14 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 8 Eebr. 1866. paalde vergoeding is gesteld, nu is het eene zaak waarover de Raad of B. en W. het oordeel moeten vellen. Spr. wenscht de hier betrokken commissie niet met deze zaak van zeer onderge schikt belang te bemoeijelijken. Het betreft hier toch alleen de vraag of de bepaalde remuneratie van 200 kan opwegen tegen eene vrije woning; en wanneer dan zoodanige vergoeding van 250 voor andere scholen genoegzaam is te achten, dan gelooft hij dat J 200 genoeg is voor eene woning in de nabijheid der school op Oldegalileën. Bovendien de geopperde bezwaren tegen de ter plaatse aanwezige onderwijzerswoning, zijn overdreven, wanneer men ze slecht en onvoldoende noemt. Spr. meent in elk geval er geene sprake kan zijn om de plaatselijke school commissie in dezen te bemoeijelijken. De heer Duparc verklaart evenmin die commissie te willen bemoeijelijken, maar in geen geval haar ook te willen passeren hier zou sprake kunnen zijn van het wijzigen der bestaande ver ordening, en dan acht hij het zeer eigenaardig, dat de plaatse lijke schoolcommissie, die indertijd heeft medegewerkt tot de vaststelling dier verordening, ook worde gehoord daar waar het de wijziging der verordening betreft. Spr. moet voorts nog op merken dat hij tot dusver niet heeft gehoord dat bewuste woning voldoende is, wel heeft men beweerd dat zij, als onmiddellijk aan de school grenzende, daardoor geschikt is. De heer Bruinsma zegt nog: Het komt er op aan wat zal de commissie gevraagd worden; naar zijn oordcel moet dit zijn: is 200 voldoende voor eene woning op Oldegalileën? en dan kan het advies der commissie niet twijfelachtig zijn. Dc Voorzitter zal zich niet vereenigen met het voorstel des heeren Duparc, op grond van de overtuiging dat het tegenwoor dig voorstel van B. en W. allezins billijk is tc achten, en dat de woning in de daad zeer geschikt is, waarvan hij zich her haaldelijk heeft kunnen overtuigen. Den onderwijzer is boven dien op zijne daaromtrent geuite klagten, aangeboden die wo ning te verbeteren, doch deze heeft verlangd vrij te blijven, wat hem dan ook bij raadsbesluit is toegestaan. Op Oldegalileën is zeer goed eene geschikte wonitig voor ƒ200 te krijgen. Overi gens meent hij hier nog te moeten opmerken, dat de onderwij zer Postma op het Vliet, die gelegenheid had eene uitmuntende woning digt bij zijne nieuw gebouwde school te huren, den wensch heeft te kennen gegeven zijne tegenwoordige woning lie ver te blijven bewonen, en die lokaliteit is vooral niet beter dan op Oldegalileën. Dc heer TiglBP Wijbrandi is van oordeel dat men zich ten aanzien van de onderwerpelijke zaak in eene buitengewone om standigheid bevindt. Vergoeding var> huishuur wordt alleen dan gegeven, wanneer er zich geene geschikte woning voor den on derwijzer bij de school bevindt. Op Oldegalileën is die aanwe zig, doch dc onderwijzer scheen daarmede niet te vreden te zijn, daarom is hij in het genot der eventueele vergoeding gesteld, hij een opzettelijk daartoe door den llaad genomen besluit, dat hij als een soort van contract beschouwtdit weder te ver breken wenscht hij niet. Het voren vermelde voorstel van den heer Duparc, wordt alsnu in rondvraag gebragt en afgestemd met 12' tegen 6 stem men (die van de heeren Tigler Wijbrandi, de Haan, Duparc, Attema, Venvijs en Rengers. liet voorstel van B. en W. om aan den adressant te kennen te geven, dat de Raad geene termen heeft gevonden het door hem gedaan verzoek om verhooging van de aan hem bij de betrekkelijke verordening toegelegde ver goeding voor huishuur in te willigen, is daarop in rondvraag gebragt en met 14 tegen 4 stemmen (die van de heeren de Haan, Duparc, Verwijs en Rengers) aangenomen. 5. Is ter tafel gebragt en gelezen eene missive van den heer Mr. J. L. van Sloterdijck d.d. 26 Jan. 1866, houdende berigt dat hij de benoeming tot lid van dezen Raad aanneemt. De Voorzitter verzoekt hierop de commissie in wier handen ten fine van onderzoek zijn gesteld de geloofsbrieven van den benoemde, om, bij aldien zij met dat onderzoek gereed is, des wege in deze vergadering te rapporteren. De heer Wiorsma zegt met de heeren Dupare cn Rengers die commissie te hebben uitgemaakt, dat dc ontvangen geloofsbrieven door haar zijn onderzocht en in volkomene orde bevonden en zij niet aarselt aan de vergadering voor te stellen te besluiten, de heer Mr. J. L. van Sloterdijck als lid dezer vergadering toe te laten. De vergadering zich hiermede vereenigende, is alzoo besloten den heer Mr. J. L. van Sloterdijck toe te laten als lid van den Raad der gemeente Leeuwarden. 6. Is ter tafel gebragt cn gelezen een voorstel van B. en W.f vervat in hun besluit van den 2 Fcbr. 1866, no. 3/119, waarbij, naar aanleiding ecner missive van dc Commissie van Toezigt over het Stads Wcrknnis alhier, de continuatie, voor den tijd van een jaar, van F. G. Blaauw, als directeur vau liet Stad Werkhuis wordt voorgesteld. Besloten in eene volgende vergadering af te doen cn de stukken inmiddels voor de leden ter visie te leggen. 7. Is ter tafel gebragt cn gelezen een voorstel van B. en W. betrekkelijk het in der tijd door G. J. Jonker, huurder van de herberg de klanderij en daarbij behoorend stuk wtidland, aan den ltaad ingediende adres, de strekking hebbende om vermindering van de bepaalde huursom te erlangen, wegens de onteigening van een gedeelte van dat land ten behoeve van den staatsspoor weg. Besloten, in eene volgende vergadering tot de behandeling vau dit voorstel over tc gaau en hut inmiddels met dc betrekkelijke stukkeu voor de leden ter inzage tc leggen. 8. Doer den Voorzitter worden namens B. en W. ter tafel gebragt n. ccue ontwerp-verordening regelende de heffing cener plaatselijke belasting op de hondeu in de gemeente Leeuwarden b. eene ontwerp-verordeuing regelende de iuvordcring dier belasting en c. de daarbij bchoorcudc memorien vau toe lichting. Is, op voorstel van den Voorzitter, besloten deze stukken te doen drukken en aan de leden rond te deelen. 9. Dc Voorzitter deelt der Vergadering mede: cl. de ontvangst der resolutie vau heeren Ged. Staten dd. 23 Jau. jl. no. 7, houdende verklaring, dat «le reclame van A. Bakker, iu zake zijn aanslag iu den hoofdelijken omslag, uit-L is ontvankelijk; b. dat op den 20 Jan. jl. de aanbesteding heeft plaats gehad van het doen van herstellingen aan ecnige stcencu wulniuren langs de grachten der gemeente, waarvau aannemer is geworden Gcrbrandns Socting, met LI] beueden het tarief. Welke mcdedeeling is aangenomen voor notificatie. 10. De Voorzitter brengt ter tafel cn legt ter visie van du leden, den staat van ontvangsten en uitgaven vau den Stads- of Prinsentuin over 1865. 11. Is ter tafel gebragt en gelezen, een zoo even iugekumcu ail res van ingezetenen, bewoners van Oldegalileën, houdende nader verzoek dat dc onf- nomen gemeenschap van die buurt met het centrum der stad, zoo spoedig mogelijk weder moge worden hersteld. De Voorzitter stelt voor, dit adres ten fine vau rapport en voorstel te stellen iu handen van B. en \V. Beslo ten omtrent dat voorstel iu eene volgende vergadering beslissing te uuinen eu het adres inmiddels voor dc leden ter inzage te leggen. 12. Door de Raads-commissie, belast met het onderzoek der rekening en verantwoording van de fondsen der Kamer van Koophandel en Fahrijken alhier, over 1865, is deswege bij monde van den heer Wiersma rapport uitgebragt. Ter visie om in eene volgende vergadering te worden behandeld. 13. Door de Raads-commissie, belast met het onderzoek van de rekening en verantwoording der ontvangsten cn uitgaven van de d.d. schutterij te Leeuwar den over den jare 1864, is deswege bij monde van den heer Bruinsma nadir rapport uitgebragt. Mede ter visie on» in eene volgende vergadering te worden behandeld. 14. Door dc commissie, belast met het onderzoek der Bcgrooting voor 1806, vau het Nedcrlandsch Israëlitisch Armbestuur alhier, is daaromtrent door den heer Plantenga, rapporteur dier commissie, rapport uitgebragt. Insgelijks ter visie, om in eene volgende vergadering in behandeling te wor den genomen. De Voorzitter sluit hierop deze vergadering. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zittingen van Donderdag 15 en 22 Febr. 1866. 15 VERSLAG van het verhandelde ter buitengewone ver gadering van den Gemeenteraad van Leeu warden, gehouden op Donderdag den 15 Februarij 1866. Tegenwoordig 18 leden. Afwezig de heeren l)r. A. Meursinge Hz. en Mr. E. Attema. Voorzitter de heer D. Zeper, die op het be paalde tijdstip de vergadering opent. 1. De Voorzitter stelt voor om, alvorens tot de resumtie der notulen over te gaan, eerst te doen plaats hebben de beëediging en installatie van het nieuw gekozen Raadslid, den heer Mr. J. L. van Sloterdijck; waartoe eenstemmig is besloten. 2. Dc heer Mr. J. L. van Sloterdijck, daartoe binnengeleid door de heeren G. O. Gorter en Mr. W. J. van Weideren baron Rengers, legt alsnu in handen van den Voorzitter af den eed, voorgeschreven bij art. 39 der Gemeentewet, na alvorens den in art. 83 der Grondwet bedoelden eed van zuivering te hebben afgelegd. De Voorzitter heet den heer Sloterdijck hiermede welkom in deze vergadering; hij zal niet uitweiden over het belangrijke der betrekking thans aanvaard, vertrouwende dat hij daarvan doordrongen zal zijn, immers het geldt hier de bevordering van het belang der gemeente en van hare ingezetenen en hij ver trouwt dan ook, dat hij zal medewerken tot de bevestiging van den bloei der gemeente en van het heil der ingezetenen. 3. Zijn gelezen en na eeni-te bespreking tusschen de heeren Tigler Wijbrandi, Wierdsma Schik en den Voorzitter, onveranderd vastgesteld de notulen van de laatstgehoudene vergadering dd. 8 February 1866. 4. Is ter tafel gebragt het door B. en W, voorloopig vast gestelde 2e suppletoir kohier van de plaatselijke directe belasting of Hoofdelijken Omslag, over het dienstjaar 1865. Ter visie, om in de volgende vergadering in behandeling te worden genomen. 5. De Voorzitter brengt ter tafel en legt ter visie van de leden, een schrijven van den heer Commissaris des Konings in deze provincie, houdende op- en aanmerkingen op de gemeente rekening dienst 1864, er bijvoegende dat, hoezeer die bemerkin gen van luttel gewigt zijn en reeds door B. en Wr. de noodige rectificatie is aangebragt, hij toch heeft geoordeeld die ter kennis van den Raad te moeten brengen, opdat die ze in de volgende vergadering kan behandelen. De vergadering is hiermede door den Voorzitter gesloten. VERSLAG van het verhandelde ter vergadering van den Gemeenteraad van Leeuwar den, gehouden op Donderdag den 22 Februarij 1866. Tegenwoordig 19 leden, zijnde de heeren Z. S. dc Haan cn Mr. W. J. van Weideren baron Rengers afwezig. Voorzitter dc heer D. Zeper, die op het gewone tijdstip de vergadering opent. 1. Gelezen en onveranderd vastgesteld het genotuleerde we gens de op 15 Februarij jl. gehoudene buitengewone vergadering. 2. Rapport der betrokken Raads-commissie belast met het onderzoek van de rekening en verantwoording van de fondsen der kamer van koophandel en fabrijken te Leeuwarden, over het dienstjaar 1865. Overeenkomstig de conclusie van gezegd rap port, buiten beraadslaging, eenstemmig besloten gezegde reke ning en verantwoording, in ontvang en uitgaaf sluitende op eene som van 300, goed te keuren. 3. Nader rapport der betrokken Raads-commissie omtrent de rekening en verantwoording der ontvangsten en uitgaven van de dienstdoende schutterij te Leeuwarden, over den jare 1864. Overeenkomstig de conclusie van evengenoemd rapport, buiten beraadslaging en stemming, eenparig besloten, lo. voor goed aan te zien dat de staten der reparatien van wapenen in de rekening worden opgenomen, zonder voorzien te zijn van de ver- eischte goedkeuring van B. en W. 2o. de rekening en verant woording der ontvangsten en uitgaven van de dienstdoende schut terij te Leeuwarden, over den jare 1864, goed te keuren iu ont vang en uitgaaf beide ten bedrage van 3629.12. 4. Rapport van de betrokken Raads-commissie over de be grooting van het Nederlandsch Israëlitisch armbestuur te Leeu warden over 1866, waarvan de conclusie luidt: lo. de begroo ting van het Israëlitisch armbestuur voor 1866, niet goed te keuren. 2o. onder terugzending van die begrooting, aan het betrokken Armbestuur te berigten, dat de Raad ongenegen is een hooger subsidie uit de gemeentekas als van 700 voor 1866 goed te keuren. De beraadslagingen hieromtrent geopend zijnde zegt de heer Gorter, het woord te hebben gevraagd om te ken nen te geven dat hij zich niet met de conclusie van het rapport kan vcreenigcu, omdat daarbij in het le lid wordt voorgesteld de begrooting terug te zenden en vervolgens in het 2e lid om geene hoogere subsidie dan van 700 toe te staan. Wel zal hij zich op grond van het beginsel in de armenwet uitgedrukt, met eene vermindering van bedoeld subsidie kunnen vereenigen, doch die vermindering in eens met 300 te bewerkstelligen, schijnt hem te kras. Het le lid der conclusie stelt voor de terugzen ding der begrootingwanneer men dit nu doet, dan dient men tevens aan het Armbestuur de redenen te doen kennen waarom dit geschiedt. Spr. zou daarom wel willen voorstellen eerst de hoegrootheid van de subsidie te bepalen om vervolgens daar mede in verband het le lid te behandelen. De heer Duparc vereenigt zich met het gevoelen van den heer Gorter wat aangaat het voorgestelde bedrag van het subsidie, ook hij vindt de sprong van ƒ1000 tot 700 in eens te groot. Hij beaamt volkomen het beweren der commissie, dat zij zich, nadat door den Raad aan het hier bedoelde armbestuur, bij de goedkeuring zijner begrooting voor 1865 was te kennen gegeven, de subsidie uit de gemeentekas jaarlijks trapsgewijze te doen verminderen, had gevleid die trapsgewijze vermindering te zien voorgedragen, doch acht de gevolgtrekking der commissie uit het bestaande surplus van 105 't welk de rekening over 1864 oplevert, minder rationeel; dit zou kunnen opgaan wan neer men de subsidie met f 100 zoude willen verminderen. Ook zou misschien eene vermindering met f 200 verdedigbaar zijn en men zou dan als redenen daarvoor kunnen opgevende belioeften zijn ƒ100 minder dan vroeger; daarbij gevoegd het sur plus der laatst afgcslotcne rekening, is er dus aanleiding om de subsidie met ƒ200 te verminderen; maar om nu uit de uitkom sten van één enkel jaar den bijzonder gunstigen toestand der administratie af te leiden, acht hij gewaagd en min juistware de uitkomst over eene reeks van jaren verkregen, de zaak zon te verdedigen zijn. De commissie spreekt van eene trapsgewijze vermindering en grondt zich op de bepalingen in artt. 59, 60 en 61 van de armenwet, maar eene vermindering gelijk deze is waarlijk geene trapsgewijze. Vroeger, en wel voor de invoering der wet op het armbestuur, was die subsidie 1100, in 1857 is zij op ƒ1000 gebragt, cn volgende jaren is wel telkens aan vermindering van de subsidie getornd, doch zij is steeds op het cijfer van ƒ1000 gelaten omdat de behoeften der administratie het niet anders gedoogden. Spr. herhaalt, dat de tegenwoordige voordragt in geenen deele het karakter van trapsgewijze vermin- Bijvoegsel tot de Provinciale Friesciie Courant. 5

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1866 | | pagina 1