52 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 9 Nov. 1865. De heer Jongsma verklaart er niet op te staan dat men de post als credietpost beschouwe. De heer Bruinsma kan zich niet met het voorstel van den heer Jongsma vereenigen om den bewusten post als credietpost te stellen en vindt het raadzamer de besprokeue opdragt op B. en W. te verstrekken. De Voorzitter stelt nu voor om zich tot het Departement van Oorlog te wenden. Dit wordt verworpen met 13 tegen 5 stem men (die van de heeren van Assen, Duparc, Jongsma, Verwijs en Schik.) Daarna is de post op de begrooting aangenomen met 14 te gen 4 ssemraen, zijnde die van de hh. v. Assen, Duparc, Ver wijs en Schik. Ten aanzien van den post hoofdst. VIII, afd. I art 2, Ren ten van de geldleening ten behoeve van de Gasfabriekgeeft de heer Oosterhoff te kennen, van meening te zijn, dat de hier uitgetrok- kene 8000, veeleer behoort onder de uitgaven vermeld onder hoofdst. Ill afd. VI, omdat het naar zijn oordeel niet de gemeente is die leent en aflost maar de Gasfabriek. De heer Attema kan zich daarmede niet goed vereenigen. De inrigting toch bestaat als publiek regtclijke gemeente-zaak en het is wel de gemeente die leent en aflost. Ware het eene pri vaat regtelijke zaak, de heer Oosterhoff zou juist hebben geoordeeld. De heer Bloembergen refereert zich aan het gesprokene door den heer Attema als geheel die meening deelende. Welk een invloed die aflossing zal hebben op de berekening der gasregten is bereids ter sprake geweest, terwijl evenzeer de plaatsing ouder hoofdst. VIII is besproken. De heer van Assen is van gelijk gevoelen als de beide vooraf gaande Sprs.wel beaamt hij eenigzins de opinie van den heer Oosterhoff, waar deze strikte afscheiding wil van hetgeen de fabriek betreft. Dit was juist het punt waarom een nieuw art. (16) is toegevoegd aan de verordening, regelende den werk kring van de vaste Raads-commissie, krachtens hetwelk de com missie jaarlijks hare zienswijze mededeelt, omtrent de hoegroot heid der aflossing van de, ten behoeve der fabriek geslotene geldleeningen. De heer Duparc wenscht aan het gesprokene door den heer Attema nog iets toe te voegen, te weten dit: dat bij het vast stellen van het betrekkelijke plan van geldleening is besloten, dat de aflossingen en de rente zullen worden gevonden eerstens uit de gemeente fondsen en secundair uit de opkomsten der fabriek. De heer Oosterhoff verklaart zich bij de zienswijze der vorige Spr.'s te zullen neerleggen. Hoofdst. IX, afd. Ill, art. 1. Prijzen voor de harddraverijen in de Kermis en bij de voorjaarspaardenmarkt. Voorstel van de commissie om den prijs bij gelegenheid van de voorjaarspaarden markt achterwege te laten en het art met 1 60 te verminderen. De heer Wierdsma Schik verklaart zich te voegen bij de af schaffers van die harddraverij. De heer de With vereenigt zich met het gevoelen van de min derheid der commissie en is voor het behoud dier harddraverij. De heer Brunger verklaart zich mede voor het behoud daar van, vooral op grond dat het voordeel daarvan voor sommige gemeentenaren grooter is dan inen wel vermoedt. De Voorzitter stelt voor den post met f 160 te verminderen. Dit voorstel in rondvraag gebragt zijnde is afgestemd met 13 tegen 7 stemmen (die van de heeren Plantenga, de Haan, Duparc, Jongsma, Verwijs, Wierdsma Schik en Rengers.) Daarna is de post zoo als hij is voorgedragen eenstemmig aangenomen. Hoofdst. IX, afd. III, art. 2. Subsidie aan het Stedelijk Mueijk- korps f 1300. Naar aanleiding van het opgemerkte in het rap port der commissie en het daarop gegeven antwoord van B. en W. stelt de Voorzitter voor, dien post als toelage aan het Stede lijk Muzijkkorps te stellen op 2200. De heer van A3Sen zegt het gewigt van het oogenblik te gevoelen. Eerstens moet hij verklaren door sehrik te zijn bevan gen toen hij, het ontwerp-begrooting inziende, fi300 voor die toelage vond uitgetrokken, doch hij dacht daarbij onwillekeurig aan een ingeslopen abuisten anderen frappeerde hem de bewering der commissie van rapporteurs, dat een voorstel tot verhooging met nog f 300 geen bijval mogt ondervinden, omdat het hier eene zaak van genoegen betreft, die al bijzonder weinig nuttigheid heeft, en dat men zich daarenboven ook meende te herinneren, dat des tijds bij de vaststelling der f 2200 van den kant der voorstanders is te kennen gegeven, dat daardoor eene som werd verstrekt, die den Raad, althans in den eersten tijd, zou vrijwaren van alle ver dere aanzoeken tot verhooging. Dit laatste vooral was eene be dekte beschuldiging. Wat gaf aanleiding dat men destijds kon zeggen, de laatste woorden te hebben gesproken tot de aanvraag om verhooging? Dat een der eerste sujetten bij het korps, toe vallig door de goede diensten van het jongetje van den kapel meester, kon worden vervangen; op dat oogenblik zag de commis sie zich daardoor uit groote verlegenheid gered. De jeugdige kunstenaar is intusschen van hier vertrokken, en het is nu niet mogelijk goede rauzijk te verschaffen, zonder dat de partij van solo-klarinettist bezet is. Geef dan hoorurauzijk zal men zeggen; de commissie kan dit bij de tegenwoordige inrigting niet, even min als zij in staat zal zijn voor het oogenblik de bestaande leemte aan te vullen. De commissie is niet in staat eene openbare uitvoering meer te doen plaats vinden, zonder dat in het bestaande gebrek is voorzien; daartoe evenwel strekte de aanvraag tot ver hooging. Maar er is al bijzonder weinig nuttigheid in het bestaan dezer zaak, zegt de commissie van rapporteurs. Spr. meent dit te mogen betwijfelen, tenzij er geen liefde meer bestond voor die edele kunst, 't Zal toch wel geen betoog behoeven dat het hooren van muzijk, eene uitspanning is voor den lageren stand, strek kende tot veredeling van hart en zin. 't Is waar, de gemeente heeft zich daarvoor een groot offer getroost, maar zal het korps blijven bestaan, dan moet er meer zijn dan 2200, de commissie kan daarmede hare uitgaven niet bestrijden, ja zij heeft zich zelfs persoonlijke uitgaven voor die zaak getroost. De commissie moet vertrouwen genieten en wanneer zij dan te kennen geeft, al hare krachten te hebben uitgeput om het korps in stand te houden, cu daarvoor verhoogde toelagen te behoeven, dan zal men dat vertrouwen niet mogen te leur stellen. Zegt men, het kost der gemeente te veel geld, welnu, men schatte het korps dan af, beter geen dan een slecht korps. Spr. heeft zich indertijd ernstig verzet om voor een korps, dat men kon zeggen ketelmuzijk uit te voeren, 500 te verstrekken en heeft zich beijverd het moge lijke te doen om een goed korps te verkrijgen; nog slechts/300 toelage meer en hij ziet kans al do partijen naar eisch te kun nen bezettenhij zou 't betreuren als het korps verloren moest gaan. De heer Atteina bevindt zich naar zijn zeggen op een moei- jelijk standpunt. Hij heeft geen verstand van muzijk en zou het voor de gemeente vrij onverschillig achtenals van harent wege geen zoodanig korps bestond hij wil in geen geval meer dere verhooging. Het rapport is op twee punten aangevallen. Het doet Spr. evenwel genoegen, dat de heer van Assen niet heeft ontkend, er toenmaals sprake is geweest van eene uiterste GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 9 Nov. 1865. 53 limiet door de commissie voor de rauzijk aangevraagd. Spr. heeft dus daaromtrent niet gedwaald. Wat nu de aanleiding betreft waarom weder verhooging wordt aangevraagd, meent hij te mogen betwijfelen of de commissie toen wel onkundig was van het aanstaande vertrek van den jongen Wedcmeijcr, men had het althans kunnen weten en zich in tijds moeten wapenen, om niet ter elfder ure met vernieuwde aanvraag bij den Raad te komen. Wat het 2de punt aangaat, hieromtrent moet Spr. op merken, dat men de bedoeling van rapporteurs niet juist heeft opgevat. In do staathuishoudkunde is nuttigheid en nut niet het zelfde, maar van verschillende betcekenis. Muzijk-uitvoerin- gen nu zijn niet productief. Openbare uitvoeringen kunnen wel goeds stichten, maar het valt te betwijtelen of daarmede niet evenwel kwaad wordt gesticht, en dus is het eene zaak van wei nig nuttigheid. De heer Wierdsma Schik zegt, zich op een moeijelijk stand punt te bevinden, hij is lid der commissie en toch vindt hij geene vrijheid, op verhooging aan te dringen, met het oog op de finantien der gemeente. I)c heer van Assen wenscht den heer Attema te beantwoorden. Die Spr. heeft gesustineerd alsof de rauzijk-commissie bekend ware geweest met het vertrek van den jongen Wedemeijerhij kan verklaren, dat tie commissie daarvan ten eenenmale onbe wust was, ware dit zoo geweest, men had hoogere aanvraag ge daan, de Raad had kunnen weigeren. Spr. wil niet treden in eene beschouwing, omtrent het nut en de nuttigheid, en over eene iuproductieve uitgaaf voor de gemeente, maar waarheid is het, dat, zal de zaak blijven bestaau, dan moet er meer geld wezen; het kan toch wel niet in de bedoeling van den Raad liggen, het korps niet te doen bestendigen komt er geen geld meer, dan is de ontbinding nabij; 'tis waar, Spr. zet het mes op de keel, maar hij kan het niet helpen. Ook al krijgt men f 2500, zal het nog moeite kosten, om de engagementen te kunnen sluiten. De heer Rengers verklaart, dat hij toen hij des tukken omtreut de begrooting had ingezien, bepaald tegen verhooging gestemd was hij moet echter bekennen, door de redenering van den heer van Assen aan het wankelen te zijn gebragt. Hij zal nu even wel zijne stem afhankelijk maken van eene inlichting, namelijk of men met die ƒ300, bepaald het ontbrekende sujet zal kunnen verkrijgen; bestaat die zekerheid niet, dan is hij tegen verhooging; men zou den post ook op onvoorzien kunnen reserveren. De heer Attema wenscht beknoptelijk op de feitelijke toedragt der zaak terug te komen. Hij gelooft, dat de commisse op het vertrek van den bedoelden jongeling had voorbereid kunnen we zen dat vertrek toch was reeds in den voorgaanden winter be paald, van daar het circuleren eener lijst van intoekening voor een daartoe strekkend concert is dit zoo, dan had de commissie er op moeten bedacht geweest zijn. Spr. verklaart zich tegen elke verhooging. De heer vail Assen zegt, in beantwoording van de vraag van den heer Rengers, dat men zich heeft beijverd een eersten klari nettist te krijgen dat men bij de vacature van den do ent op de muzijkschool, het oog op iemand had gevestigd, die in de bestaande behoefte kon voorzien, dat evenwel de keuze op een ander is gevallen, hetgeen hij betreurt. Wanneer de bewuste 300 wor den toegestaan, dan bestaat er uitzigt hem te winnen en het zal een motief voor hem zijn het te wagen. De gemeente be hoeft voor nuzijk niet te zorgen, maar zij moet ze bevorderlijk Zijn. De heer de Haan verklaart zich tegen verhooging en voegt er bij, dat, zoo hij dergelijk voorstel had kunnen verwachten, hij vroeger reeds zijne stem daaraan zou hebben onthouden. Spr. zegt, dat schrik hem bevangt, wanneer er sprake is van het en gageren van kunstenaars. Hij beaamt het wel, dat zonder groote opofferingen aan geen goed muzijkkorps valt te denken, maar hij meent toch ook te mogen aanmerken, dat de garnizoen hou dende hoornblazers niet minder effect maken. De heer Bruinsma verklaart, indertijd schoorvoetend tot het voorstel van verhoogiug tot 2200 te zijn toegetreden, want hij achtte de bijdrage te veel gevergdv an de gemeentelijke fondsen. Spr. stelt prijs op het behoud van het korps, en doet hulde aan de bemoeijingen van den heer van Assen en de bolangstelling van zijnen kant, ter zake betoond, doch er kan niet meer worden toegestaan en men zal zich moeten redden. Overigens vermeent hij, dat in dezen geen paralel is te trekken met het korps mu ziekanten van de infanterie, dit is geheel anders dan het stedelijk korps ingerigt. Spr. gevoelt zich gedrongen tegen verhooging te te stemmen. De heer Duparc verklaart er toe te hebben overgeheld, om ƒ2500 toe te staan, erkennende, dat in de sectie de welspre kendheid des heeren van Assen hem ten deele van de noodza kelijkheid der verhooging had overtuigd. Intusschen meende hij niet anders, dan dat het bewuste voorstel niet was individueel, maar uitging vnn de commissie dit nu niet zoo zijnde, zal hij tegen stemmen. De heer van Assen stelt voor, om ƒ2500 te verstrekken, wanneer het gelukken mogt den bedoelden persoon te engageren, mislukt dit, dan zal men J 2200 toestaan. De Voorzitter merkt op, dat dit nu weder een nieuw voor stel is, waaraan eene voorwaarde is verbonden. Hij acht de zaak nu genoeg bespoken, doch geeft te kennen aan dit conditionele voorstel te wanhopen. Ilij zal het voorstel van de commissie van rapporteurs in rondvraag brengen. De heer Bloembergen merkt aan dat het voorstel van den lieer van Assen tot verhooging, ordes halve de prioriteit heeft. De heer Attema is van gelijk gevoelen hij zal zelfs tegen 2200 stemmen. De heer Jongsma vraagt of het voorstel van den heer van Assen, is ondersteund? Hij heeft zulks niet vernomen. De heer van AS3en verklaart van dat voorstel af te zieu. De betrekkelijke begrootingspost ad ƒ2200, wordt alsnu met algerneene stemmen, met uitzondering van die van den heer Attema aangenomen en voorts op voorstel van den Voorzitter besloten de verdere behandeling van de bcgrooting tot de eerst volgende vergadering uit te stellen. 2. De Voorzitter doet vervolgens aan de leden mededeeling van de ontvangst vau een schrijven van den Minister van Bin- nenl. Zaken, waarbij deze te kennen geeft, zich geheel te hebben kunnen vereenigen met het ingezonden plan van een gebouw voor een rijks-hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus, behoudens eenige geringe veranderingen van zeer ondergeschikt belang, die men dezerzijds zal observerendat dan ook reeds de annonce voor de aanbesteding in de courant is geplaatst; dat men nu evenwel nog tot eene wijziging in art. 1 van het bestek, houdende bepa ling van den termijn voor de oplevering van het werk, zal moe ten besluiten, en dat B. en W. derhalve voorstellen dien termijn te verlengen tot uit0 December 1866. De heer Meursinge zegt, dat het begin der cursns op de burgerscholen gewoonlijk is gesteld op 1 Sept.; kon men dan klaar komen, het zou des te beter zijn, ander3 moet men weder een AizZH hSlÊtm

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1865 | | pagina 5