G2
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag 23 Nov. 1865.
volstrekte meerderheid van stemmen op zich vereenigd hebbende,
is benoemd tot lid der vorengemelde commissie.
6. Benoeming van een lid der plaatselijke schoolcommissie
alhier, ter voorziening in de met 1 Januarij aanstaande, te ont
stane vacature, door gewone aftreding van den heer E. J. Bruin-
sma. De daartoe strekkende aanbeveling der plaatselijke school
commissie, bestaat uit de keerenE. J. Bruinsma, Mr. E. Jong-
sma en G. W. Metz. l)e uitslag der gehoudene stemming
was als volgt: De heer E. J. Bruinsma 17, E. Jongsma 1 stem,
zoodat de heer E. J. Bruinsma de volstrekte meerderheid van
stemmen op zich vereenigd hebbende, is herbenoemd tot lid dei-
plaatselijke schoolcommissie alhier.
7. Benoeming van een Voogd en van eene Voogdes van het
nieuwe Stads Weeshuis te Leeuwarden, ter vervulling der vaca
tures op den 1 January aanstaande, ontstaande, door de gewone
aftreding van den Voogd de lieer Jr. Mr. J. M. van Beijma en
van de Voogdes Mevrouw S. Houwiuk gcb. Adema.
De daartoe strekkende aanbeveling, van het bestuur over ge
meld gesticht, bestaat: lo. voor de benoeming van Voogd uit
de lieercnJhr. Mr. J. M. van Beijma, Jhr. Mr. W. E. Engelen
en H. Beekkerk; en 2o voor die van Voogdes, uit de dames: S.
Houwink geb. Adema, I. I. Smeding geb. Tobias en A. Hoeve
naar geb. Baartz. De stemming ter vervulling van de vaca
ture van Voogd, leverde het volgende resultaat opde hccren van
Beijma 17 en de Wendt 1 stem. Weshalve de heer Jhr. Mr.
J. M. van Beijma, de volstrekte meerderheid van stemmen er
langd hebbende, tot voogd is herbenoemd. De stemming ter
vervulling van de vacature van Voogdes, gaf de volgende uit
komst: Mevr. Houwink geb. Adema 17 stemmen, terwijl op
Mevr. Smeding geb. Tobias óónc stem was uitgebragt, zoodat
Mevrouw S. Houwink geb, Adema, de volstrekte meerderheid van
stemmen erlangd hebbende, is herbenoemd tot Voogdes van het
gemelde Weeshuis.
8. Aan de orde is de benoeming eener Ilaads-commissie, ten
fine van onderzoek naar en rapport over het doeltreffende eener
Stads Apotheek en hare werking op andere plaatsen.
Op voorstel van den Voorzitter, wordt tot die bcnoeminsr,
overeenkomstig het bepaalde in het 2e lid van art. 46 van het
reglement van orde, overgegaan. De eerste stemming heeft de
volgende uitkomst opgeleverd: de heeren Meursinge 13, de ïlaan
7, Bruinsma en Oosterholï ieder 5, Wiersma, Attema en Jong
sma ieder 4, Duparc. en Plantenga ieder 3, Verwijs en llengers
ieder 2 steramen, en dc hoeren Bloembergen en Brungcr ieder
óéno stem. De uitslag dezer stemming is derhalve, dat de
heeren Dr. A. Meursinge IIz. en Z. S. de Haan tot leden der
bedoelde commissie zijn verkozen, terwijl tusschen de heeren
Bruinsma en Oosterholï', een gelijk getal stemmen hebbende,
overeenkomstig het 3e lid van vorenaangeliaald art. 46, het lot
zal moeten beslissen; daarop is de heer J. J. Bruinsma door het
lot tot lid der ondcrwerpelijke commissie aangewezen, zoodat deze be
staat uit de heeren Dr. A. Meursinge Hz., Z. S. de Haan en
J. J. Bruinsma.
9. Voorstel van B. en W. omtrent een adres van Clara Tjis-
ses Koldijk, weduwe Pier Aukes Algera, zonder bepaald beroep,
wonende aan den stads buitencingel alhier, waarbij zij, onder
mededeeling, dat aan de zuidwestzijde barer nieuw gestichte en
door haar bewoonde huizinge, door haar een nieuw gebouw ir.
de aangegeven rooijing zal worden opgetrokken, vergunning ver
zoekt om de sloot welke het terrein, waarop dat gebouw zal
staan, van den buitencingel afscheidt, ten haren koste te mogen
dempen, onder zoodanige bepalingen als de Raad gewoon is, aan
dergelijke concessien te verbinden. Wordende bij gemeld voor
stel aan den ltnad voorgesteld te besluitenB. en W. te mag-
tegen aan de adressante te kennen te geven, dat de Raad ver
meent zwarigheid te moeten maken, aan het in haar onderwer-
pelijk adres vervat verzoek, zoo als het is liggende, te voldoen,
doch niet ongenegen is hetzelve in nadere overweging te nemen,
bijaldien zij het in dien zin wijzige, dat de gevraagde demping
ook worde uitgestrekt tot dat gedeelte vau dc sloot, hetwelk
vóór de thans door haar bewoonde huizinge is gelegen.
De beraadslagingen hieromtreut geopend zijnde, verklaart dc
heer Wiersma zich niet met het voorstel van B. en W. te kun
nen vereenigenhij gelooft wel, dat, nu men eens het stelsel van
demping heeft toegepast, eene uniformiteit daaromtrent wensehe-
lijk is te achten, maar vindt het niet goed haar tegenwoordig
verzoek te weigeren, door op een vorig ten haren opzigtc geno
men besluit terug te komen. Spr. heeft de adressante in persoon
over deze zaak gesproken en heeft zij zich over twee zaken be
klaagd, eerstens dat haar niet dadelijk is opgelegd de sloot te
dempen, en anderdeels dat, nu men 't haar wil opleggen dit niet
evenzeer geschiedt aan den naastleger van der Goot. In zooda-
ge omstandighedeu moet men zonder aanzien des persoons hande
len. Bovendien is zij niet ongenegen de demping te bewerk
stellingen, maar zij zal moeite hebben, de benoodigde aarde te
krijgen, tenzij men haar daarin van bestuurswege behulpzaam wilde
zijn. Nu zij vergunning vraagt tot liet dempen der sloot nevens
het laatst daargestelde pand, meent men haar, op grond van
't vroeger gebeurde, ook te moeten forceren het andere gedeelte
te dempen; dat is niet billijk, want het tegenwoordige verzoek
is geheel van het vroegere afgescheiden. Spr. stelt daarom voor,
de beschikking over haar tegenwoordig verzoek aan te houden
cn inmiddels met de adressante te spreken, en de zaak in der
minne te regelen, voor het geval hiertoe niet mogt kunnen wor
den besloten, zal hij tegen het voorstel steramen, Spr. verwijst
\oorts nog naar eene uitdrukking in het advies van den Archi
tect, „dat het verzoek van den adressante op zich zelf beschouwd,
ook geen bezwaar oplevert om toegestaan te kunnen worden."
De Voorzitter zal een enkel woord ter opheldering dezer zaak
in het midden brengen, Toen de adressante aanving liaie woning
op liet bewuste terrein te doen bouwen, werd haar van bestuurs
wege in overweging gegeven, de rooijing van dat gebouw anders
en m verbund met andeae reeds in aanbouw zijnde woningen in
te rigten. De magt van het Collegie ging toen niet verder, omdat
incn volkomen vrij was op dat terrein naar willekeur gebouwen
te stichten, doch men beproefde het eene zekere rooijing in acht
te doen nemen. De adressante gaf aan die uitnoodigfng niet
alleen geen gehoor, maar nam daarbij een min passenden toon
jegens het bestuur aaner was toen evenwel nog gecne sprake
van demping, eerst later, na den aanbouw van andere woningen,
en nadat eene zekere rooijing was geprojecteerd, ging nun daar
toe over en werd daaraan van lieverlede algemeen voldaan. De
adressaute had intusschen voor hare woning een brugje doen maken,
en toen eens dat brugje er was, wilde zij van geen wegnemen
weten, hoe ook daarop van bestuurswege, om den welstand te
bevorderen, werd aangedrongen. Ook aan van der Goot werd
opgelegd zijn brugje weg te nemen. Bovendien eene demping
is minder kostbaar, ook voor haar. Wat het bezwaar betreft,
dat zij raoeijclijk de noodige aarde zou kunnen bekomen, merkt
Spr. aan, dat bezwaar niet zoo overwegend te vinden, want er
zal nog wel genoegzaam aarde voor haar te verkrijgen zijn, althans
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag 23 Nov. 1865.
63
zij is in dc gelegenheid geweest die als 't ware voor het weghalen
te erlangcu. Het doel van het Collegie is geweest te streven
naar eene algemeene demping, maar de adressante heeft dat doel
gedwarsboomd. Het voorstel om dc zaak aan te houden acht hij
wel niet direct onaannemelijk, doch hij ziet geene reden waarom
liet Bestuur nu mot adressante in aanraking zou komen, had
zij zich van haren kant geopenbaard, welligt ware de zaak in
het reine gekomen.
Dc lieer Gorter zegt zich zeer goed te herinneren, dat vroeger
de zaak in gelijken geest te dezer vergadering is medegedeeld
en besproken, als nu door den heer Zeper is uiteengezet. Het
schijnt dus wel dat de wed. Algera, de oorzaak van deze minder
goede verhouding is.
Dc lieer Bruinsma wcnscht aan het gesprokene door den heer
Zeper nog toe te voegen, dat met van der Goot eveneens is
gehandeld en deze dus geene meerdere concessie geniet.
De heer Wiersma geeft hierop te kennen, ook zeer goed zich
te herinneren, de omstandigheden, die omtrent de rooijing heb
ben plaats gehad, doch meent tevens te moeten observeren, dat
zij reeds was begonnen te bouwen, alvorens er sprake van rooi
jing was. Spr. wil overigens het gedrag van de adressante in
dezen niet verdedigen, het is waar, zij heeft tot het bekomen
van een wenschelijken welstand niet willen medewerken. Maar
nu is er gereede gelegenheid om op de zaak terug te komen en
die in der minne te schikken, van daar dat hij het voorstel
tot aanhouding deed.
De Voorzitter merkt nog aan, dat, ware het haar wensch
geweest, om ook het bewuste gedeelte der sloot te dempen, zij
van dat verlangen had kunnen doen blijken in dat geval had
de zaak een beter aanzien gekregen cn was men in dc gelegen
heid geweest met haar in onderhandeling te treden, nu is dit
wel wat moeijelijk, ofschoon het nooit de bedoeling van het Col
legie is geweest haar daarin tegen te werken. Spr. moet boven
dien observeren, dat er van eene demping vroeger geene sprake
kon zijn, omdat die nooit harentwege is gevraagd.
De heer Bmnger verklaart de zienswijze van den heer Wiersma
te zijn toegedaan, behalve dat hij dc zaak niet wenscht aan te
houden. Het tegenwoordige verzoek is geheel afgescheiden van
het vroeger gebeurde. Spr. wcnscht haar verzoek toe te staan,
want doet men dit niet, dan wordt haar iets onthouden, wat aan
anderen is toegestaan cn dit zou onbillijk zijn. Het voorstel
van B. en W. wordt hierop in rondvraag gebragt en aangenomen
met 16 tegen 2 stemmen, die van de heeren Wiersma en Brungcr.
10. Voorstel van B. en W. omtrent een adres van Willem
dc Jong alhier, waarbij hij, onder mededeeling dat door hem aan
den cmgel, tusschen de Iioekster- en Vrouwenpoort, naast de
Gouden Bal, een nieuw huis is gebouwd, verzoekt, de voor dat
huis gelegene sloot, met aarde te mogen digt maken. Is buiten
beraadslaging en stemming, overeenkomstig het voorstel van B.
en W. besloten: Aan den adressant Willem de Jong alhier,
vergunning te vcrleenen tot het dempen van de sloot, gelegen
tusschen den stads buitencingel cn de door hem, op een gedeelte
van het perceel weiland, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden
sectie E no. 244 gestichte huizinge, onder de voorwaarden bij
dat voorstel gevoegd.
11. Voorstel van B. en W., omtrent het adres van Daniel
Tiggclaar van Westendorp, waarbij, onder mededeeling dat hij
door aankoop eigenaar is geworden van een plek gronds, gele
gen tusschen de cingelsbrug bij de doorgraving bij Camstraburcn,
cn de zoogenaamde Gouden Bal, vergunning verzoekt tot het
dempen van de daarvoor gelegene sloot, ter lengte van zijn erf.
Is buiten beraadslaging en stemming, overeenkomstig het voorstel
van B. cn W., beslotenaan den adressant D. T. van Westen
dorp alhier, vergunning tc verleencn tot het dempen van de sloot,
gelegen tusschen den stads buitencingel en de door hem op een
gedeelte van het perceel weiland, kadastraal bekend gemeente
Leeuwarden, sectie E, no. 244 te stichten huizinge, onder de voor
waarden bij dat voorstel gevoegd.
12. Aan de orde is de behandeling van het ter vergadering van 9
November jl., door de heeren Dr. A. Meursinge Hz., Dr. E. Ver
wijs en Z. S. de Haan ingediende voorstel, om eene commissie
uit den Raad te benoemen, tot onderzoek naar de middelen die
zullen kunnen leiden tot opbeuring van het Stedelijk Gymnasium.
Nadat was besloten dit voorstel in overweging te nemen, worden
de beraadslagingen daarover geopend en de heeren Voorstellers
door den Voorzitter uitgenoodigd, dit hun voorstel toe te lichten.
De heer Meursinge geeft te kennen, dat daaromtrent bij de
indiening het noodige is gezegd, en dat hij zich daaraan wenscht
te refereren. De zaak van het Gymnasium is genoegzaam bekend
en geeft tot liet bewuste voorstel gereede aanleiding.
Dc heer Wiersma zegt, hoe meer hij over de zaak nadenkt,
hoe meer hij van het denkbeeld tot benoeming eener zoodanige
Ilaads-commissie verwijdert. Wil men licht in deze aangelegen
heid ontvangen, men wende zich tot het Collegie van Curatoren,
die, den toestand van de bedoelde inrigting in den grond ken
nende, het best dat licht zullen kunnen versehalfcn; geeft het
deswege te ontvangen rapport dan aanleiding tot een nader onder
zoek of aanvulling van het ontbrekende licht, dan kan men dit
nog altijd aan eene Raads-commissie opdragen, maar nu dadelijk
over te gaan tot het verstrekken dier opdragt, buiten Curatoren
om, acht hij, om meer dan eene reden onraadzaam, men zou op
wederkeerige bezwaren stuiten. Het instellen eener dergelijke
enquête acht hij niet alleen ongepast jegens heeren Curatoren,
maar ook der moeite niet waard, want hoe men er ook anders
over denke, Spr. blijft van gevoelen, dat de Wet op het liooger
onderwijs toch niet lang meer zal kunnen uitblijven.
De heer Jongsma geeft te kennen, dat hij het voorstel lezende
tot de veronderstelling moest komen, dat er middelen tot opbeu
ring zullen kunnen aangewend worden. Gesteld nu, dat er zoo
danige middelen bestaan, dan nog is hij tot de overtuiging geko
men, het niet gebleken is dat de personen, die volgens de be
staande bepalingen in de eerste plaats geroepen zijn, om de mid
delen tot opbeuring te zoeken, niet hebben gezocht naar hetgeen
bestaat en dus wel te vinden was. Uit niets is Spr. gebleken
dat die personen in het behartigen der belangen van het Gym
nasium, zijn te kort geschoten zoolang het tegenwoordig Colle
gie van Curatoren bestaat en dit aan zijne verpligtingen voldoet,
wil hij een onderzoek als bedoeld, aan geen ander zij het dan
aan eene Raids-commissie, hebben opgedragen. Indien door Cura
toren de middelen tot opbeuring niet kunnen worden aangegeven,
dan zou het Spr. verwonderen, dat eene Ilaads-commissie daarin
beter zou slagen.
De heer Verwijs merkt aan, dat de treurige toestand dezer
inrigting, hem aanleiding gaf tot het onderteekenen van het
ondcrwerpelijke voorstel, dat hij toen geen ander doel had dan
te trachten dien ongustigen toestand zoo mogelijk te doen ophef
fen, doch dat hij daarbij volstrekt niet gedacht heeft, de handel
wijze van Curatoren, in eenig min gunstig daglicht te stellen.
Alleen het besef van het wcnschelijke van een onderzoek, spoorde
Bijvoegsel tot de Provinciale Friesciie Courant.
17