48 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 9 Nov. 1865. De heer van Assen wijst op het onlangs met een der Gasfa brieken te Londen gebeurde. De heer Attema. In de verzekering van de Gasfabriek is voor zien. Ook met het oog op mogelijke gasontploffing is een onder zoek der commissie aanhangig. Overigens ligt in de begrooting zelve het aveu, dat daarbij het denkbeeld van brandverzekering heeft voorgezeten. De heer van Assen zegt dat zoodanige maatschappijen hier te lande wel bestaan. De lieer Bruinsma verklaart zich tegen eene verzekering van alle panden, die moeten zich zelf assurerenwat de stads boere- plaatsen betreft, is het den huurders opgelegd in de vereischte verzekering te voorzien. Het voorstel van de commissie om de post, kosten van brand verzekering met 1000 te verhoogen, is daarna in rondvraag gebragt en met 12 tegen 6 stemmen (die van de heeren Zeper, Bruinsma, Bloembergen, Bolten, Wiersma en Tigler Wijbrandi) aangenomen. De heer Bloembergen vraagt of hierdoor nu het beginsel is uitgesproken, dat alle gebouwen zullen worden verzekerd, anders toch zal de som te hoog zijnhij vermoedt evenwel dat dit de bedoeling is. De heer Attema zegt, dat het zoo even genomen besluit geen raison d'etre zou hebben, wanneer het niet de bedoeling ware om alle gebouwen van welken aard en van welke grootte, te verzekeren. De Voorzitter zegt te veronderstellen dit de bedoeling moest zijn. De heer Bloembergen wil niet onopgemerkt laten hij de vraag heeft gedaan om te weten wat in dezen het beginsel was, vooral omdat hij van oordeel is dat het motief der commissie, niet altijd tot leiddraad van den Raad behoeft te verstrekken. De heer Dnparc zegt, dat art. 1 afd. II, van hoofdst. VI, ten gevolge van de ontbinding van de plaatselijke commissie van geneeskundig toevoorzigt, nu zal kunnen vervallen. De Voorzitter stelt dit aan de vergadering voor, die dien overeenkomstig besluit. Ten aanzien van den post art. 4 afd. IV hoofdst. VI, Per ceptiekosten ter zake der gemeente opcenten op 's Itijks belastingen merkt de heer Bloembergen op, dat deze kosten, nader door B. en W. voorgesteld te stellen op ƒ2100, tengevolge der mindere heffing, eenigzins zullen kunnen worden verminuerd en gebragt op f 2000. De Voorzitter stelt dit cijfer voor, waarmede de vergadering zich vereenigt. Aangaande de posten art 8 litt. b. c. en d. van afd. IV, hoofdst. VI, kosten van gaardering der drie ijzeren bruggen over de Noorder gracht, waaromtrent door de commissie het voorstel tot verpach ting is gedaan, geeft de heer Wiersma te kennen, dat hij zich ten allen tijde voor verpachting en tegen gaardering heeft ver klaard dit acht Spr. in het belang der gemeente en geenszins in haar nadeel, zooals door B. en W. is beweerd. Ook ten aan zien van het behoorlijk onderhoud prijst verpachting zich aan, want de pachter moet zijne inkomsten derven wanneer de brug defect is. De verpachting van de ijzeren brug over de Potmarge heeft tot dusver geene bezwaren mede gebragt en ook al ware dit zoo, de zorg der gaarders voor de brug en hare mechaniek is ook niet bijzonder groot. Het blijft eene waarheid, dat brug gen, zamengesteld als de hier bedoelde, van tijd tot tijd repara tie zullen vorderen, en Spr. ziet volstrekt niet in, dat gaarders meerdere zorg voor de brug zullen hebben dan pachters; stond dit gelijk, dan verdient verpachting de voorkeur. Eene verpach ting met I Jan. e. k. zal wel moeijelijk uit te voeren zijn, beter is dit tegen 12 Mei. De betrekkelijke verordeningen schrijven verpachting als regel voor, gaardering is derhalve exceptie. In den eersten opslag zal de gemeente geen voordeel bij verpachting hebben, doch dit wordt later beter. Op grond van het voren staand stelt hij voor, elk dezer posten tot het'/3 gedeelte van het geraamd bedrag uit te trekken. De heer Meursinge ondersteunt dit, doch geeft den heer Wiersma in overweging om den termijn op 12 Mei te stellen. De heer Wierdsma Schik verklaart, in 'teerst met den heer Wiersma eens te zijn geweestnadere informatien van den Archi tect ingewonnen, hebben daartegen bezwaar doen rijzen, vooral in opzigt tot het rigtig onderhoud der brug. Do oude pachter, die het laatste pachtjaar is ingegaan verslapt in zijne zorg, de zaak verergert en men heeft meerdere kosten van herstelling dan voordeel van de pacht. De Voorzitter verklaart zich voor gaardering; het zijn kost bare bruggen welke met de meeste naauwkeurigheid moeten wor den behandeld geschiedt dit niet dan sleept de geringste ver- waarloozing somtijds groote onkosten na zich. Ontdekt men dat de gaarder daarmede niet naar eisch te werk gaat, men zendt hem weg, met een pachter kan dit niet, althans minder goed. De heer Verwijs heeft hooren spreken over het onderhoud der bruggen, bestaat dit in het bovendek of strekt het zich ook tot het mechaniek uit? Een pachter zal, zijn eigen belang inziende, wel degelijk voor die machinerie zorgen, een gaarder kan gecen seerd worden op dit punt onverschilliger te zijn. De Voorzitter den vorigen Spr. beantwoordende, zegt, dat het onderhoud zich evenzeer tot het mechaniek uitstrekt. Is men daarmede achteloos, spoedig krijgt men er ongemak aan en dit vordert in den regel belangrijke kosten. De heer Attema. Het eigenbelang van den pachter strekt tot waarborg voor misbruik. Hij wenscht te releveren dat hij vroeger bezwaren tegen verpachting heeft gehad doch dat hij zich daar nu voor zal verklaren. De heer de Haan wenscht op te merken, dat de pachter zelf de waarborg is voor eene goede behandeling van de brug aan zijne zorg toevertrouwd, om de redenen reeds door andere leden bijge- bragt; daarenboven is hij van oordeel, dat het beginsel van gaar dering ook juist niet zulke gelukkige uitkomsten heeft opgeleverd. Een pachter kan borgtogt stellen en men kan overigens in het pacbtcontract zoodanige bepalingen aanbrengen als meest geraden worden geacht. Spr. zou er wel voor zijn dat bij de betrekke lijke oproeping tot verpachting mededeeling werd gedaan van de opbrengst door gaardering verkregen. De Voorzitter zegt: de laatste Spr. heeft gezinspeeld op het onlangs met een der gaarders voorgevallene; hij moet echter hierbij observeren, dat de oorzaak van dat ontslag niet bestond in onachtzaamheid in zijne bediening, want hij was een goed pachter bij uitnemendheid, doch andere personele omstandigheden hebben het ontslag noodzakelijk gemaakt. De heer Bminsma is van oordeel, dat eene mededeeling van de opbrengst te ontraden is; de opbrengst toch wordt openbaar door de vermelding in de gemeente-rekening, zij is dus publiek genoeg. Hij voor zich is meer tot gaardering dan tot verpach ting genegen, want bij gaardering komen de inkomsten geregeld in. Spr. wijst ten slotte op de verkregen ervaring met Irn- sumerzijl. De heer van Assen heeft ook steeds het idee gehuldigd, reeds GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 9 Nov. 1865. 49 door verschillende Spr.'s voorgestaan, dat verpachting de voor keur boven gaardering verdient, en vooral omdat men in het laatste geval volstickt geene controle heeft. Het omzigtig behan delen van dc brug wordt gewaarborgd door het eigenbelang van den pachter dat daarmede in naauw verband staat. De heer Meursinge voert nog aan, dat de nieuw gestichte brug wachterswoningen, dat flinke gebouwen zijn, den lust tot de pacht zullen aanwakkeren. De heer Wiesrsma stelt nu voor de verpachting te doen ingaan op den 12 Mei en de betrekkelijke begrootingsposten elk tot 100 uit te trekken. De Voorzitter zegt het voorstel tweeledig te willen doen behandelen, en stelt in de eerste plaats voor, ora de bedoelde bruggen te doen verpachten. Dit wordt aangenomen met 15 tegen 3 stemmen (die van de heeren Zeper, Bruinsma en Bloembergen). Daarna stelt hij voor de drie bedoelde posten elk tot 100 uit te trekken, waarmede de vergadering zich een stemmig vereenigt. Hoofdst. VI, afd. IV, art. 10. Kosten van gaardering van de kaai- en walgelden. De heer Wiersma wenscht ook te dezen aanzien het stelsel van verpachting te zien toegepast. Spr. ziet daarin volstrekt geen bezwaar en is het niet eens met het door B. en W. beweerdevrees voor vexatie geldt bij hem niet. In zake belastingen mag geene oogluiking bestaan en de politie is daar om de hand aan de verordeningen te houden. De heer Bruinsma somt als bezwaren tegen de verpachting op, dc groote moeijelijkheid voor de pachters om de inning naar behooren te bewerkstelligen; bij hunne mindere bekendheid met de ligplaatsen der schepen, de misbruiken en de weigerachtigheid van den kant der schippers, en dat er meer dan een pachter moet zijn vooral op marktdagen, zal de inning eenigzins naar behooren plaats vinden. Gaarders zijn zijns inziens te verkiezen in de toepassing en de handhaving van de verordeningen daar enboven moet hij observeren, dat de tegenwoordige gaarders alle- zins redenen tot tevredenheid geven. De heer Meursinge verklaart zich niet genegen, ter wille van een enkel persoon zijn beginsel op te offeren. Dat beginsel steunt op de bestaande Gemeentewet en de uitzondering wordt door niets gewettigd. Ook ten aanzien van andere belastingen, met name de opbrengst van de veemarkt en der voorstaangelden wordt verpachting toegepast. Dc heer Bruinsma observeert, dat dc door den heer Meursinge geciteerde belastingen, bij wijze van verpachting worden geïnd, omdat men dienaangaande ten eenemale eenige controle mist. De Voorzitter kan zich ook volstrekt niet vereenigen met eene verpachting van de kaai- en walgelden. De tegenwoordige inning bij gaardering wordt gestaafd door eene naauwkeurige verantwoording en administratie. De zaak gaat geregeld, zonder stoornis zijn gang, en hij gelooft niet dat men immer eene betere toepassing van het heffingsbesluit zal kunnen erlangen. De heer Meursinge vermeent, dat daar waar moeijelijkheid zou bestaan in de uitvoering der tegenwoordige verordening, deze gemakkelijk zal zijn te voorkomen, door eene verdeeling der sche pen in klassen, terwijl bij gemis van meetbrief, het wettig brand- teeken der schepen daarvoor subintreert. De Voorzitter beweert dat de toepassing steeds moeijelijk zal blijven, hoe uitlokkend ook de theorie moge zijn. De heer Wiersma stelt voor, de verpachting te doen ingaan op 1 Mei en de post op de begrooting uit te trekken tot een bedrag van 226. Het voorstel tot verpachting wordt hierop j.n rondvraag gebragt cn aangenomen met 13 tegen 5 steramen (die van de heeren Zeper, Bruinsma, Bloembergen, Bolten en Rengers. Voorstel van de commissie om aan deze afdeeling een nieuw art. toe te voegen luidende: Beschrijvingskosten van de belasting op de houden ƒ25. De Voorzitter stelt dit voor. De heer Bloembergen acht het voorgedragen cijfer ontoerei kend, want niet alleen strekt zich de beschrijving uit tot het primitief kohier, ook suppletoire kohieren zullen ontstaan en de rig- tige beschrijving zal hare bezwaren hebbenmen zal haast genood zaakt zijn een gedurig toezigt op de honden-bevolking uit te oefenen, verpachting ware ook hier misschien wenschelijk. De heer Meursinge zegt, dat de geopperde bezwaren inzake de genealogie dezer dieren, gemakkelijk zijn te boven te komen, wanneer men de ervaring van elders raadpleegtindedaad hij gelooft niet dat de uitvoering zoo groote moeijelijkheden zal opleveren. De heer Wiersma. merkt op, dat de heer Bloembergen er van heeft gesproken om ook deze belasting te doen verpachten Spr. is van oordeel dat het, als betreffende eene eerste uitvoering, beter is niet met verpachting aan te vangen. De heer Bruinsma. verklaart zich bij het genomen besluit te zullen neerleggen, maar dat ook hij de voorgedragen beschrij vingskosten te gering en onvoldoende acht. De heer Attema. De commissie stelt alsnu voor daartoe uit- tetrekken 50. Hiertoe wordt eenstemmig besloten. Ten aanzien van hoofdst. VII, afd. I, art. 1, Subsidie aan de Stads Armekainervraagt de heer Jongsma het woord en zegt, dat de nadere vaststelling van het te verleenen subsidie geschiedt bij een gemotiveerd Raadsbesluit, overeenkomstig art. 60 der armen wet. Bij dat besluit wordt die subsidie toegekend onder ande ren op grond van de overweging vervat in het 3e lid van art. 60 „dat het bestuur der instelling overeenkomstig haren aard en hare bestemming aan zijne verpligtingen naar vermogen voldoet." Nu is er dezer dagen een feit geschied dat met de administratie bovenbedoeld in verband kan worden gebragt; er is namelijk door een beambte bij de arme-kamer in dienst, een diefstal ge pleegd en de dader op heeterdaad betrapt. Nu heeft Spr. zich afgevraagd, hoe of het mogelijk was, dat zoodanig feit, voorgevallen invoege de hem deswege gedane mededeeling, vroe ger heeft kunnen plaats vinden, zonder van invloed te zijn ge weest op- en ontdekt te zijn bij de bovengemelde administratie. Op B. en W. rust volgens de gemeentewet zoowel als ingevolge dc armewet en de gemeentelijke verordening, de verpligting, toe zigt op het betrokken armbestuur uit te oefenen en het is van dat Collegie dat hij dienaangaande eenige inlichtingen vraagt. De Voorzitter geeft hierop te kennen, dat heeren Arm verzor gers het Collegie in kennis hebben gesteld met het gepleegde feit, onder mededeeling dat de dader in hechtenis is gesteld, zonder wijders. Zoolang er nu geen vonnis is gevallen zal men de zaak moeten afwachten. De heer van Assen is van oordeel dat het tegenwoordig oogen- blik minder geschikt is te achten over die zaak te spreken. Het bewuste feit staat in geen verband met de boekhouding; dergelijke zaak kan overal en ten allen tijde plaats vinden. Spr. acht het niet wenschelijk de zaak hier te bespreken en wil men al de verlangde inlichtingen verschaffen, dan dient men toch de uitspraak des regters niet vooruit te loopen. De heer Bloembergen is het in zoo ver met den heer van Assen eens, dat men het oordeel over de zaak voorloopig moet schorsen, maar het komt hem toch wel aannemelijk voor een termijn te stellen om later op de zaak terug te komen, de aan.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1865 | | pagina 8