaar. Uit die buitengewone inkomsten, de gewone behoeften te bestrij den, dc commissie zal zich daartegen verklaren. Dc heer MéUl'singe verklaart met innig genoegen te hebben gehoord, dat er zooveel stemmen omtrent dc noodzakelijkheid der onderwerpclijke demping zijn opgegaan. In het algemeen belang maar vooral in dat van den gezondheidstoestand, is dan ook die dem ping uiterst noodzakelijk. Spr. zal dan ook niet uitweiden om het urgente der zaak aan te toonen, genoeg is liet hem dat de uitvoering mogelijk wor.lt geacht. Hij mag evenwel niet onop gemerkt laten, «lat het hier geldt verandering van den aard cn dc bestemming van een gemeente-eigendomde gemeente is «lus eigenares cn kan met hare bezitting doen wat zij wil bestaan er derhalve belemmeringen, incn zal die kunnen wegnemen. Wat aangaat eene gedeeltelijke uitvoering van het werk, waarvan de wcnschelijkhcid is betoogd, is Spr. van oordeel, dat eene uitvoe ring in ééns verreweg dc voorkeur verdient, eene gedeeltelijke uitvoering toch zou eene kunstmatige zakvorming op het terrein «loen ontstaan en een min wenschelijken tocstarul bevorderd wor den. Er bestaan voor 1866 geenc bezwaren tegen dc uitvoer baarheid, integendeel het werk is urgent. Wat dc finanticle be zwaren aangaan, tc dien aanzien deelt hij het gevoelen der com missie niet, als vrcczcndc voor confusie in de gemeente-rekening. l)c Voorzitter stelt voor de vergadering voort te zetten, niet tegenstaande het bij het reglement van orde gestelde tijdstip tot sluiting bereids is verstreken. Hiertoe is eenstemmig besloten. De heer Jongsma verklaart met genoegen het beweren der commissie tc hebben gehoord hij vindt die motieven zeer goed doch betwijfelt of dc grond waarop zij rusten, wel de ware is. Het blijft toch altijd een anticiperen op een volgend dienstjaar cn Spr. zou gaarne zien dat er geen vermenging van dienstjaren plaats vond. De hr. Wierdsma zegt, veel te hebben gehoord ten betooge van <lc noodzakelijkheid der demping, maar dat punt heeft hij niet bestreden, zijne bedenking bestond en bestaat nog over de moge lijkheid van uitvoering in 1866. Hij blijft er bij, het werk der demping is geheel onvoorbereid cn er is nog tc veel werk te doen. Daarom wenscht hij dc demping in beginsel te bepalen, maar de bcgrooting voor 1866 niet tc bezwaren. Het buitenge woon hooge saldo van vorige rekening als eene buitenkans aan te merken, bestrijdt hij. Die f 31000 toch is geene buitenge- woonc ontvang, elk jaar levert cenig batig saldo op, hetzij groot of klein; dit jaar is het bijzonder hoog en misschien wel ééns zoo hoog als het daarvoor aan te nemen normale cijfer. Voor zoo ver hot nu meer beloopt als dat normaal bedrag, zou men het als eene buitenkans kunnen beschouwen. Spr. neemt ook aan, dat dc inkomsten wegers de verbruiksbelastingen als buiten gewoon raiddel zijn te achten, doch daarmede kan men de bui tengewone werken niet dekken. Hij merkt voorts op, dat hij alleen de demping sub art. 2 heeft besproken, er bestaak wel eenige connexiteit met dat sub art. 3 vermeld. Wanneer de post wordt aangenomen eu gereserveerd, dan staat de uitvoering vast en meer wil hij voor het oogenblik niet. l)e heer Oosfcerhoff zegt, dat dc heer Attema teregt heeft ge avanceerd op welke wijze de buitengewone werken door de mid delen zullen zijn te bestrijden. Spr. beaamt dit gevoelen ten volle. De heer Bloembergen. De heer Wicrsma heeft verklaard de mcening niet te deelcn dat het voordeelig saldo als eene gewone inkomste ware te beschouwen. Dit kan toch niet anders als men nagaat hoe men er aankomt. Uit de begrootingen cn finantiëele verslagen blijkt het voldoende, dat men het saldo eener voor gaande rekening als gewone inkomste heeft te beschouwen. De begrootingen zelve sluiten in den regel met een zeer gering saldo. Neemt men nu dat saldo en voegt men daarbij het pro venu der overbruiksbclastingcn over de vier eerste maanden van het dienstjaar, dan verkrijgt men tc zamen ongeveer 6300U. Men zal later hebben te beslissen of men over het volle bedrag der 4 5 cn der opcenten zal willen beschikken of wel eene lee ning wil aangaan. Over de noodzakelijkheid van het werk be staat nu geen verschil, wel over de uitvoerbaarheid daarvan Maar Spr. merkt op, dat de burgerschool geheel is voorbereid cn dat de Architect dienaangaande geen groote bemoeijing zal hebbenwat de demping zelf betreft, ook dit zal hij kunnen voorbereiden. Dc lieer Wierdsma Schik wijst er op dat, wanneer de Raad niet tot het volle */5 der uitkecring besluit, de gemeente dan zal moeten leenen; dit heeft niet in de bedoeling van den ltaa l gelegen bij de bepaling van een maximum van den omslag. Dc heer van Assen wenscht dat men tot het punt in beraad slaging terugkeere. De heer Bruinsma stelt voor, art. 3 eerst in rondvraag te brengen, ten einde te voorkomen dat het werk der demping, bij het bestaan van minderheden, worde afgestemd. Spr. wenscht evenwel nog te observeren, dat eene gelijktijdige aanbesteding te verkiezen is. De heer van Assen rekent de urgentie van het dempingswerk zoo groot, dat hij het onverantwoordelijk zou noemen, wanneer men het zou willen uitstellen. Elk kan zich van den slechten toestand vergewissen. Spr. is tegen memorie-posten en zou het betreuren dat men in dezen daartoe overging. Het voorstel van den heer Bruinsma wordt ondersteund. De heer Zeper dringt aan op de verwezentlijking van een werk waarvan de volstrekte noodzakelijkheid meer dan voldoende is gebleken, ook als voortzetting van een ééns aangevangen werk; ook de ervaring van den jongsteu zomer doet op die uitvoering aandringen. Ilij zal niet terugkomen op de onderscheidene, omtrent deze zaak geuite gevoelens, hij ziet niet in dat er groote moeijelijkheden bestaan met dc zaak voor te bereiden de zaak toch is dikwijls reeds naauwkeurig onderzocht en besproken cn kan Spr. op dien grond gemakkelijk tot de overtuiging ko men, dat men geen of althans weinig moeite zal ondervinden om de nooilige schikkingen met sommige eigenaren te treffen, want men zal niets vuriger wenschen dan dat de demping tot stan<i kome; bovendien, uitstel baat niet. Bijvoegsel tot de Provinciale Priesciie Courant. 12

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1865 | | pagina 9