64. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 23 Nov. 1865. hem tot het voorstel aan. Kon men met bedoeld Collegie in correspondentie treden, 't ware welligt wenschelijk. Dc heer Duparc geeft te kennen, dat, toen voor eenigen tijd de heer de Haan dergelijk voorstel deed, hij zich daartegen ver klaarde, op grond van zijn bezwaar tegen de wijze waarop dat voorstel was geformuleerdnu zal hij zich voor dit voorstel ver klaren, aangezien het in de meest zachte termen is vervat. Bij voortduring blijft hij bemerken, dat de tegenwoordige toestand dreigt te worden bestendigd, en daarom zal hij er voor zijn, dat er eene commissie worde benoemd hij zou echter ook gaarne zien, dat haar de opdragt werd gedaan, om met Curatoren ter zake in overleg te treden. De heer Bruinsma geeft te kennen, ook indertijd tegen het voorstel van den heer dc Haan te hebben gestemd, uithoofde er toen nog kans scheen te bestaan dat de bedoelde Wet spoedig zou volgen. Nu de Minister van Binncnlandsche Zakeu evenwel heeft verklaard dat de aanbieding daarvan, nog al eenigen tijd zou vorderen, is men op een ander standpunt gekomen, en zal hij voor een onderzoek zijn. Te dieu opzigtc is hij het overigens met den heer Wiersma eens, dat men daarbij het Col legie van heeren Curatoren niet mag passeren en hij zou daarom gaarne zien, dat men lo deze zaak adjourneerde en 2o in eene volgende vergadering een voorstel deed omtrent eene aan Cura toren te rigten missive, over het punt waarover de discussie thans loopt. Gaarne zou hij zien, dat de commissie dit zijn voor stel zou kunnen overnemen. De heer Meursinge voert aan, dat met het onderwerpelijk voorstel niets anders wordt beoogd, dan om ten opzigte van het Gymnasium in eene betere positie te geraken. Het lag volstrekt niet in de bedoeling der voorstellers iets ten nadeele van het Collegie van Curatoren aan te merken, of dat Collegie in iets, ook niet in het bedoelde onderzoek voorbij te gaan, men wihle slechts een onderzoek. Dc voorstellers kunnen zich dan ook wel vereenigen om in dezen met heeren Curatoren in overleg te tre den, en neemt zij dus het voorstel van den heer Bruinsma over. De heer Jongsma. De Raad zou dan daardoor uitspreken, dat de toestand van het Gymnasium te wenschen overlaat. Zoo ver is het met Spr. nog niet gekomen, en hij zou ook van oor deel wezen, dat de Raad zich daarvan vooralsnog moet onthou den. Het gering getal leerlingen is een tcit, maar moet daar uit door den Raad worden afgeleid dat de toestand van de instel ling te wenschen overlaat? Er zijn nog andere omstandigheden en toestanden, waarop moet worden gelet; op één feit wil hij de aandacht vestigen. Het Gymnasium wordt in den regel bezocht door jongelieden wier ouders om dus te spreken eene geletterde opvoeding hebben genoten, en daardoor wil Spr. verstaan hebben de leden van regterlijke Collegicn, Predikanten, medicine docto ren en dergelijkedeze klasse van ingezetenen bestaat tegenwoor dig uit een vijftigtal, en nu wil het toeval dat van dit betrek kelijk groot getal, voor het tegenwoordige slechts twee kinderen in de termen vallen het Gymnasium te bezoeken. Het is naar zijn inzien dus nog niet bewezen, of de tegenwoordige min gun stige positie waarin dc inrigting verkeert, ecniglijk aan tegenzin om daar de lessen te doen genieten, is toe te schrijven. De heer Dupirc merkt, naar aanleiding van het door den laatsten Spr. aangevoerde aan, niet te hebben gesproken van het getal leerlingen, maar in 't algemeen van den toestaud der inrig- t»g. Dikwijls is over deze laatste gesproken, de heer de Haan deed het in de maand April jl., nu komt de zaak weder ter sprake; het is eene aangelegenheid, die telkens ter tafel zal wor. den gebragt, en, ook om dat to vermijden zal hij voor het voor stel der commissie stemmen. De heer de Haan is van oordeel, dat het voorstel van den heer Bruinsma, door den heer Meursinge niet te goed is begrepen. Naar de opvatting van laatstgenoemd lid, zou de geheele zaak tot eene volgende vergadering worden uitgesteld, en dit ligt, naar Spr. meent, niet in dc bedoeling van den heer Bruinsma. De heer Wiersma is van denkbeeld, dat het voor de orde? het best zal zijn, dat het onderwcrpelijkc voorstel eerst worde afgedaan. De heer Bruinsma merkt op, dat het door hem voorgestelde juist door den heer Meursinge is gevat. De Voorzitter schaart zich bij de zienswijze van den heer Wiersma; door nieuwe voorstellen of amendementen dwaalt men af. De heer Bruinsma oordeelt het toch beter, een anderen weg te bewandelenwant men kan zich tegen het voorstel, zoo als daar ligt, verklaren en er toch voor zijn, dat de bedoelde commissie zich in betrekking stelle met heeren Curatoren. De heer Meursinge brengt nu ook namens beide andere voor stellers, dc heeren Verwijs en de Haan, een nieuw voorstel ter tafel, luidende: „De Raad besluit zich te wenden tot lih. Cu ratoren, met vraag welke zijn de middelen die kunnen leiden tot opbeuring van het stedelijk Gymnasium. De Voorzitter merkt nu op, dat dit nader voorstel geheel af wijkt van dat, hetwelk thans nog in behandeling is. Dc heer Attema vraagt: is het met het oog op de bepalingen in het reglement van orde wei geoorloofd, staande de vergadering nieuwe voorstellen te doen en andere in te trekken De heer Meursinge zegt, het hier eenvoudig eene wijziging geldt. De Voorzitter geeft te kennen, er moet een einde aan dc zaak komen en na gehoord de voorstellers schijnt er geen be zwaar te bestaan, dat de Jtaad besluite, haar oorspronkelijk voor stel op dit oogenblik niet verder te behandelen. De heer de Haan merkt hierop aan, dat de zaak zijns inziens toch wel iets andere is, een ieder heeft toch het regt zijn voor stel in te trekken, die bevoegdheid behoort in dezen niet aan den Raad. De Voorzitter wil hebben opgemerkt, dat het bewuste voor stel door den Raad in behandeling is genomen, en het dus ter competentie van den Raad is do verdere behandeling op te schor ten en het voorstel in te trekken. Hij stelt nu voor het oor spronkelijk voorstel niet verder te behandelen, Dion overeenkom stig wordt eenstemmig besloten. De Voorzitter stelt verder voor het nader godane voorstel in eene volgende vergadering te behandelen en het inmiddels voor de loden ter inzage te legen. Conform besloten. 13. Rapport omtrent de bcgrootingtvan uitgaaf en ontvang ten behoeve van de Stads Teekenschool te Leeuwarden, voor het jaar 1866; welke rapport ter vergaderiug van den 11 November jl. door de betrokken Raads-coramissie is uitgebrugt, en bij hetwelk wordt voorgesteld de onderwerpclijke begrooting aan heeren Com missarissen van de Stads Teekenschool terug te zenden met mc- dedceling van de gemaakte opmerkingen en verzoek daaromtrent de noodige inlichtingen te ontvangen. De heer Oosterholf merkt op, dat de exemplaren der begroo ting door de commissie geheel ongeteekend zijn gelaten en dat het dus in elk geval bezwaar zou ontmoeten daarop des Raads goedkeuring te erlangen. De heer Plautenga zegt, de opmerking is juist, de exempU* GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 23 Nov. 1865. 65 ren zijn ongc!cekcndde commissie heeft echter gemeend daarvan iu haar rapport te kunnen zwijgen. Dc Voorzitter is van oordeel, dat de commissie voor de Tee kenschool, bijaldien de Raad overeenkomstig dit voorgestelde be sluit, het verzuim wel van zelf zal ontdekken. Daarop is con form de conclusie van het rapport besloten. 14. Rapport omtrent de rekening en verantwoording der ont vangsten en uitgaven van de dienstdoende schutterij te Leeuwarden, over den jare 1861, welk rapport ter vergadering van den 11 Novem ber jl.door de betrokken Raads-commissie is uitgebragt en bij hetwelk wordt voorgesteld te besluiten a die rekening en verant woording niet goed te keuren eu b B. en W te verzoeken, bo vengemelde rekening met de bijlagen aan" den schuttersraad terug te zenden, en dien Raad onder mededeeling, voor zoo ver noodig van de beschouwingen in het rapport vervat, uit te noodigen de daarbij aangewezen rcctiticatien aan te brengen. Nadat door den heer Bruinsma, rapporteur der commissie, in dezen eene amplia- tic in de conclusie opzigtens liet 6e punt derzelve was voorge steld, i9 die conclusie met opname van even bedoelde ampliatie door den Raad eenstemmig aangenomen. 15. Aan de orde is de behandeling van het rapport der Raads commissie benoemd ter vergadering van den 7 Nov. jl., ten einde, in verband met liet toen gcuomen besluit tot voortdurende hefting eencr plaatselijke directe belasting in deze gemeente, den Raad te dienen van berigt en en raad omtrent de aan het besluit tot hefting dezer be lasting en de verordening op de invordering daarvan aan te bren gen wijzigingen onder aanbieding van de vereinschte voorstellen des wege. Luidende de conclusie van gezegd rapport als volgt: lo. het besluit tot helfing eener directe belasting onder den naam van hoofdclijken omslag ten behoeve van de gemeente Leeuwarden benevens de verordening op de invordering cener directe belasting te Leeuwarden, vastgesteld den 18 Dec. 1856 en 26 Eebr. 1857, goedge keurd bij kon. besluit van 31 Maart 1857, no 68, te wijzigen als in bijgaande ontwerpen is uitgedrukt. 2o. Het aldus gewijzigd be sluit tot heffing en de aldus gewijzigde verordening op de invordering dier belastiug vast te stellen. 3o. Aan B. en W. op te dragen, ingevolge %rt. 233 der gemeentewet een en ander aan Ged. Staten voor te dragen, onder mededeeling der beschou wingen die den Raad tot het nemen dezer besluiten hebben geleid. 4o. De commissie te houden voor diligent, wat betreft het doen van voorstellen tot geheele herziening der grondslagen, waarop de heffing van deze belasting rust. Nadat dit rapport door den heer Jongsma als rapporteur was gelezen, stelt de Voorzitter voor onmiddellijk tot de behandeling er van over te gaan, aangezien de zaak dringend afdoening eischt. Dien overeenstemmig wordt besloten. Alsuu wordt de strekking van het rapport zelf in discussie gebragt. Niemand daarover het woord verlangende, wordt over eenkomstig het le lid der conclusie, overgegaan tot de behan deling van de aangebragte wijzigingen in het heffing z-besluit. Het intitule, zoomede de gewijzigde considerans worden bui ten beraadslaging vastgesteld even als art. 1 hetwelk nu luidt „Er wordt ten behoeve van de gemeente Leeuwarden voor het jaar 1866 eene directe belasting geheven, onder den naam van hoofdelijken omslag." Art. 2 wor !t eveneens vastgesteld lui dende het, na aangebragte wijziging als volgt: „De belasting wordt geheven van alle meerderjarige inwoners, mannen en vrou wen, gehuwden en ongehuwden die eigene inkomsten hebben, en in de gemeente hun hoofdverblijf houden of er verblijven." Het voorstel tot wijziging van het laatste lid van art. 9 wordt almede buiten beraadslaging aangenomen, tengevolge waarvan die alinea zal luidenZij, wier inkomsten geblijken of kunnen geacht worden beneden het minimum der eerste klasse tc zijn, worden niet aangeslagen. Ten aanzien van art. 11 en mogelijke andere artt. waarin sprake is van een dienstjaar, wordt door den heer Duparc voorgesteld te lozen het, vermits thans alleen 1866 is bedoeld. Dc commissie neemt dit voorstel over. Art. 11 wordt daarna buiten beraadslaging en stemming, aldus gewijzigd aangenomen. „Zij die in den loop van liet dienstjaar belasting schuldig worden of ophoudeu dit te zijn, worden naar tijdsge- lang aangeslagen of ontheven, overeenkomstig art. 215 der wet van 29 Junij 1851 SB. no. 85), zoodanig als dit is gewijzigd door dc wet van 7 Julij 1865 (S. B. no. 79)." De Voorzitter geeft in overweging om daar, waar het betreft verbetering in de redactie, die aan B. en W. over te laten. De vergadering vcreenigt zich hiermede. Art. 12 wordt daarop, ins gelijks buiten beraadslaging en stemming, aldus gewijzigd aan genomen „De aanslagen van hen die in den loop van het dienst jaar overlijden, zijn, te rekenen van af dat overlijden, door hunne erfgenamen, binnen de gemeente hun hoofdverblijf houdende of er verblijvende, ieder voor zijn aandeel in dc nalatenschap ver schuldigd, onverschillig of deze erfgenamen meerder- of minder jarig zijn. Van het vooruitbetaalde, wordt aan de erfgenamen, die elders hun hoofdverblijf hebben of verblijven, op aanvraag, gedaan binnen den, bij dc verordening op de invordering be paalden termijn, teruggave verleend." Op bovenvermelde wijze is voorts het le lid van art. 13 aldus gewijzigd aangenomen „De belasting wordt geheven tot een maximum van 80000," en dc aanhef van het 2e lid aldusDit bedrag mag hoogstens enz." Voorts is op voorstel van de commissie eenstemmig besloten, aan het heffings-besluit, aldus gewijzigd, als nieuw art. toe te voegen: Art. 14. Dit besluit zal vóór den 1 Julij 1866 wor den herzien." Daarna is de verordening op de invordeniug in behandeling genomen en is daarvan het intitule zoomede de ge wijzigde considerans, buiten beraadslaging eenstemmig aangenomen. Eveneens i9 aldus gewijzigd aangenomen, art. 1, le alinea „Voor den 10 Januarij wordt aan de woning van ieder die in dc gemeente zijn hoofdverblijf houdt of er verblijft, en die veronder steld wordt in de termen der belasting tc vallen, van wege B. en W. een aangaaf-billet uitgereikt." Op gelijke wijze is aange nomen het le lid van art. 5, aldus gewijzigd Aan hen die in eenen onverdeelden boedel enz. onder aftrek zoo er deelgenoten buiten de gemeente hun verblijf houden of verblijven, of minder jarig zijn enz." Voort9 is insgelijks buiten stemming en beraad slaging besloten de, in dc le alinea van art. 10 oveitollige woorden „gemeente" en „der gemeentewet", te roijeren. De heer Jongsma beveelt de verbetering aan in de redactie van artt. 12 en 15, waarop door den Voorzitter is te kennen gegeven, dat gelet zal worden. Daarna wordt op de meerge melde wijze, aldus gewijzigd aangenomen het le lid van art. 17. „Aan de belastingschuldigen, die in den loop van het dienstjaar hun hoofdverblijf elders gaan vestigen of elders gaan verblijven, wordt op hunne schriftelijke aanvraag, door B. en W. afschrijving of teruggaaf verleend op hunnen aanslag, met in achtneming van het bepaalde bij art. 245 der wet." Eveneens is het le lid van art. 18 aldus gewijzigd aangenomen: „Voor de aanslagen van hen die in den loop van het dienstjaar overlijden, zijn, te rekenen van af den aanvang der maand, vol gende op het overlijden, hunne binnen de gemeente hun hoofd verblijf houdende of verblijvende erfgenamen, ieder voor zijn aandeel in de nalatenschap aansprakelijk."

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1865 | | pagina 3