24 G EM E ENTE It A AD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 8 Mnnrt 1866. In rondvraag gebragt, wordt met 9 tegen 6 stemmen (die van de heeren Hommes, Plantenga, de Haan, Jongsma, Attema en van Sloterdijck) aan den heer Oosterhott' verlof gegeven voor de derde maal het woord te voeren. l)e Voorzitter noödigt den heer Oosterhoff uit, zich alsnu tot de zaak te bepalen. De heer Oosterhoff. Ik stel dan nu voor om art. 1, 2e lid van de ve: ordening regelende den werkkring van de gas-eom- raissie te doen luiden als volgt„Die commissie bestaat, bui ten den burgemeester, zoo hij lid van den Ruud is, of een der wethouders, als Voorzitter, uit vier Raadsleden." De heer Duparc merkt op, dat dit voorstel met de wet strijdt, liet wilden burgemeester sleehs voorzitter der commissie hebben, zoo hij lid van Raad is, terwijl het 3c lid van art. 54 in dit op- zigt alleen een alternatief, maar geenc beperking stelt. De Voorzitter geeft den Voorsteller in bedenking of het nu wel het juiste oogenblik zon wezen voor de behandeling van dat voorstel. Gold het hier herziening der verordening, het ware iets anders, thans is enkel het doen der benoeming aanhangig. De heer Plantenga neemt de vrijheid te verwijzen naar de bepaling in art. 32 van het reglement van orde, naar luid waar van voorstellen, vreemd aan de orde van den dag, schriftelijk en ondertcekend aan den Voorzitter moeten ingeleverd worden. De heer Oosterhoff verklaart de zaak voor het oogenblik te laten rusten. De Voorzitter stelt mi voor tot de benoeming over te gaan, waartoe wordt besloten. 8. Overgaande tot de benoeming van de leden uitmakende de vaste Raadscommissie voor de gemeentelijke gasfabrijk, inge volge het bepaalde bij art. 2 der verordening regelende den werkkring dier commissie, blijkt uit de gehouden stemmingen, dut tot leden dier commissie zijn herbenoemd, de heeren J. J. Bruinsma met 12, A. Duparc met 13, P. T. Plantenga met 14 en Mr. E. Attema met 14 stemmen. 9. Aan de orde is de benoeming van de vaste Raads commissie voor het toezigt op- en het beheer van het stedelijk muzijkkorps, overeenkomstig het bepaalde in de verordening re gelende den werkkring dier commissie. De vergadering daartoe overgegaan zijnde, blijkt uit de gehou- dette stemmingen, dut tot leden dier commissie zijn herbenoemd, de lih. C. 1. Bolton, K. Tigler Wijbrandi en Mr. P. Wierdsma Schik, a le met algemeene (15) stemmen, terwijl in stede van den heer A. van Assen, met 14 stemmen tot lid is benoemd geworden, Mr. J. L. van Sloterdijck, zijnde céne stem op den lieer van Weideren RengcrS uitgebragt. 10. Voorstel van B. en W. vervat in hun besluit van den 23 Pebruarij jl. no. 9/jr)0, inzake het adres van Fokke Dorhout, huurder der aan de gemeente toebéhoorende zathe én landen c.a. genaamd „de Magere Weide" gelegen onder het behoor dezer gemeente, houdende verzoek, dat het den Raad moge behagen aan hem toe te staan, genoemde zathe en landen van den 12 Mei 1866 tot den 12 Mei 1868, door een ander te laten bewo nen, of wel die geheel over te dragen aan Sijbren S. van Wijngaar den en vrouw" te YVirdum zoomede naar aanleiding van een adres van voornoemden van Wijngaarden, houdende verzoek dat dé Raad hem moge toestaan voreuónischreven zathe en landen van 12 Mei 1866 tot 12. Mei 186!? als zetmeijer voor den tegenwoorrligen huurder F. Dorhout'te bewonen, of wel hem adressant' als huur der voor genoemd tijdvak te willen aannemen, oveïeenkortiètig de voorwaarden en bepalingen als tu$9chen de gemeente en ge noemden huurder bestaan. Nadat op voorstel van den Voorzitter wos besloten dit voorstel onmiddellijk in behandeling te nemen, is buiten beraadslaging en stemming overeenkomstig het voorgestelde besloten: lo. den adressant P. G. Dorhout te ontheffen van de verpligting, om, zooals bij het betrekkelijk huurcontract dd. 24 October 1857 is bepaald, de door hem gehuurde zathe en landen „de Magere Weide", tot den 12 Mei 1868 zelf te blijven bewonen en gebruiken. 2o. voor goed aan te zien, dat even gemelde zpthe en landen door den adressant S. S. van Wijngaarden, van 12 Mei 1866 tot 12 Mei 1868 worde bewoond, des echter, dat het tusschen de ge meente en den tegen woord i gen huurder bestaande huurcontract van kracht en deze bijgevolg aansprakelijk blijve voor de nako ming der bij dat contract gemaakte voorwaarden. 11. De Voorzitter deelt der Vergadering mede, dat. ingevolge het ter vorige vergadering genomen besluit tot invordering der nog door G. J. Jonker verschuldigde huurpenningen wegens de huur van de herberg de Klanderij c. a., de gemeente-ontvanger door B. en W. is aangeschreven die invordering te bewerkstelligen dat ingevolge daarop gevolgd schrijven van dien ambtenaar, die invordering tot dusver te vergeefs is beproefd en dat men der halve nu den weg van regten zal moeten inslaan; dat men daartoe noodig heeft de autorisatie van Ged. Staten, en dat die, naar luid ran het bepaalde in art. 199 der Gemeentewet niet wordt toegestaan, dan na dat hun het regtskundig onderzoek, te dien aanzien door het Gemeentebestuur in tc stellen, is medegedeeld. Uithoofde de zaak spoed vereischt, stelt de Voorzitter voor, nu reeds tot de benoeming van drie regtskundigen uit deze verga dering over te gaan, met opdragt aan die commissie om bedoeld onderzoek te bewerkstelligen. De vergadering zich hiermede vereenigende is daartoe besloten. Overgegaan zijnde tot de benoeming dier commissie, blijkt uit de gehouden stemming, dat tot leden dier commissie zijn benoemd gewordende heeren Mrs. E. Altema, W. J. van Weideren baron Rengcrs en C Wiersma, deze laatste met het lot tegen den heer Mr. K. Jongsroa. 12. Is ter tafel gebragt en gelezen, een schrijven van Z. E. den heer Minister van Oorlog, dd. 28 Pebr. jl. no. 59', waarbij wordt te kennen gegeven, dat de heer garnizoens kommandant te Leeuwarden is gemagtigd, bij proces-verbaal aan de gemeente in vollen en vrijen eigendom terug te geven, do linkerhelft van den Kavallcricstal gelegen aan den Areridstuin, en zulks onder de volgende voorwaarden: lo. dat van het terug te geven gedeelte van den stal, geene gas- of andere fabriek worde gemaakt; 2o.dat de hoofdingang en de doorgang naar de l)ockumer-Ec aan het Rijk moet verblijven 3o. dat door en van wege de gemeente a. een gedeelte van het portaal aan den hoofdingang door een muur in de rigting van den regter-zijmuur van de wachtkamer zal moeten worden afgesloten, welke muur op den zolder, maar dan over de gèhcele breedte van den stal tot het dak zal moeten worden opgetrok ken; 6. cr muren, 4 el hoog boven den beganCn grond moeten wofden gemetseld, ter afsluiting van de binnenplaats en den noordwestelijken stal, terwijl de deuropening in den doorgang naar het over te geven gedeelte leidende, moet wórden «ligtge- metsèld en r. de gemeenschap thans bestaande' tusschen de beide regenbakken op de binnenplaats worde afgesloten. 4o. dat mede door fen voor rekening van de gemeente zullen worden onderhou den de nieuwe tc bouwen sèheidingsmuren en wijders dat dfc kos ten der overdragt komen ten laste van de gemeente. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 8 Maart 1866. 25 Op voorstel van den Voorzitter is eenstemmig besloten deze missive ten fine van rapport eu voorlichting te stellen in han den van B. en W. 13. Is ter tafel gebragt en voor notificatie aangenomen cenc resolutie van Ged. Staten dd. 26 Pebr. jl. no. 9, houdende vast stelling van de gemeente-rekening over 1864. 14. l)e Voorzitter brengt ter tafel en legt voor de leden ter visie de van den gemeente-ontvanger ingekomen staat van nog open staande posten, wegens de directe belasting of hoofdelijken omslag over 1865. 15. Mede worden ter tafel gebragt en ter visie van de leden gelegd, de volgende, ingevolge art. 146 der Gemeentewet, ter ken nis van den Raad te brengen verslagen, als van den Archivarius, de stads Armekamer, het stads Werkhuis, de Bank van Lecning, de Kamer van Koophandel cn Fabrijken, het stedelijk Muzijkkorps en de Muzijkschool. 16. Op gelijke wijze wordt ter visie gelegd het 7e jaarl. ver slag van de vcreeniging tot ilaarstelling cener algemeene open bare bibliotheek en van een daaraan verbonden leeskabinet te Rotterdam. 17. Is ter tafel gebragt en gelezen een adres van Berend H. de Jong, Commissionair te dezer stede, waarbij wordt aangedron gen op de daarstel'ling van een doelmatig beursgebouw. De Voorzitter stelt voor, dit adres voor de leden ter visie te leg gen, om in eene volgende vergadering beslissing te nemen omtrent zijn voorstel, het in handen van B. cn W. te stellen. Wordt dien overeenkomstig besloten. 18. Door de Raads-commissie belast met het ontwerpen van een adres aan Z. M. den Koning, omtrent het behoud van de strafgevangenis hier ter stede, wordt ouder aanbieding van het ontwerp-adres voorgesteld, bedoeld ontwerp te doen opnemen in dit verslag cn het daarna in behandeling te nemen. Dienover eenkomstig eenstemmig besloten. Luidende deze stukken als volgt: De commissie, benoemd in de Raadsvergadering van 25 Jan. jl. ten einde te ontwerpen een adres aan den Koning, tot behoud van de gevangenis voor crimineel-veroordeelden in deze gemeente, heeft do eer ter voldoening daaraan, bijgaand ontwerp aan uwe vergadering aan te bieden, met voorstel dit stuk, ingevolge de bestaande bepalingen tc laten drukken - cn in cenc latere ver gadering met of zonder wijzigingen vast te stellen. Aldus gerapporteerd in de Raadsvergadering van 8 Maart jl. door de commissie voornoemd E. Bloembergen. C. Wiersma. E. Jongsma, rapporteur. Aan Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden. Geeft eerbiedig te kennen de Raad der gemeente Leeuwarden, dat hij door het in dc Tweede Kamer der Staten-Generaal bij de behandeling der rijksbegrooting voor 1866 verhandelde, het vermoeden heeft opgevat, dat Uwer Majesteits regering in ernstige overweging heeft genomen, om de te Leeuwarden aan wezige strafgevangenis naar elders over te brengen dat, indien dit vermoeden waarheid mogt worden, zeer vele ingezetenen van Leeuwarden daardoor, van belangrijke voort'eelen die ze thans genieten, zullen verstoken worden, en daardoor even als de gemeente zelf, zeer in hunne belangen zullen worden be nadeeld dat, daar de gemeentebesturen aan artikel 120 der Gemeente wet, in verband met artikel 9 der Grondwet de bevoegdheid ont- leenen, die belangen bij Uwe Majesteit voor te staan, de Raad heeft gemeend, omtrent «leze zaak zich tot Uwe Majesteit te mogen wenden. De ltaad Sire, zoude hiertoe niet zijn overgegaan, indien hij overtuigd ware, dat het lot der gevangenen cn dientengevolge het algemeen rijksbelang, deze benadeeling der gemeentebelangen van Leeuwarden vorderde doch daar hij meent dat Uwer Ma jesteits regering, misschien gebrekkig of eenzijdig voorgelicht, jzich tegenover deze zaak niet op het juiste standpunt heeft ge plaatst, rekent hij zich verpligt zoowel in het belang der ge meente aan welker hoofd hij staat, als in het algemeen rijks belang, zijne op naauwkenrig onderzoek steunende beschouwingen van deze zaak, eerbiezig aan Uwe Majesteit kenbaar te maken. De kosten, vereischt om de gebouwen van het opseheven ma rine etablissement te Medemblik (waarop de regering ten dezen het oog schijnt gevestigd te hebben) voor eene strafgevangenis in te rigten, zullen waarschijnlijk aanzienlijk zijn, en de gelegenheid om de militairen, die zeker do gevangenis zullen volgen aldaar te casernéren, zal voorzeker met groote onkosten moeten worden daargestcld. Bovendien is het niet te ontkennen, dat onze straf wetgeving cn het daarmede in naauw verband staande strafstelsel, verkeert in een tijdperk van overgang. Hiermede staat de in- rigting der strafgevangenissen in een naauw verband. Wordt toeli verdere uitvoering gegeven aan het beginsel, neergelegd in de wet van 28 Junij 1851 Staatsblad no. 6S, dan zal zeker het getal cellulaire gevangenissen groote uitbreiding ondergaan, cn is dus alles wat ihans besteed wordt aan eene nieuwe gevangenis voor gemeenschappelijke opsluiting, als verkeerd en vruchteloos uitgegeven aan te merken. Indien echter Sire de toestand van Leeuwardens gevangenis, het afwachten ecner radicale hervorming van dat strafstelsel niet ge doogde en de gezondheidstoestand der gevangenen oogenblikkclijke voorziening vorderde, dan zoude de ltaad, in het belang der ge vangene bevolking, zich onthouden dit adres aan Uwe Majesteit te rigten. Thans evenwel, nu hij in strijd met het gevoelen door den Minister van Justitie in de zitting van 18 Nov. jl. geuit, overtuigd is, dat zoowel de toestand der gebouwen als de door gaande gezondheidstoestand der gevangenen, de verlangde besten diging niet alleen veroorloven maar zelfs aanraden, meent de Raad zijne meening aan Uwe Majesteit kenbaar te moeten maken. Dat de gezondheidstoestand in 1865, als bedragende de sterfte slechts 2,87 procent of 22 op de 770 gevangenen, zeer gunstig was, behoeft geen betoog. Door deze daadzaak voorop te stellen ontkent de Raad echter geenszins dat voor eenige jaren het ziekte en sterfte-cijfer in de gevangenis te Leeuwarden, eene vroeger ongekende hoogte bereikte; doch hij meent dat de oorzaken daar van buiten de gevangenis zijn te zoeken en met deze als zoo danig in geen het minste verband staan. Immers toen tusschen 1846 en 1852, bij vermeerdering van het getal gevangenen, het sterfte-cijfer verdubbelde, heeft men naar de oorzaak daarvan gezocht, en gemeend deze te vinden, behalve in tijdelijke overbevolking, voornamelijk in de voeding. Want toen in 1846 het schaft-tarief van 1827 werd afgeschaft en vervangen werd door een tarief volgens hetwelk de voeding der gevangenen in kwaliteit en kwantiteit verminderde, vermeer derde de sterfte aanzienlijk en werd de doorgaande gezondheids toestand hoogst ongunstig. Toen de sedert 1849 door de com missie van administratie in het werk gestelde pogingenoni hierin verbetering aan te brengen, in 1852 met gunstigen Bijvoegsel tot de Provinciale Friesche Courant. 8

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1866 | | pagina 3