84
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 28 Dec. 1865.
tot wed er op zeggen s toe, aan een daartoe door hen aan te stel
len deskundige, het dagelijksch toezigt op de bouwing der Rijks
hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus alhier op te dragen,
en hem daarvoor een daggeld van 2, toe te kenuen. 2o. B.
en W. uit te noodigen aan den Raad de noodige voorstellen te
doen tot aanwijzing der fondsen, waaruit die uitgaaf kan wor
den gehoed.
Op voorstel van den Voorzitter wordt eenstemmig besloten,
dit voorstel onmiddellijk in behandeling te nemen.
De heer Gorter zal niet treden in het nuttige, dat door een
te houden toezigt bij den opbouw en de menging van kalk, kan
worden verkregen, maar met het oog op de, bij de begrooting
voor 1366 aan den Architect en den onder-Architect toegestane
verhooging van tractement, zal hij zich niet met het voorstel
vereenigen, te meer ook nog omdat het hier geldt een bijzonder
werk, waarvan het toezigt niet aan een vreemde, maar beter aan
den onder-Architect ware toe te vertrouwen; er waren misschien
wel schikkingen te trclfcn om aan laatstgeraelden beambte dit
toezigt op te dragen. Spr. geeft daarom in overweging de behan
deling dezer zaak uit te stellen, ten einde B. en W. in de gele
genheid worden gestelddaaromtrent met den Architect in
overleg te treden.
De heer Wiersma kan de gevoelens van den heer Gorter niet
deelen. Nu de gelegenheid daar is om, ingevolge het vroeger
besprokene in deze vergadering, den Architect bij de uitvoering
van gemeentewerken bijstand te vcrlcenen, zal hij die gelegenheid
gaarne aangrijpen, niet alleen ten aanzien van de hier bedoelde
stichting, maar ook voor de uitvoering van andere werken. l)it
was dan ook vroeger het gevoelen van den Raad. Wat aangaat
het denkbeeld van den heer Gorter, om van der Sluis met het
bedoeld toezigt te belasten en aldus te onttrekken aan de dage-
lijksche dienst, Spr. zou hier niet voor zijn, omdat gezegde ambte
naar daarbij niet wei kan worden gemist. Daarenboven zijn er
nog zoo vele werken uit te voeren en te projecteren, zooals b. v.
de uitbreiding der stad, dat het noodzakelijk raag geacht worden
een tijdelijken opzigter over hette stichten schoolgebouw aan testellcn.
De Voorzitter respecteert het besluit van den Raad, waarbij
aan de bouwkundigen ecne zelfs grootere verhooging van tracte
ment dan de door B. en W. voorgestelde is toegekend, maar om
het in dezen bedoeld toezigt over te brengen op den Architect
of diens adjunct, hiertegen vermeent hij te moeten opkomen om
dezelfde redenen, als door den heer Wiersma zijn aangevoerd,
want inderdaad de- zaken zouden er onder lijden. Bovendien
aan den Architect behoort het oppertoczigt over de stichting, en
de onder-Architect kan niet gemist worden bij de dagclijksche
zaken, vooral ra t het oog op de comptabiliteit aan de stads
werf, te weten het gedurig toezigt op het gebruik van hout,
steen, kalk, enz.
De heer Bminsnia zegt, dat behalve wat reeds is aangevoerd,
men in overweging moet nemen, dat bij de demping van de
Nicuweburen en de werken bij de Iloeksterpoort, door eencn
door den Architect aangestelden opzigter, een naauwlcttend toe
zigt is en wordt gehouden. Wordt het voorstel niet aangeno
men dan zal er toch in elk geval bij de te bouwen school
een opzigter moeten wezen, die men met 12 a 13 cents per
uur moet betalen het verschil in de kosten kan dus hoogstens
200 wezen, en op de wijze zoo als wordt voorgesteld kan men
over een beter man beschikken.
De heer Bolteil merkt aan, dat mert niet tot de verhooging
van des Architects tractement met ƒ500 is overgegaan, uit over
weging dat hij racer werk zou moeten verrigtcn, maar wel om
dat hij tot dusver niet genoegzaam voor zijne diensten werd be
loond. Een opzigter is in elk geval volstrekt noodig en boven
dien iemand die in het kalkhok toezigt uitoefent, want verwijdert
de opzigter zich daaruit, dan is hij verloren.
Het le lid van het vorenvermelde voorstel wordt daarop aan
genomen met 18 tegen eene stem (die van den heer Gorter)
terwijl het 2e lid eenstemmig is aangenomen. Voorts is be
sloten aan dit besluit vóór de resumtie der notulen het ver-
cischt gevolg te geven.
10. Voorstel van B. en IV. vervat in hun besluit van den
23 Deo. 1865 no. ,2/34, om hun Collegie, behoudens goedkeu
ring van heeren Gcd. Staten van Friesland, te inagtigen, aan
den hoofdonderw ijzer der tusschenschool lc klasse, G. Roker met
den 12 Mei 1866 of zooveel eerder als blijken zal mogelijk te
wezen, tot den 12 Mei 1867, onderhands in huur af tc staan het
bovenste gedeelte van de aan die school geannexeerde en thans
door hem bewoonde huizinge voor een jaarl. huurprijs van 175.
Op voorstel van den Voorzitter is eenstemmig besloten, dit voor
stel onmiddellijk in behandeling te nemen.
De lieer Bolten wenselit eenigc inlichtingen van B. en W.
omtrent dit voorstel, dat hij zegt niet te goed begrepen te heb
ben, te ontvangen. Ilij meende dat Roker vrije woning had en
nu is er sprake van verhuring aan hem van een gedeelte dier
woning.
De Voorzitter den vorigen Spr. beantwoordende, geeft te
kennen, dat de onderwijzer Roker, aangesteld op cene jaarwedde
van 1000, benevens het genot van vrije woning, werkelijk tot
dusver het genot van de woning aan zijne school verbonden,
heeft gehad. l)ic school is echter ontoereikend om het toege
nomen getal der leerlingen te bevatten, waarom dan ook reeds
vroeger de vergrooting dier school in deze vergadering ter sprake
is geweest. Men heeft nog ai geaarseld daartoe over te gaan,
doch de ervaring heeft geleerd, dat de behoefte aan vergrooting
dringend noodig en die op de voorgestelde wijze te verkrijgen,
de meest geschikte was. Ook heeft men getracht cene andere
woning in de nabijheid der schooi te krijgen, doch vruchteloos
en nu is het ook naar aanleiding van het advies van demdis-
tricts-schoolopziencr en der plaatselijke schoolcommissie, dat men
de benedenwoning voor de beoogde vergrooting wenscht te be
nuttigen, welke lokaliteit daartoe voldoende wordt geacht Ro
ker had tot dusver het geheel in gebruik en behoefde dus de f 30Ü
tegemoetkoming voor vrije woning niet uitbetaald tc worden
overigens geschiedt het onderwerpelijk voorstel, na gehouden
overleg met genoemden onderwijzer, die een klein gezin hebbende,
genoegzame lokaliteit aan de bovenwoning heeft. Intusschen is
die intrek ecne mindere woning dan die hij tegenwoordig ge
bruikt, en voor geene300 in gebruik te geven.
De heer Meursinge is van oordeel, dat het tegenwoordige
voorstel geene bate voor de gemeente oplevert, en nu heeft hij
zich afgevraagd, is het dan in het voordcel van 't onderwijs te
achten Spr. heeft gemeend dat deze vraag voor geen ander
dan een ontkennend antwoord vatbaar is. Inderdaad, het is na-
deelig voor het rigtig en goed onderwijs, dat de onderwijzer zoo
digt bij de school waarin hij is geplaatst, woont. Op dien
grond zal hij zich dan ook tegen het voorstel verklaren.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 28 Dec. 1865.
85
De heer Attema geeft te kennen, dat het beweren van den
laatsten Spr. hem de vraag op de lippen legt: Is het
inderdaad nadeelig voor het onderwijs te achten, dat de onder
wijzer in de nabijheid der school woont en dan is hij tot een
tegenovergesteld antwoord gekomen. De hier bedoelde onder
wijzer woont onmiddellijk bij zijne school, en het is juist die
school waar voldoend onderwijs wordt gegeven, waarin het getal
leerlingen steeds toeneemt, waar het onderwijs er volstrekt niet
onder lijdt. De schoolopziener en de plaatselijke schoolcommis
sie verklaren nu beide, dat liet benedengedeelte der onderwijzers
woning aan de school getrokken wordende, voldoende ruimte
aanbiedt voor de beoogde vergrooting. Die toestand kan niet
schadelijk zijn voor het te geven onderwijs. De onderwijzer in
tusschen verliest zijne woning en kan aanspraak maken op de
300 indemniteit; wordt het belang der gemeente nu niet be
vorderd, wanneer men hem tegen een huurprijs van 17 5 de
meer beperkte bovenwoning in gebruik afstaat Die huurprijs is
voldoende en voor verhuurder en huurder billijk te achten. Spr.
ziet er juist belang in voor 't onderwijs, dat de onderwijzer zóó
nabij de school woont, en daarom verhuurt bij de bovenwoning
liever aan hem dan aan een ander.
De heer Meursinge verwondert zich eenigzins over den repliek
van den heer Attema. Feitelijk is hier sprake van de vergroo
ting van het schoollokaal en waarschijnlijk is het onderwijs in
die school gegeven wordende, voldoende, hieromtrent bestaat geen
verschilmaar het onderwerpelijk voorstel heeft de strekking de
bovenwoning aan den onderwijzer tc verhuren en dit is het wat
hij schadelijk acht, bij zijne mening blijvende, dat het onderwijs
op eene school er in den regel onder lijdt, wanneer de onder
wijzer een gebouw bewoont onmiddellijk aan die school gren
zende. Hij heeft in het algemeen gesproken en noch Roker
noch eenig ander onderwijzer op het oog gehad. Woont
een onderwijzer onmiddellijk aan of boven de school, alligt loopt
hij heen en weer, er komen boodschappen enz. die zijne tegen
woordigheid in zijne woning vorderen. Dat het tegenovergestelde
geval juist in het voordcel van het onderwijs zou zijn, is iets
dat hij niet begrijpt. De gemeente is verpligt tot het verstrek
ken van eene indemniteit ad ƒ300, daarentegen kan zij de boven
woning verhuren voor ƒ175 en dit wel even goed aan een ander
dan aan den hier bedoelden onderwijzer, en dan moet hij be
kennen dat hij daarin voor de gemeente geene bate ziet. Spr.
stelt daarom voor om Roker te stellen in het genot der bepaalde
vergoeding voor huishuur en het bewuste bovenlokaal aan een
ander te verhuren.
De heer Verwijs wenscht niet te treden in een betoog om
trent het meer of min wcnschelijke voor den gang van het on
derwijs, wanneer de onderwijzer in de onmiddellijke nabijheid
zijner school woont; maar hij wenscht op te merken dat, nu deze
school op de beoogde wijze wordt vergroot, de onderwijzer de
school niet zal kunnen verlaten omdat de inrigting van het lokaal
hem dit belet, want het daar aanwezig hulppersoneel is onvol
doende en de hoofdonderwijzer zal genoodzaakt zijn in zijne klasse
te blijven; deze omstandigheid is voor Spr. juist een waarborg
te meer dat het onderwijs niet onder het nabijzijud wonen des
onderwijzers zal lijden.
De Voorzitter erkent, dat er veel voor en tegelijk veel tegen
het uitgesproken beginsel is aan tc voeren. In het onderwerpe
lijk geval evenwel is het zeer wenschclijk te achten, dat de onder
wijzer bij de school wone; die school toch is gelegen aan het
kerkhof en de Groote kerk en nu acht hij het van belang, dat
Bijvoegsel tot de Provinciale Friesche Courant.
de onderwijzer het oog over de (laar spelende schoolkinderen houde.
Dc Voorzitter brengt het voorstel van B. en W. in rondvraag.
De heer Meursinge merkt op, dat hij bij amendement heeft
voorgesteld, aan den onderwijzer de bepaalde vergoeding voor
huishuur uit te keeren en de intrek aan anderen te verhuren.
De Voorzitter is van oordeel, dat dit geen araendement, maar
wel ecu afzonderlijk voorstel is.
De heer Meursinge zegt, dat zijn amendement direct met het
voorstel van B. en W. in verband staat en geen afzonderlijk
voorstel is, Roker heeft regt op vrije woning, men verleent hem
hier dus geene gunst.
De heer Duparc is mede van denkbeeld, dat het voorgestelde
door den heer Meursinge, eigenlijk geen amendement is dat tot
het voorstel behoort. Men heeft in dezen ecne verordening cn
die bepaalt eene indemniteit ad 300daarop heeft de onder-
I wijzer alle regtcn cn deze verordening beheerscht het geheele
voorstel. Het is intusschen hier alleen maar de vraagstrijdt
de voorgestelde verhuring tegen het belang der gemeente?
De heer Bruinsma merkt aan, dat het voorstel van den heer
Meursinge hier geheel overbodig is te achten. Hij vijst op de
betrekkelijke bepaling der verordening die den onderwijzer van
zelf dat genot verzekert.
De Voorzitter verklaart gelijk gevoelen te zijn toegedaan en
te verraeenen, dat het geen amendement kan wezen; dc onder
wijzer kan de 300 eischen en dan huren wat hij wil. Het
voorstel van B. en W. is daarop in rondvraag gebragt cn met,
18 tegen éóne stem (die van den heer Meursinge) aangenomen.
Voorts is besloten aan dit besluit vóór de resumtie der notulen
gevolg te geven.
10. Voorstel van den heer Duparc tot het instellen van een onder
zoek naar het gebruik dat van de Kavalleriestallen wordt gemaakt;
welk voorstel, tei vergadering van den 14 December jl. inge
diend, is luidende als volgtB. en W. uit te noodigen te onder
zoeken, of door het Departement van Oorlog naar behooren wordt
nageleefd de bepaling van art. 2 van het contract, speciaal of
de Kavalleriestallen ook aan hunne, bij dat contract aangewezen
bestemming worden onttrokken, en den uitslag van dat onderzoek,
vergezeld van hunne consideratien en advies, den Raad mede te
deelen. Op voorstel van den Voorzitter overgegaan zijnde tot
de behandeling van dit voorstel, wordt de heer Duparc nitge-
noodigd dit zijn voorstel toe te lichten, die daaraan voldoende,
hoofdzakelijk zegt: dat de toelichting van dit voorstel eigenlijk
reeds is gelegen in de discussie, voor veertien dagen gehouden
bij gelegenheid van de behandeling van het rapport en voorstel
der ltaads-commissie, betrekkelijk het aanbod van den Minister
van Oorlog, om de helft van den stal weder aan de gemeente in
eigendom over te dragen. Hij deed dit voorstel eigenlijk als om
te strekken tot een amendement op de door deze vergadering
aangenomene conclusie van het voorstel der commissie; de Voor-
ziiter heeft nogtlians gemeend, het als eene afzonderlijke zaak te
moeten beschouwen, en Spr. heeft zich daartegen niet verzet. Hij
heeft evenwel weinig meer toe te voegen aan het toenmaals door
I hem gesprokene; hij heeft toen gewezen op feiten, daaruit vol
doende consteerde, dat het Departement van Oorlog nalatig is
in de rigtige toepassing der bepaling van art. 2 van het contract
en dat werkelijk de gebouwen aan hunne daarbij aangewezen
bestemming worden onttrokken. Hij zal daarover niet verder
uitweiden en neemt de vrijheid zich aan dat gesprokene te refe
reren, want een der daarbij geciteerde feiten is door den Voor
zitter zelf erkend te bestaan, cn het overige is van publieke noto-
22