16 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 2 2 Fcbr. 1866. dering bezit. De commissie zegt voorts, dat de subsidie ad 1000 alleen strekt ter ondersteuning van de alhier woonachtige Israelite®, doch dit is het geval niet. Ook 13. en W. weten dit zeer goed. Hij heeft zich daaromtrent laten voorlichten en het is hem gebleken, dat daarvan jaarlijks 5, 6 a 700 gulden strekt voor restitutiën wegens onderstand aan elders woonachtige, hier domicilie van onderstand hebbende ïsraeliten. Zoodat de eigen lijke armen van Leeuwarden in het geheel slechts gemiddeld 400 jaarlijks van deze subsidie genieten. Met het oog hierop heeft hij wel eens aan meer dan één lid van het betrokken arm bestuur den raad gegeven om zich te trachten van de geheele subsidie los te maken en zich, des noods, enkel te bepalen tot de bedeeling van armen hier ter stede woonachtig, hierdoor zou èn voor de burgerlijke gemeente cn voor het armbestuur tevens ecne belangrijke besparing van tijd en moeite worden verkregen doch de uitvoering van dien maatregel scheen tot dus ver nog steeds op vele moeijelijkheden te stuiten. Voorts is er in het rapport op gewezen dat deze administratie in zake de bedeeling van armen elders, weinige bcraoeijingen schijnt te hebben, ook dit is zoo niet, integendeel vele bemoeijingen en werkzaamheden vloeijen daaruit voor dit armbestuur voort, inzonderheid als het kwestiën betreft over het domicilie van onderstand, hetgeen nog al menigmaal voorkomt. Men verlieze bovendien ook niet uit het oog dat het hier geldt een kerkelijk armbestuur, dat, hoezeer door de genoten subsidie rekenpligtig aan het burgerlijk bestuur, evenwel niet gelijk is te stellen met een burgerlijk armbestuur, in welks huishouding alléén de Raad zich tot in de kleinste bijzonderheden heeft te mengen. De heer Plantenga zegt dat het ook de eerste opvatting der commissie is geweest om de subsidie met 200 te verminderen, cn wel op grond van dezelfde beschouwingen als door den heer Duparc zijn bijgebragt, doch dat zij bij het gezet nagaan der posten van dc begrooting, met in achtneming van het resultaat der laatst afgesloten rekening, tot de conclusie is gekomen dat cene vermindering met f 300 allezins gepast is. De posten van uitgaaf zijn in de begrooting hoog geraamdwanneer de cijfers der rekening tot basis worden genomen, dan worden de voorge- dragene meerdere uitgaven vermeld in hoofdst. III door niets gewettigd. Uit de rekening over 1864 blijkt dat eene som groot 487,75 tot delging van schuld is aangewend, dat bedrag werd grootendeels uit de gewone inkc>mst°n bestreden, want het voor genomen en in het werk gestelde middel om door buitengewone giften in het ontbrekende te voorzien, heeft slechts 150 bijge bragt. Op dien grond achtte de commissie eene vermindering met 300 een niet te grooten sprong. l)e heer Duparc heeft voorts aangevoerd dat eene som van 5 a f 600 voor restitutiën moest worden aangewend, doch uit dc begrooting blijkt dit niet, naar hij meent is daarvoor slechts f 260 geraamd, en die begrooting was toch immers de maatstaf waar naar de commissie haar oordeel moest vestigen. Hoe meer hij in dc begrooting indringt, hoo meer hij tot dc overtuiging komt dat eene subsidie van ƒ700 genoegzaam zal zijn en het geen te grooten sprong is te noemen cene vermindering van ƒ300 toe te passen; hij is van oordeel dat met ƒ300 lager de behoeften genoegzaam kunnen worden bestreden. Lettende op den gang der administratie van de Armckamer in de laatst voorafgaande jaren, dan blijkt dat ook dat armbestuur niet ten volle over de toegestane subsidie heeft behoeven te beschikken. De memorie van toelichting op de thans in behandeling zijnde begrooting, geeft ook op sommige punten geene genoegzame inlichting. Daarenboven het Israëlitisch armbestuur heeft nu niet, als in 1861, schuld te delgen en wat vroeger bij zicktejarcu noodzake lijk was, is het nu volstrekt niet. De heer Duparc weuseht op een paar punten van het gesprokene door den heer Plantenga terug te komen. Eer stens is door den heer Plantenga beweerd, dat dc begrooting slechts ƒ260 aanwees voor restitutiën wegens verpleging elders; doch dat cijfer strekt tot teruggaaf van onderstand wegens ver pleging alleen van zinken-, onder den post van wckclijkschc be deeling is ten behoeve van elders woonachtige, hier gedomici lieerde armen een belangrijk bedrag begrepen dat met genocm Ie f 260 weder het cijfer van p. ra. f 600 uitmaakt. 13. cn \V. hij herhaalt het, weten dit ook zeer goed, want de restitutiën deswege geschieden door het intermediair van de burgerlijke ge meente. In dc tweede plaats is aangevoerd dat, ondanks delging eener zoo aanzienlijke schuld, de rekening met ccn voordeelig slot is gesloten. Maar wat is gebeurd? het armbestuur had zich in der tijd om dien achterstand uit den weg te ruimen tot den Raad om hoogere subsidie gewend; dat verzoek werd geweigerd en het armbestuur, dat aflossen moest, heeft zich trachten te redden het is daarin dan ook werkelijk geslaagd, maar hoe? De arincn hebben er onder geleden, er is minder onderstand verstrekt dan eigenlijk volstrekt noodzakelijk was. Het kerkelijk bestuur der Isr. gemeente verstrekt aan het armbestuur 1300, racer te geven is ondoenlijk. Spr. zegt ten slotte, dat wanneer het gevoelen van den heer Plantenga doorging, het voor het armbestuur maar het best ware geweest, niet zuinig tc beheeren, daar men de mindere uitgaven over 1864 thans over 1866 drievoudig wil doen gelden. De heer Blosmbérgen verklaart zich almede niet met de con clusie van de commissie te zullen vcrcenigen. Om tot eene ge- wenschtc vermindering der subsidiön, in den geest der armen wet te geraken, acht hij het toepassen al dadelijk eener zoo aan zienlijke vermindering niet raadzaam. Men heefc de bezwaren ondervonden tengevolge van het bedanken van een kerkelijk armbestuur voor het verder genot van dc vroeger genotene ge meentelijke subsidie inderdaad daarmede gaan voor de burger lijke gemeente gewigtige bezwaren gepaard. De wetgever heeft om trent het subsidicn-stelsel wijselijk op het oog gehad om, bij toepas sing van vermindering der subsidie, de uitbreiding van inkom sten langs anrlerc wegen te verkrijgen. Het valt moeijelijk voor een kerkelijk armbestuur het juiste bedrag zijner inkom sten te kennen en op te geven, want het zijn in den regel do olfers door de liefdadigheid bijeengebragtde armenwet wil intusschcn dat men zich in zake het verstrekken van onderstand tot het volstrekt noodzakelijke bepale. Heeft nu zulk een armbe stuur subsidie genoten, dan is het onraadzaam die subsidie iu to trekken of op ééns eene aanzienlijke vermindering daarvan toe te pas sen; die maatregel moet langzamerheid, van lieverlede worden uitgevoerd, en het armbestuur wien het betreft zal zich evenzeer van lieverlede daar buiten trachten te redden. Wanneer het vroeger opgevatte voornemen om trapsgewijze dc subsidie te ver minderen, ware uitgevoerd, dan ware er waarschijnlijk nu geeno subsidie meer benoodigd geweestde openbare liefdadigheid, bekend met het gemis daarvan, had de hand gereiktcn deze is de ecnige weg die behoort te worden ingeslagen. Spr. zal niet treden in eenige berekeningen, doch wenscht toch op te merkendat hij zich niet kan voorstellendat tegenover een zoo aanzienlijk bedrag voor schulddelging aan gewend, ook geenc buitengewone inkomsten hebben gestaan. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 22 Febr. 1866. 17 Voorts meent hij ie weten dat vroeger de aanvraag tot verhoogde subsidie werd geweigerd, maar dat toen ook de ingeroepen open bare liefdadigheid niet is te kort geschoten. Wat aangaat het he Irag der restitutiën vorenbedoeld, Spr. heeft zich dienaangaande doen voorlichten en bevonden, «bit daarvoor in 1859 ƒ861, in 1364 559 werd aangewend, dit zou gemiddeld 700 zijn, doch aangezien het zi.-kte-jaar 1859 daaronder is begrepen, is 600 misschien meer normaal. Hij zal zich met het denkbeeld van vermindering van de subsidie vereenigen, maar niet tot het door de commissie voorgestelde bedrag. De heer Plantenga. Dc geëerde voorgaande Spr's. hebben de voorgestelde vermindering te groot en tc plotseling geacht; maar .Spr. wenscht op te merken, dat dc Armenwet die vermindering wil. Gedurende een tijdvak van 12 jaren heeft cene verminde ring van slechts f 100 plaats gegrepen eu dan is eene vermin dering van 3 00, onder de tegenwoordige gunstige omstandighe den, volstrekt niet als plotseling aan te merken. Een armbestuur moet zoo zuinig mogelijk onderstand verleenen dat geven en weer geven is zeer nadeelig voor de maatschappij. Bovendien de cijfers der begrootir.g kanten zich niet tegen deze vermindering aan. De Voorzitter wenscht nu tot de behandeling van het le lid der conclusie over te gaan. De heer Duparc merkt aan, dat men, door zich te verklaren voor het le lid, besluit de begrooting niet goed te keuren. Hij is wel voor vermindering, doch f 300 is hem e:i ook andere leden dezer vergadering te hoog; daarom wenscht hij eerst uitgemaakt te hebben, of men al dan niet vermindering van de subsidie verlangt. De heer Wiersma ziet er geen bezwaar in om eerst over het le lid te stemmen men schijnt vrij algemeen voor vermindering gestemd te wezen en dit zoo zijnde, zal de begrooting in elk geval moeten worden terug gezondeu. De Voorzitter brengt nu het le lid in omvraag. Niemand der leden zich daartegen verklarende, is dienovereenkomstig beslo ten. Vervolgens komt het 2e lid der conclusie in behandeling. De heer Bloembergen stelt daarop als amendement voor: „dat de Raad de subsidie wenscht verminderd te zien met 100, en alzoo tc stellen op /*900." De Voorzitter verklaart zich daarmede, evenmin als met het voorstel van de commissie te zullen vereenigen, maar cene ver mindering van 200 te wenschcn, op grond dat er sinds vele jaren sprake is geweest van het wcnsehelijkc, om tot verminde ring van de subsidie over tc gaan, dat dé tijdsomstandigheden cr toe hebben bijgedragen, dat slechts 100 op het vroegere cijfer is verminderd, en wanneer nu 800 onder bepaald gunstiger omstandigheden wordt verstrekt, dan is dit allezins billijk te achten. Ook op ccn volgend jaar hebbe men op dc tijdsomstan digheden tc ietten. Eens zullen naar zijne overtuiging de subsi dien moeten verdwijnen, doch dit moet van lieverlede, niet plot seling plaats vinden. De heer Bloembergen zegt, zich met cene vermindering van 200 niet te kunnen vereenigen; in de laatste jaren is wel geene vermindering toegepast., maar de tijdsomstandigheden gedoogden dit dan ook niet. Reeds vroeger had men zich vermindering voorgesteld, doch de daaropvolgende jaren maakten het verstrek ken van f 1000 subsidie allezins noodzakelijk. Nu zijn die min gunstige omstandigheden in betere veranderd, nu is men het vroegere te boven gekomen, nu is het tijd om tot vermindering over te gaan en aan de openbare liefdadigheid de gelegenheid te geven het hare bij to brengen. De heer Meursingö ondersteunt het voorstel van den Voorzit ter. Ook hij heeft medegewerkt, dat indertijd tot eene trapsge wijze vermindering het besluit werd genomen. Had men aan dat besluit de hand kunnen houden, waarschijnlijk ware er nu geene sprake meer van subsidie. Eene vermindering van 300 is hem evenwel te veel. De heer Plantenga. De geëerde voorlaatste Spr. voerde aan, dat mingunstige omstandigheden destijds aan de beoogde ver mindering in den weg stonden. Nu zijn die drukkende omstan digheden geweken en de cijfers der begrooting wijzen het uit (lat eene vermindering met 300 kan plaats vinden. Ook de tegen woordige omstandigheden brengen mede de afschaffing van de accijnsen en die zal voor eene administratie als deze, niet zonder invloed zijn. De heer Duparc ondersteunt het amendement des heeren Bloem bergen, hij heeft zich reeds genoegzaam in dien geest uitgelaten. De heer Plantenga komt telkens terug op de in 1864 geblekene behoefte, doch men verlieze niet uit het oog dat cijfers over slechts één jaar weinig oewijzen. De rekening over 1864 levert slechts een surplus ad 105, nu is het rationeel dat men ook de sub sidie met niet meer dan 100 vermindere. Wanneer de begroo ting voor 1867 moet wofden vastgesteld zal men op nieuw op den toestand der administratie kunnen letten. De heer Bloembergen zegt nog, dat wanneer het sustenu van den heer Plantenga doorging, men zich niet aan de cijfers der begrooting had te houden, dit gaat niet op, die begrooting is, ook als raming, de maatstaf voor dc bepaling van de subsidie. Uit die begrooting nu blijkt, dat dc behoeften door ongeveer ƒ100 van het verkregen overschot over 1864, kunnen worden bestreden. De heer Plantenga brengt in herinnering het bepaalde in art. 61 der Armenwet en dat op die bepaling de conclusie van de commissie berust. De Voorzitter de discussien sluitende, brengt alsnu in rond vraag het amendement van den heer Bloembergen, dat met 12 tegen 7 stemmen wordt verworpen. Voor stemden de heeren Bruin- sma, Bloembergen, Gorter, Bolten, Brunger, Duparc en Jongsma. De Voorzitter. Ik stel nu voor de bewuste subsidie op /800 te bepalen. Na ondersteund te zijn is dit voorstel aangenomen met 11 tegen 8 stemmen, (die van dc heeren Bruinèma, dc With, Hommes, Plantenga, Duparc, Attema, Wicrdsma Sehik en van Slotërdijck. Na dit genomen besluit, bekomt de heer Bloembergen nog maals het woord cn zegt de vrijheid te nemen, voor te -stellen alsnog aan de conclusie als 3e lid toe tc voegen, het volgende: „Het armbestuur uit te noodigen zijne begrooting in dier voege te wijzigen, dat zoowel uit die begrooting als uit de rekening blijko, welke de kosten zijn der verpleging van armen, elders verpleegd en hier gedomicilieerd. Na ondersteund tc zijn is dit voorstel met algcmcene stemmen, even als ook de aldus gewij zigde conclusie in haar geheel aangenomen 5. Voorstel van den 13. om het, ter vorige vergadering inge komen adres van ingezetenen, bewoners van Oldegalilcen, hou dende nader verzoek, dat de ontnomen gemeenschap van die buurt met het centrum der stad, zoo spoedig mogelijk weder moge wor den hersteld, ten fine van rapport en voorstel te stellen in handen van 13. en W. Niemand der leden zich daartegen ver klarende, is dienovereenkomstig besloten. 6. Voorstel van 13. en W. betrekkelijk het, in der tijd doof G. J. Jonker, huurder van de herberg de Klanderij, -cn daarbij

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1866 | | pagina 2