GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Kitting van Donderdag 8 Maart 1866. uitslag werden "bekroond, verbeterde die toestand zigtbaar althans na de invoering van de verbeterde schafting omstreeks het midden van 1852, stierven er in de laatste helft van dat jaai twintig gevangenen, terwijl er in dc eerste helft van dat jaar veertig waren overleden, Van af "dat jaar tot 1857, gedurende welk tijdsverloop de gevangenis door de 600 a 700 gevangenen, geenszins overbevolkt was, beliep het sterfte cijfer ongeveer 15 procent cn het ziekte-cijfer 40 procent. Van af 1857 werd deze toestand weer minder gunstig, ja zeer on gunstig en verdubbelde het cijfer der sterfte en klom het ziekte- cijfer tot 67 procent. Doch ook van deze daadzaken Sire vallen de oorzaken duidelijk in het oog. Dc koortsepidemie, waardoor van 1857 tot 1861, de vrije bevolking in dit gewest en in deze stad dermate werd geteisterd, dat het sterfte-cijfer voor Leeuwarden, dat over dc laatste 25 jaren, gemiddeld 2,67 en in 1858 3,55 procent had bedragen, ia 1859 tot 6,24 procent der feitelijke bevolking steeg, verschoonde ook geenszins de bevolking der straf gevangenis; deze toch bestond voor het mecrendeel uit voor lan ger dan vijf jaren veroordeelden en recidivisten, waaronder onge veer 100 personen afkomstig uit de bedelaarsgestichten, veroor deeld wegens bedreiging van brandstichting, wier ligchaamskracliten door vroeger geleden gebrek dermate waren ondermijnd, dat ze al dadelijk op de zieken-zalcn moesten worden opgenomen, cn waarvan zeer velen overleden zijn. En die bevolking, die tusschen 1854 en 1857 gemiddeld 585 bedroeg, was in laatst gemeld jaar tot 830 geklommen. In dat jaar 1857 dus, toen liet besluit genomen werd, om met opheffing van de strafgevangenis te Woer den, al de crimineel veroordeelden uit het geheele Rijk, naar de gevangenis te Leeuwarden over te brengen, was dit gesticht niet bekend als zoo ongezond. In dat jaar 'deelde Uwer Majcsteits Minister van justitie de geheele waarheid aan 's lands vertegen woordiging mede toen hij zeidc„dat liet huis van veclusic cn tuchtiging tc Leeuwarden, als éénc der meest geschikte gevan genissen was aan tc merken cn behoorlijk zoude zijn in te rigten om al de crimineel veroordeelden uit het geheele rijk te bevatten." Deze uitspraak Sire, in 1857 gedaan, bevat nog waarheid voor 1865 en zoude de geheele waarheid bevatten, indien de regering aan het daarbij te kennen gegeven voornemen, uitvoering had gegeven cn het gebouw behoorlijk had doen inrigten, naar de eischen dier vermeerderde bevolking, - doch dit is nimmer ge schied. Behoorlijk ingerigt, zoude zeker de strafgevangenis al hier, alle de crimineel veroordeelden uit het geheele rijk kunnen bevatten, doch daarbij is die behoorlijke inrigting ook eenc nood zakelijke voorwaarde cn deze is nimmer vervuld. De offici- eele verslagen, waarin te lezen staat „het behoorlijk inrigten der gevangenis voor de vermeerderde bevolking, bleef achterwege zijn aanwezig om het bewijs in den fcitelijken toestand gelegen te bevestigen. Van af 1858 tot 1S61 is er een vleugel aangebouwd, bevat tende 30 cellen voor disciplinair gestrafte gevangenen. Aan dit ge bouw schijnt uwer Majcsteits regering eene bijzondere waarde te te hechten, althans de toenmalige Minister van justitie, gaf aan de Tweede Kamer ïn de zitting van 18 November j.l. te kennen, dat dit gebouw voor ƒ30,000 gulden tot cene cellulaire gevan genis voor 90 gevangenen zoude zijn ïn te rigten. De Kaad, die overtuigd is, dat men bij de daarstellïng in 1S58 er nimmer aan heeft gedacht of op gerekend om daarvan eene eigen lijk gezegde cellulaire gevangenis te maken meent ook daarom op goede gronden te mogen beweren, dat deze verzameling van cdien nimmer kan worden herschapen in eene cellulaire gevan genis, voldoende aan de eischen der wetenschap en aan de ver- eischten gesteld bjj artikelen 5 en 7 der wet van 28 Junij 1851 staatsblad no. 68. l>e daarstelling van dit gebouw, was echter geenszins de uitbreiding en betere inrigting die dej regering in 1857 bedoelde en het nalaten hiervan is dan ook de oorzaak dat de beschrijving door den Minister van justitie in de kamer zitting van 18 November 1865, van de slaapzalen gegeven, in allen opzigte de waarheid bevat, en dat de sterfte tijdens de koortsepidemie 6 a 7 procent bedroeg. Doch die toestand uit zoodanig inwerkende oorzaken voortge sproken en grootendeels van tijdelijken aard, maakt naar 's Raads meening, nog geenszins de verklaring van Uwer Majcsteits rege ring tot volledige waarheid „steeds was Leeuwarden eene hoogst ongezonde gevangenis." Zoowel in het rijksbelang als in dat der gemeente Leeuwarden, die in het genieten van voordeden uit ryksinrigtingen, bij dc meeste provinciale hoofdsteden moet achterstaan, heeft de Raad het van zijnen pligt geacht, het bovenstaande tot den troon van Uwe Majesteit te brengen. Ilij doet dit met tc meer vertrouwen Sire, als hij het oog vestigt op de zoo hechte en doelmatig inge- rigfcc gebouwen en op de ligging der gevangenis waarvan hier sprake is. Het hoofdgebouw toch in 1755 op last der Staten van Friesland opgerigt, mogt reeds in 1782 den lof van buiten- landsche bezoekers wegdragen en werd in 1821 tot eene der groote gevangenissen voor eriinincel veroordeelden ingerigt. In 1834 en 1846 werden er groote werkzalen bijgebouwd terwijl in 1824 en 1847, belangrijke sommen tot verbetering en versterking van het bestaande werden besteed. In dezen laatsten toestand verkeerde de gevangenis, toen deskundigen uit het buitenland ze bezochten en aan hunne landgenooten ten voorbeeld stelden. Ook de ligging is van dien aanl, dat ze in allen opzigte gezond moet worden genoemd. Het terrein toch waarop de gebouwen staan, is droog en hoog en aan de vierzijden door brcedc en diepe grachten omringd, waarlangs het water loopt, dat uit het zuiden der provincie, door het zoogenaamde Vliet aangevoerd, naar dc groote zeesluis te Harlingcn stroomt. Op alle deze gronden verzoekt de Raad van Leeuwarden uwer Majesteit: dat aan het bij uwer Majcsteits regering aanhangige plan tot overbrenging geen gevolg worde gegeven, maar dat zoo wel in het belang van het rijk als van de gemeente Leeuwarden, het in 1857 opgevatte plan van verbeterde inrigting worde uit gevoerd of dat, indien dit onraadzaam worde bevonden, ccn ge deelte der gevangenen naar elders worde overgebragt. Hetwelk doende, De Gemeenteraad van Leeuwarden. 19. De heer de Haan deelt der vergadering mede, dat de in der tijd benoemde Raads-eomraissie belast, met het onderzoek omtrent het al of niet wenschelijke van de oprigting eener stads apotheek, tot dusver verhinderd is geworden deswege met haar rapport gereed te zijn; dat inmiddels de drie maanden bij het reglement van orde bepaald, zijn verstreken, en dat hij derhalve namens gezegde commissie van deze vergadering verzoekt, haar dienaangaande te willen verklaren voor diligent. De vergadering doet die verklaring. De Voorzitter sluit hierop deze vergadering. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 15 Maart 1866. 27 VERSLAG van het verhandelde ter buitengewone verga dering van den Gemeenteraad te Leeuwarden, gehouden op Donderdag den 15 Maart 1866. Aanvankelijk 14 later 16 leden tegenwoordig. Afwezig de heeren G. O. Gorter, G. H. Hommes, Dr. A. Meursinge Hz., Mr. E. Jongsraa cn Mr. J. L. van Sloterdijck. Voorzitter de heer D. Zeper, die op het gestelde tijdstip de vergadering opent. 1. Zijn gelezen en na aangebragte wijziging, tengevolge het opgemerkte door den heer Duparc, vastgesteld de notulen wegens de handelingen des Raads in zijne vergadering van den 8 Maart j.l. 2. Is ter tafel gebragt en gelezeu een voorstel van .15. en W. om hun collegie, voor behoudens de vereisehte goedkeuring van heeren Gedeputeerde Staten van Friesland, te magtigen aan Jhr. Mr. W. E. Engelen, lid van het collegie van Ged. Staten van Friesland wonende te Leeuwarden, in ruil af tc staan het weste lijk gedeelte vana. het aan de gemeente Leeuw arden tocbehoo- rend perceel, in de schrifturen van het kadaster bekend in die gemeente sectie B no. 1638, ter grootte van 9.34 vierkante el len b. het insgelijks aan de gemeente Leeuwarden in eigen-lom toebehoorend perceel, ten kadaster bekend in die gemeente sectie 15. no. 1359 ter grootte van 19.84 vierkante ellen, tegen een gedeelte van het aan dezen in eigendom toebehoorend berg hok, deelmakende van het kadastrale perceel sectie 15 no. 1859, ter grootte van 4 vierkante ellen, en zulks op de bij gezegd voorstel ontworpen voorwaarden. l)e Voorzitter stelt voor de behandeling van dit voorstel al dadelijk in deze vergadering te doen plaats vinden, uithoofde van het spoed eischende der zaak, vermits de voortzetting der verdere werkzaamheden aan dc tc stichten rijks hoogcre burgerschool daarnaar wachtende zijn. Tot de dadelijke behandeling van ge-meld voor stel eenstemmig besloten zijnde, worden de beraadslagingen daar over geopend. Dc heer de Haan zegt, na de zaak rijpelijk te hebben overwo gen tot het besluit tc zijn gekomen tegen het voorstel tc zullen stemmen. Ilij herinnert zich wat ten vorigen jare bij de bespre king dezer zaak als argument tegen de voorgestelde ruiling in het midden is gebragt, en dat men het toen dienstig oordeelde dat aan (le westelijke zijde van het te stichten gebouw meer ruimte werd gelaten ten einde het op een geheel vrij terrein te doen optrekkendat liet lid (lezer vergadering de heer Wiersma, zieli toen vooral voor eene meer oostelijke plaatsing van het ge bouw heeft verklaard. Uit den loop dier discussien meende Spr. de gevolgtrekking tc kunnen maken, (lat op gemeld verlangen bij den opbouw zou worden acht geslagen, dit is het geval even wel niet geweest; de primitieve plannen daaromtrent van den Architect schijnen gevolgd te zullen worden en is een wedcr- zijdsche afstand van grond daarvan het gevolg. Aan dien afstand zijn natuurlijk contractueele bepalingen verbonden, welker op volging in vervolg van tijd tot verwikkeling en ongerief aanlei ding zal kunnen geven, en dergelijke verbindtenissen acht hij voor <le gemeente minder raadzaam. Uit zoodanige voorwaarden toch kunnen al ligtelijk kwestien en processen ontstaan, de gemeente moet daarin zoo min mogelijk kunnen worden betrokken. Gold het hier eene regeling tusschen twee particuliere naburen, er be stond minder bezwaar, ook met een nabuur als Jhr. Engelen bestaat er voorshands geene vrees tot het ontstaan van verwik kelingen, maar het schoolgebouw zal, zoo als te hopen is, daar bestendig gevestigd blijven en dan bestaat er voor de gemeente altijd kans om met een opvolgenden eigenaar van het belendend pand in aanraking te komen omtrent de feu uitvoerlegging van de gemaakte bepalingen cn bestaande servituten. Het behoud van een vrij terrein ware verkieslijker voor de gemeente. Wel is waar zijn de noodige bepalingen aan, den afstand verbonden krachtens welke de gemeente voor dadelijke onaangenaamheden kan geacht worden gevrijwaard te zijn, doch de wet behelst nog andere bepalingen die te eeniger tijd in toepassing kunnen komen, b. v. het verleenen van schadevergoeding bij plaatsing van steiger- werken enz. Spr. vreest in der daad voor de zwarigheden die zieh later kunnen opdoen waar de gemeente zich van had kun nen onthouden. De heer Wiersma deelt ccnigzins de bezwaren van den vori gen Spr. doch niet geheel, want hij gelooft ook dat door het blijyen bestaan van het bewuste huisje, wezenlijk een misstand zou worden geboren, welke zoo mogelijk dient vermeden te wor den hiertoe nu bestond noodzakelijkheid en aan den bewustcn afstand voorwaarden te verbinden is zeer natuurlijkhierin is het dat hij met den heer de Haan moet verschillen iets anders is het wat aangaat de meer oostelijke plaatsing van het gebouw ook hiertegen heeft Spr. in der tijd geijverd, omdat, de bouwing op een geheel vrij terrein hem voorkwam de voorkeur te ver dienen, omdat het wcnschelijk mag worden geacht dat een ge bouw als het te stichtene, ten allen tijde genaakbaar zij bou wende op een vrij terrein doet men in den regel dan ook niet anders, en laat men de toegang aan alle zijden vrij. Op dien grond betreurt Spr. het met den heer de Haan dat het gebouw niet meer oostwaarts zal worden geplaatst, wat gevoegelijk ter breedte van minstens twee Ned. ellen had kunnen geschieden. De heer Bminsma merkt op, dat de geopperde bedenkingen van de vorige Sprs., bij eene vroegere behandeling ook zijn ge maakt, maar dat ze toen eveneens onmiddellijk zijn wederlegd geworden, en vooral omdat men met den westelijken muur der school niets te maken zal hebben en men den toegang derhalve zal kunnen ontberen. Bovendien zou het geen misstand wezen wanneer men gebouwen met eene tusschenruimte van vijf el van elkander stichtte Het onderwerpelijke voorstel nu spreekt van een contract met den heer Engelen en van de be paling, dat deze tusschen zijn huis en de schooi een hek zal plaatsen, gelijksoortig aan dat, 't welk aan den oostkant van laatstgenoemd gebouw zal worden gesteldindien men de plaat sing met minstens 2 el oostelijker had gewild, zou men eene noodeloozc ruimte hebben bekomen, die toch had behooren af- afgeschut te worden. Met buitenplaatsen is het iets anders, dan kan men het gebouw niet anders dan in symetrie met dc omgeving plaatsen, doch bij het stichten van een woonhuis zou Spr-. althans de voorkeur geven, aan eene plaatsing zoo nabij mogelijk aan belendende panden, om gevrijwaard te zijn voor het incovenient dat alléén-staande gebouwen opleveren, door hetzij te warm, hetzij te koud of te vochtig te zijn, tengevolge van den wind waaraan ze onmiddellijk zijn blootgesteld. Spr. wil evenwel niet ontkennen, (lat het aanwezig zijn van een toegang zijn nut heeft bij liet leggen of schoonmaken van goten, doch dit bezwaar acht hij toch niet van overwegend belang te zijn. De heer de Haan gelooft in de (laad dat het voorstel zijn aanwezen heeft te danken aan de zucht, om den welstand be- vordelijk te zijn. Ook hij ziet gaarne symetrie in acht genomen, doch daaronder moet gerief niet lijden, en gerief is liet belang rijkste bij het gebruik van een pand het gerief en genot blijft ook in vervolg van tijd en dit mag niet aan den uiterlijken wel stand worden opgeofferd. Bijvoegsel tot de Provinciale Friesciie Courant. 9

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1866 | | pagina 1