2
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 11 Jan. 1866.
rijke werkzaamheden aan die betrekking verbonden, te verrigten.
De Voorzitter geeft te kennen, dat het hem leed doet dat
schrijven te moeten mededeeleu; hij had zich met een meer gun-
stigen uitslag gevleid, maar wenscht evenwel de opgegeven beweeg
redenen te eerbiedigen. Binnen weinige dagen zal dan nu, over
eenkomstig het bepaalde in art. 86 der Gemeentewet eenc nieuwe
verkiezing moeten plaats vinden.
6. Aan de orde is de vernieuwing van de afdeelingen of sec
tien van den Gemeenteraad voor het eerste halfjaar van 1866,
overeenkomstig art. 66 van het reglement van orde voor deze
vergadering. Daartoe overgegaan zijnde, blijkt dat door het lot
zijn aangewezen tot leden van de le sectie, de hh. Attema, Hom
mes, Jongsma, Wier dam a Schik, Meursinge, Duparc en Bloember
gen; van de 2e sectie de hh. Minnema de With, Verwijs, Plan-
tenga, Zeper, Wiersraa, Bruinsma en Tigler Wijbrandi; van de 3e
sectie, de hh. van Wreldercn Rengers, van Assen, Gorter, de Haan,
Brunger, Bolten en Oosterhoff.
7. De Voorzitter stelt voor over te gaan tot de zamenstelling
van de stembureaus ten behoeve van de op den 23 dezer maand
te houden verkiezing van een lid van den Gemeeenteraad, ter
vervanging van den heer A. van Assen, die als zoodanig ontslag
heeft genomen. De vergadering zich hiermede vereenigende, gaat
daartoe over en blijkt het uit de onderscheidene gehoudene stem
mingen dat de heeren Bolten en Verwijs zijn verkozen tot stem-
opnemers in het le bureau, waarvan de Burgemeester krachtens
de wet Voorzitter isdat tot Voorzitter van het 2e bureau is
verkozen de heer Bloembergen en tot stemopnemers in dat bureau
de heeren Gorter en Tigler Wijbrandi.
Voorts is op voorstel van den Voorzitter besloten, dat deze
bureaux bij mogelijke herstemming in functie zullen blijven en
dat alle andere leden dezer vergadering, des noodig, als plaats
vervangers zullen beschikbaar zijn.
8. Is ter tafel gebragt en gelezen: a. een adres van H. O.
Bramer, hulponderwijzer (secondant) aan de Fransche dag- en
kostschool voor jonge heeren alhier, houdende verzoek om met
den 2cn Januarij 1866 een eervol ontslag uit deze zijne betrek
king te mogen erlangen; b. een voorstel van B. en VV.vervat
in hun besluit van den 30 Dec. jl. no. 11/82, waarbij om
daarbij opgegeven redenen, wordt voorgesteld dat gezegd ontslag
niet vóór 1 Febr. e.k., worde verleend.
Op voorstel van den Voorzitter tot de onmiddellijke behandc-
van bovenbedoeld adres en voorstel zijnde overgegaan, is buiten
omvraag, conform het voorgestelde door B. en W. besloten
Aan TI. O. Bramer met den 1 Febr. 1866, op zijn daartoe ge
daan verzoek, een eervol ontslag te vcrlecnen als hulponderwij
zer (secondant) aan de Fransche dag- en kostschool voor jonge
heeren alhier.
9. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van B. en W.,
betrekkelijk een adres van M. S. Hirsch, vroeger hoofdonderwij
zer aan de ontbondene Israëlitische armenschool alhier, houdende
verzoek dat hem even als vroeger eene billijke vergoeding worde
toegekend voor de schade, hem door de veranderde onderwijzers-
wet berokkend. Besloten, hieromtrent in eene volgende ver
gadering eene beschikking te nemen en de stukken inmiddels
voor de leden ter inzage te leggen.
10. De Voorzitter deelt aan de vergadering mede -, a. dat
door hun Collegie tot kapelmeester bij het stedelijk muziekkorps
is benoemd de heer P. Wedcmeijerb. dat van heeren voogden
van het Nieuwe Stads Weeshuis alhier, is ontvangen een schrij
ven dd. 30 Dec. jl., houdende dankbetuiging voor de onbekrom
pen wijze waarop door B. en W. uitvoering is gegeven aan het
Raadsbesluit vau 26 Nov. 1863 no. 10, tot daarstelling van het
ijzeren hek c a. dienende tot afscheiding van de publieke straat
en het terrein aan de westzijde van het Weeshuis, en c. dat door
B. en W. tot tijdelijk opzigter bij de te bouwen rijks hoogere
burgerschool is aangesteld de persoon van K. van der Weide.
Aangenomen voor notificatie.
11. De Voorzitter het noodig keurende dat de deuren, tot
het houden eener beslotene vergadering, voor een oogenblik
worden gesloten, is daartoe overgegaan en de openbare vergade
ring tijdelijk opgeschort.
12. De openbare vergadering heropend zijnde, is door de
commissie belast geweest met het onderzoek van de reke
ning van het Nederlandsch Israülietisch armbestuur, over 1864-,
bij monde van den heer Tigler Wijbrandi, rapport uitgebragt,
strekkende tot goedkeuring dier rekening.
De Voorzitter stek voor dit rapport ter visie te leggen en in
eene volgende vergadering af te doen.
De heer Wijbrandi wenscht dadelijke afdoening omdat de
vaststelling der bcgrooting daarnaar wacht.
De heer Brtlinsma moet zich consequentie-halve daartegen
verklarenhet betreft hier de goedkeuring eener rekening en
die mag niet zoo maar voetstoots plaats hebben. De commissie
in wier handen de begrooting voor 1866 is gesteld, kan inmid
dels inzage van de cijfers der rekening nemen en in de volgende
vergadering met haar betrekkelijk rapport gereed zijn.
De heer Plantenga observeert dat de niet tijdige vaststelling
van de begrooting, geene ongelegenheid zal veroorzaken aan den
Raad, maar wel aan het betrokken armbestuur, dat de voordragt
te laat inzond.
De heer Wijbrandi zijn voorstel intrekkende, is besloten tot
de afdoening in eene volgende vergadering.
13. De Voorzitter rapporteert namens B. en W. het vol
gende (lat door hun Collegie in de jongstverloopen dagen een
bezoek aan de voogden van de Stads Armekamer in het Arm
huis, naar aanleiding van het betrekkelijk wettelijk voorschrift is
afgelegd dat de inrigting van gemeld gesticht in goeden staat
is bevonden en dat de nieuwe gebouwen thans geheel zijn vol
tooid dat B. en W. bij die gelegenheid tevens met voogden hebben
besproken de zaak, naar aanleiding waarvan door den heer Jongs
ma, ter Raadsvergadering van 9 Nov. jl. van B. en W. inlich
ting i3 gevraagd, omtrent een diefstal door een beambte bij de
armekamer in dienst, gepleegd en hoe of het mogelijk was dat
zoodanig feit, voorgevallen, invocge de hem gedane mededeeling,
vroeger heeft kunnen plaats vinden, zonder van invloed te zijn
geweest op- en ontdekt te zijn bij de administratie der Armeka
mer. Het Collegie, zegt de Voorzitter, heeft dienaangaande in
lichtingen van heeren voogden ontvangen, die daarbij hunne
registers van uitdeeling hebben overgelegd uit die registers kon
het plaats gehad hebbend misbruik niet worden aangewezen en
evenmin worden opgegeven eenige tijdsbepaling, sedert welke het
misdrijf was gepleegd, doch hoogst waarschijnlijk was het niet
van langen duur geweestde beambte is intusschen op de daad
betrapt en nu reeds gevonnisd. Hoezeer het moeijelijk valt het
juiste bedrag der schade op te geven, kan die, in verband met
de gissing van voogden en de door den dader tijdens zijn ver
hoor gegeven inlichtingen, niet groot zijn geweest; men is bo
vendien in staat geweest, de ontbrekende som te dekken, zoodat
die wederom in de kas is teruggekeerd. Voorts, dat B. en W.
de voogden bij die gelegenheid in overweging hebben gegeven
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 11 Jan. 1866.
om de boekhouding of administratie ter zake de uitdeeling, met
het oog op het gebeurde te wijzigen dat het Collegie het ver
trouwen koestert dat aan die wenk is of zal worden voldaan
de inlichtingen hebben zich daarbij bepaald en het Collegie is niet
bij magte iets meer dienaangaaade te zeggen. De dader is ge
straft, de ontvreemde gelden weder in de kas teruggekeerd en de
voogden zullen het meest nauwlettend toezigt houden.
De heer Jongsma begint met te verklaren, dat het door den
Voorzitter gegeven antwoord op zijne indertijd gedane vratg,
juist de aanleiding tot die vraag bevestigt. Spr. heeft het regle
ment op het Bestuur der Armekamer niet bij zich, maar hij is
overtuigd, dat gezegd antwoord juist bevestigt het door hem
gestelde dilemma. Na het vernemen van het gebeurde heeft hij
bij zich zelf gezegd„of het reglement deugt niet, of het wordt
niet behoorlijk nageleefd." Nu wenscht hij dit te constateeren
de Burgemeester heeft medegedeeld de overlegging van de bedee-
lingsregistersmaar Spr. vraagt, is ook het zoogenaamd context
overgelegd Blijkt het dat dit stuk dat tot rigtsnoer van de
bedeeling moet strekken, niet naar behooren is opgeteld vóór
dat de uitdeeling plaats had en men dus wist wat er uitgedeeld
moest worden, dan is de administratie min juist. Spr. heeft al
verder vernomen, dat dc administratie op dat punt zal worden
gewijzigd, maar hij moet observceren, dat als art. 19 van het
reglement goed wordt nageleefd, zoodanige wijziging overbodig
is. De toestand is dus deze liet reglement is goed feiten
als het onderhavige kunnen geen plaats hebben, tenzij de voog
den te veel vertrouwen schenken. In het beheer van eigen zaken
kan men vertrouwen schenken zoo veel men wil, en mag men
den regel toepassen: „ieder is goed, tot dat het tegendeel bewezen
is", in administratie van anderer goederen, in het beheer van
publieke gelden, mag dit in geen geval plaats hebben. Hij heeft
gehoord, dat het ontvreemd bedrag gedekt was, doch dit is het
punt niet dat hij wenscht aan te roerenmaar het is hier alleen
de kwestie, deugt het reglement niet, dan moet de Raad het
beter regelen, het herzien wordt het niet behoorlijk nageleefd,
hoeren Voogden moeten worden uitgenoodigd het beter op te volgen.
De heer Bloembergen zegt: Door den laatsten Spr. is het
vraagpunt geopperd, óf het reglement deugt niet óf liet wordt
slecht nageleefdwat het eerste betreft, heeft Spr. de overtui
ging, dat het reglement indedaad zoodanig is zamengesteld dat
het de vercisehte waarborgen aanbiedt, dat een dergelijk feit niet
wel kan plaats vinden. De Voorzitter van het Collegie van Voog
den is met de uitdeeling belast en doet maandelijks verslag en
rekening deswege aan zijne medevoogden, en daarin is genoeg
zame waarborg dat dc uitgaven werkelijk zijn geschied, daar toch
de opnemers der rekening geacht moeten worden, uit den aard
der zaak gehouden te zijn, bij die opname zich behoorlijk te ver
gewissen, dat de in uitgaaf gestelde gelden werkelijk zijn uitge
geven; en hieruit zal nu wel moeten voortvloeien, dat het regle
ment zelve op dit punt wel den noodigen waarborg die strekken
kan dergelijk misdrijf te voorkomen, of waar het plaats vindt,
spoedig in het oog te doen springen, oplevert.
Wat riu betreft de vraag of het reglement niet naar behooren
wordt nageleefd, Spr. wil in dezen niet als verdediger van de
voogden optreden, doch wenscht te observeren, dat men de be
dienden of beambten, wier bijstand men behoeft, vertrouwen
moet schenken en ofschoon dan ook in sommige gevallen niet
tegen de listen en de behendigheid van enkele dezer is te wa
ken, zou men tot eene verkeerde conclusie komen, wanneer men
aan die personen in den regel alle vertrouwen zou ontzeggen
intusschen men is hier dc dupe geworden van eer.c misleiding,
waaraan niet viel te denken. Het is waar men had zich telkens
kunnen overtuigen, doch de bewuste contcxt-lijsi ondergaat eene
zoo gedurige wijziging, dat het wel cenigzins moeijelijk is telke-ns
door vernieuwde optelling het bedrag daarvan op te maken. Op
den weg van den Voorzitter ligt het, telkens het bedrag dier
lijst in vergelijk met de werkelijke uitgaaf te constateren, dit
geschiedde ook, doch blijkens het gebeurde, niet altijd op zoo
danige wijs, dat men ook tegen misleiding van den bediende
door wien men werd bijgestaan en in wien men meende ver
trouwen te mogen stellen, gevrijwaard was. Zonder dus te zeg
gen dat het reglement niet naar behooren wordt nageleefd, zou
men het er voor kunnen houden, dat de controle gebrekkig is
geweest, in zooverre die gedeeltelijk rustte op het vcrlecnen van
vertrouwen aan een beambte, die gebleken is het niet waardig
te zijn. Overigens heeft Spr. de overtuiging, dat die controle
ten gevolge van nadere door de voogden genomen maatregelen,
genoegzaam voor de toekomst verzekerd zal zijn.
De heer Jongsma wenscht nog te constateren dc overeenkomst
rlic er bestaat tusschen de zienswijze van den heer Bloembergen
en dc zijne. Spr. heeft gezegd tot dc ervaring te zijn gekomen,
dat het reglement goed was, dat het althans genoegzaam zorgt
dat er geene feiten als het feit in questie worden bedreven,
maar nu blijft toch nog altijd de vraag onopgelost, hoe het
mogelijk is dat dergelijke feiten onder de werking van zulk een
deugdelijk reglement kunnen ontstaan. Wanneer de uitdeelingen
beter waren gecontroleerd, of liever telkens vooraf ware gecon
stateerd wat er moest worden uitgedeeld, en minder vertrouwen
was gegeven aan ondergeschikten, zou een dergelijk feit niet
zijn geschied. Een en ander heeft hem intusschen in zijne vroe
gere opvatting verstrekt, dat er te veel wordt vertrouwd.
De heer Zeper wenscht nog kortelijk den laatsten Spr. te be
antwoorden, daar waar hij gesproken heeft van het sehenken van
te veel vertrouwen. Is dit het gevoelen van den heer Jongsma
en dat van meerdere leden dezer vergadering, dan acht hij zich
verpligt daar tegen op te komen hij is van oordeel dat er door
voogden niet te veel vertrouwen, maar wel vertrouwen geschon
ken is en dat vertrouwen moet blijven, want zonder dat ware
elke maatschappelijke betrekking onhoudbaar; dat vertrouwen
wordt gevestigd door dc ondervinding en regelt zich naar den duur
w aarin men met iemand in betrekking staat; zoo als de zaak zich heeft
toegedragen, was het geene misleiding in de administratie zelve, maar
liet met behendigheid plegen van diefstal van het door den Voorzitter
getelde geld, en daarin was ook nog geen bewijs van vertrouwen
gelegen, want het geld was geteld hier was het enkel mis
bruik maken van de gelegenheid en kan er dus geen sprake zijn
van liet sehenken van ie veel vertrouwen al heeft men zijn huis
met de meest mogelijke precautie gesloten, wie waarborgt dan
nog voor diefstal
De heer Jongsma met verlof der vergadering voor de derde
maal het woord voerende, zegt nog wanneer nu voogden niet
te veel vertrouwen gaven, en goede administratie hielden, dan
is het omioodig dat men voortaan betere, nauwlettender admini
stratie zul voeren, gelijk de Voorzitter aan mij op de door mij
gedane vraag en dus ook aan den Raad mededeelde.
l)e Voorzitter merkt hierop nog aan, waarheid is het wat
de heer Jongsma zegt, doch niettemin blijft het eveneens waar
heid, dat men in cas van misleiding, telkens betere cn gestrengere
maatregelen neemt om dergelijk feit voor het vervolg zoo moge
lijk te voorkomen. Niemand over deze zaak meer het woord