70
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 14 Dcc. 18f>5.
bezwaar ziet, wanneer maar het voorgestelde doel, de opbeuring
van het Gymnasium, kan worden bereikt, 't Is vrij onverschillig,
of een onderzoek naar de middelen die geacht kunnen worden
daartoe te leiden, door eene commissie of door B. en W. wordt
ingesteld, als het maar geschiedt; hij vercenigt zich dus met het
door den Voorzitter voorgestelde.
De Voorzitter geeft, na gehoord den heer Meursinge,^ aan de
vergadering in overweging, om het onderzoek, als in t boven
bedoeld voorstel bedoeld, aan het Collegie van B. en W. op te
dragen. De vergadering zich hiermede vereenigende, is daartoe
besloten.
80. Rapport en voorstel van de commissie ad hoe aangaande
een door den minister van oorlog gedaan aanbod tot teruggaaf
van de helft der kavalleriestallenvan welk rapport de conclu
sie is medegedeeld in het verslag der vergadering van 23 Nov.
jl. De beraadslagingen over dit rapport geopend zijnde, heeft
het eerst het woord de heer Gorter die te kennen geeft, zich
met de conclusie der commissie wel te kunnen vereenigen maar
toch wel eenige inlichtingen omtrent het onderhoud der stallen
zou wenschen te cilangen; is hij goed onderrigt dan laat het
rigtig onderhoud van den kant van het rijk veel te wenschen
over; brengt men nu weder een deel van het onderhoud ten
laste van de gemeente, dan geeft dit weder vermenging met het
departement van oorlog, dan vloeit daaruit onregelmatigheid
voort, en dit acht hij min raadzaam. Spr. wenscht daarom van
B. en W. te vernemen op welk eene wijze in het onderhoud
wordt en zal worden voorzien.
De heer Duparc betreurt het niet, dat deze zaak langen tijd
hangende is gebleven, want nu heeft hij gelegenheid om eenige
punten tot deze zaak betrekkelijk te kunnen releveren, die hij an
ders genoodzaakt zou zijn geweest bij wijze van interpellatie te
berde te brengen Spr. is, hij bekent dit, steeds onaangenaam
gestemd, wanneer er sprake is van de bedoelde gebouwen en
hun gebruik van den kant van het rijk, want daaraan zijn onwille
keurig treurige herinneringen verknocht. De van tijd tot tijd
herhaalde toezeggingen omtrent een vast kavallerie-garnizoen, die
de Raad vertrouwde en tengevolge waarvan hij zich een geza
menlijke uitgave van p. m. 70,000 heeft willen getroosten uit
de beurs der ingezetenen, zijn niet alleen geheel onvervuld ge
bleven, maar ook de contractueele verpligtingen worden niet na
geleefd. Spr. had reeds lang vermoed, dat het onderhoud werd
verwaarloosd, hij is nu in dat vermoeden versterkt en door de
missive van B. en W. onder dagteekening van 2 April jl. aan
den minister van oorlog gerigt, èn door de bewoordingen van
het rapport der commissie; de minister schijnt dit dan ook te
gevoelen, althans hij ontkent dit in zijn daarop gevolgd antwoord
niet, en brengt daarin niets bij tot ontzenuwing: van de geop
perde grief. Maar er is meerbehalve het aangevoerde heeft
Spr. nog twee punten van bezwaar, waarop hij de aandacht
wenscht te vestigen, en die in betrekking staan met de bepaling
van art. 2. Gemeld artikel schrijft voor „dat de gebouwen zon
der goedkeuring van het gemeentebestuurniet aan hunne eigenlijke
bestemming zullen mogen worden onttrokken, zoo dat de kaval-
leriestal niet anders dan tot het stallen van paarden zal worden
gebezigd." Maar wat gebeurt? Zijn de door Spr. ingewonnen
inlichtingen juist en dit vermeent hij dat het geval is, dan zijn
die stallen nog niet lang geleden gebezigd tot hei maken van
scherpe patronen. Vroeger is, tengevolge eener in pJlatic van
den heer v. Assen, de militaire overheid vcr/ec: n aanmaak
yan zoodanige patronen in eene lokaliteit r.; laats
na te laten; daaraan is gevolg gegeven, maar men is van kwaad
tot erger vervallen; nu worden die patronen in den kavallerie-
stal gemaakt, waardoor het gevaar van ontploffing en brand veel
meer nabij de kom der gemsentc is overgebragt. l)it was
waarlijk in der tijd niet het doel van den Raad. Voor cenigen
tijd is een gebouw, door de gemeente voor enorme kosten ge
sticht, door de onvoorzigligheid van millitairen verloren gegaan;
Spr. verlangt niet, dit lot ook de stallen en de belendende ge
bouwen treffe. Volgens het reeds geciteerde mogen de bedoelde
gebouwen niet anders dan tot stalling van paarden worden ge
bezigd doch hoe voert de minister die bepaling verder uit Zijne
Excell. heeft onlangs weder een detachement kavalleric gezonden
om de officieaen van het garnizoen in de rijkunst te oefenen.
De minister heeft, volgens contract volkomen het regt, om de
paarden in het onderwerpelijke gebouw te doen stallen, maar is
niet bevoegd, eigener autoriteit, zonder toestemming van het ge
meentebestuur, den stal tevens tot kazerne te bezigen. Dit ech
ter geschiedt en is de tweede grief, die Spr. heeft. Z. Exe.
laat de manschappen van dat detachement tevens in de stallen
huisvesten en gebruikt dus de stallen tot kazerne, iets waartoe
ze niet zijn besterad. Wanneer de minister van oorlog niet
schroomt om de contractuele verpligtingen niet na te leven, dan
is het voor den Raad onverantwoordelijk met dergelijke wijze
van handelen te vreden te zijn. De commissie spreekt in haar
rapport van welwillendheid van den kant des ministers, door
het doen van het aanbod tot afstand van de helft der stallen
Spr. erkent, dat de commissie zich op een moeijelijk standpunt
bevond, maar, hij ziet na al het voorgevallene, niet veel van die
welwillendheid en op grond van het aangevoerde, schroomt hij
zoo voetstoots de conclusie van het rapport aan te nemen, zon
der aan het departement van oorlog de door hem geraoneerde pun
ten te hebben doen kennen; de Raad mag niet stilzwijgend aan
zien, dat op willekeurige wijze met de stallen wordt omgegaan.
Spr. gelooft ten slotte, dat de Raad het geheel in zijne magt
heeft, dit te keer te gaan, door volgens art. 1302 van het burg.
wetboek het departement van oorlog in mora te stellen en te
sommeren alsnog aan zijne contractuele vepligtingen te voldoen.
De heer va,n Assen zegt zich steeds onaangenaam gestemd
te gevoelen, wanneer eene zaak als de onderwerpelijke, reeds
zoo dikwerf besproken, hier aan de orde komt, en incn op nieuw
moet doen uitkomen hoezeer hier het regt van den sterkste re
geert en een minister van oorlog eene zwakke gemeente bejegent,
een gesloten contract miskent en zich verantwoord acht eene
inrigting niet te gebruiken, ledig te laten, in weerwil dat de
bepalingen in het contract duidelijk spreken dat die stallen tot
geen ander doeleinde mogen worden gebruikt. Doch de minis
ter miskent het contract niet alleen, m:iar hij komt het even
min na, want, hoe worden de stallen onderhouden meer dan
slecht; men doet er de kavalleristen kazerneren, dat is niet ge
oorloofd men vervaardigt er scherpe patronen en dit zal toch
de bestemming der gebouwen niet zijn men laat de stallen tot
kruidhuis promoveren en leert er de tamboers tot groot genoegen
en genot der aangrenzende bewoners, de eerste beginselen van
tromslaan. Stond men daartoe eenmaal gebouwen af ter waarde
van eene tonne gouds? Zeker neen. De minister zegt: ik kan
die stallen niet ontberen of liever, ik verkies ze niet te missen;
doch de gemeente heeft regt, te antwoorden: Uwe Exc. geve er
bewijs van dat zij ze behoeft en de gemeente zal niet klagen,
tenzij de minister onder gebruik versta om, als ter bespotting
telken maand November 20 man kavalleric te zenden om een
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag 14 Dee. 1865.
71
rijcursus voor de officieren der infanterie te houden gedurende
de wintermaanden. Of dc minister heeft ze niet noodig, en
waarom behoudt hij ze dan Willekeur en niets anders dan
willekeurhij de wetenschap dat de gemeente behoefte heeft aan
groote lokalen, behoefte heeft aan die stallen nu de uitbreiding
van de gasfabriek voor de deur staat. Spr. heeft, als volstrekt
ontbloot van juridiekc kennis, zich doen voorlichten inzake de
bepalingen en de naleving van het contract, en dan is hem
uit den mond van een bekwaam regtsgelecrde verklaard, dat de
gemeente, die gebouwen geregtclijk terug vorderende, alle kans
had van slagen, ja men ging zelfs zoo ver van te beweren dat
het door de gebleken toepassing zou zijn een onzedelijk con
tract. Dit is echter zeker en ook bereids door anderen aange
toond, het contract wordt niet nageleefd en op grond daarvan
zal toch wel ontbinding kunnen geëischt Morden. De minister
biedt thans de helft der stallen aan; Spr. is tegen eene ver
menging van rijks- en gemeentelijke belangen in deze vergade
ring is daartegen immer gewaarschuwdeen ieder het zijne.
Voorshands zal Spr. zich alzoo niet met de conclusie van de
commissie kunnen vcreer.igen, maar zal hij nadere inlichtingen
afwachten om daarnaar zijne uittcbrcngen stem te regelen.
De heer Wiersma geeft te kennen, dat niet ten onregte door
een der Sprekers is opgemerkt dat het in dezen eene mocijclijke
zaak voor de commissie werd het betrof eene herhaalde malen
besprokene zaak, eene zaak die aanleiding tot menigvuldige grie
ven heeft gegeven, de commissie was zich des bewust. Zij had
zich evenwel met het vroeger gebeurde niet in te laten en en
kel rapport uit te brengen over het aanbod van den minister
in Z. Exc. missive van 19 April dezes jaars vervat, dat was het
aan de commissie opgedragen mandaat, verder ging de opdragt
niet. Spr. erkent voorts volkomen de waarheid van het door
dc vorige Sprekers aangevoerde; het onderhoud der overgedragen
gebouwen is inderdaad zeer gebrekkig, en de stallen worden
niet overeenkomstig hunne bestemming gebruikt. Eene an
dere vraag is het evenwel of dc minister ook die stallen wel
zal kunnen missen hij heeft met het bewuste aanbod alles ge
daan wat hij kon doen, hij is die stallen noodig en kan ze voor
's rijks dienst niet ontberen, en dit is zeker, dat men dc geheele
stal in geen geval zal kunnen verkrijgen. Men heeft voorts ge
wezen op het misbruik dat van de stallen wordt gemaakt, inuar
Spr. merkt op, dat dit bij de behandeling der vorenbedoelde
missive des ministers niet te pas kwam. Zijn de leden van oor
deel dat men zich ter zake van dat misbruik hebbc te beklagen
men doe het; wat het behoorlijk onderhoud betreft en dc niet
naleving der bepaling daaromtrent van dc zijde van lu t rijk,
de minister biedt de helft der stallen aan en de commissie stelt
voor dat aanbod aan te nemen, welnu men kan het dan op die
helft toepassen.
Spr. verklaart voorts immer er tegen te zullen zijn, om den
Minister van Oorlog in regten aan te spreken. Nu reeds is
er sprake van verplaatsing der strafgevangenis naar elders, ge
schiedt dit, dan zou het kunnen gebeuren dat de gemeente daar
door nadeel leed, dan zou men alligt den Minister van Oorlog
in verbond zien treden met zijn ambtgenoot van Justitie, en het
garnizoen van Leeuwarden eene belangrijke vermindering zien
ondergaan. Mogt dus de Raad besluiten in dezen eene actie
tegen den Minister van Oorlog intestellen, dan zoude men zijns
oordeels niet in het belang der gemeente handelen.
Dc commissie heeft in het aanbod van den Minister een blijk
van welwillendheid gevonden en zij vermeent bij die zienswijze
te kunnen verblijven bestaan er misbruiken en onttrekt de Mi
nister het hem door de gemeente overgedragene aan de oor
spronkelijke bestemming, welnu men kan deswege zijne vertoogen
bij den Minister indienen. De commissie wenscht evenwel op
de aanneming van hot aanbod aan te dringen. Wat aangaat
het voorstel der commissie om niet dadelijk, maar ter gelegener
tijd over de helft te beschikken, moet hij opmerken, dat dit het
gevoelen was van de meerderheid der commissie, die van oor
deel was, dat men eerst de bestemming moest kennen, alvorens
de in gebruikneming te vragen.
De heer Plantenga zegt er altijd bezwaar in te hebben ge
vonden, om de bedoelde gebouwen te kunnen terugvorderen
en wel op grond van dc bepaling in art. 3 van het contract,
volgens welke de gemeente het overgedragene zal kunnen terug
erlangen, wanneer de Minister het niet meer voor de militaire
belangen noodig zal oordeelen. Zoo lang dus de Minister van
Oorlog van opinie is, dc stallen noodig te hebben, dan blijft
hij volgens art. 3 in het bezit daarvan en zou het instellen
eener actie nutteloos en nadeelig zijn.
Dc heer Bloembergen verklaart tot de minderheid der commissie
te hebben behoord, in zake het reeds dadelijk in gebruik nemen
van de aangebodene helft der stallen. Hij is het volkomen eens,
om niet op de teruggave der gebouwen wegens verkorting der
contracts-bepaling wegens de bestemming der gebouwen aan te
dvingen, maar wel om in dezen het aanbod aan te nemen. Hij
gelooft toch dat de Minister, met het contract in de hand, zoo
danige vordering kan weigeren. Wel is ZExc. verpligt den stal
met paarden te bezetten, maar gelooft, dat Z. E. eens in het be
zit zijnde, genoegzame aanleiding zal vinden om dat gebruik te
behouden de mogelijkheid tot teruggave zou dan alléén denk
baar zijn, wanneer het rijk, tegenover groote kosten, welke het
onderhoud zou kunnen vorderen, het luttel gebruik en het ge
ringe nut daaruit voortvloeijcnde, in berekening nam.
Het is indedaad eene groote stap van den kant van den Mi
nister, om de helft der stallen at te staan, en dit nu zoo zijnde,
dient men er hoe eer boe beter gebruik van te maken een ander
minister zou waarschijnlijk zulk een aanbod niet hebben gedaan
later is de gelegenheid misschien minder gunstig en derhalve
moet men den tijd niet afwachten dat men zal weten die helft
voor dit of dat doel te benuttigen.
Tntusschen geeft het aanwezen van een klein detachement als
hetwelk nu van den stal gebruikt maakt, geen voordeel aan dc
gemeente; op het erlangen van meerdere kavallerie-bezetting, be
staat vooralsnog geen uitzigt, welk bezwaar kan er dan bestaan
tegen het dadelijk in gebruik nemen van de aangeboden helft
het onderhoud daarvan zal dan ook dadelijk voor rekening der
gemeente aanvangen, ja, maar daartegen over staat het nut dat
men er van zal kunnen trekken. Men zal het bedoelde gedeelte
kunnen verhuren, en er bestaat genoegzaam uitzigt om het ten
meesten nutte voor de gemeente aan te wenden, welligt open
baart zich de gelegenheid daartoe heel spoedig. Spr. heeft
zich dus niet kunnen vercenigen met de meerderheid der com
missie, die van oordeel was om ter gelegener tijd van het aan-?
bod gebruik te maken, hij acht eene onmiddellijke inzitneming
beter dan een provisioneel aannemen van het aanbod, hij zou
daarom gaarne het 2e gedeelte der conclusie van het rapport
derwijze gewijzigd willen zien „en dat dc Raad gaarne
van dit aanbod wenschende g 1 ruik te maken, Z. Exc. verzoekt
alsnu de vereisehte maatregel-u tc treffen, ten einde dat gedeelte
weder ter vrije beschikking van de gemeente te stellen." Dus?