30 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 22 Maart 1S66. voogden tot liet maken van bepalingen, krachtens welke zij zich zelvcn benoemen, en anderen tot medevoogden kunnen worden geassumeerd, daarom moet de Raad in zijne handelingen jegens voogden zeer omzigtig te werk gaan, en dan komt het hem voor dat hij die voorzigtigheid niet in acht nam, wanneer hij tot de benoeming der voorgestelde commissie overging. Beter ware het eerst aan voogden te kennen te geven dat men, alvorens verder te gaan, wil weten met wie men te doen heeft. De heer Wiersma vraagt voor de 3e maal het woord. Do Voorzitter. Aangezien het hier betreft de discussie over een eigen voorstel, ben ik van oordeel dat de heer Wiersma voor het nogmaals voeren van het woord, het verlof der verga* dering niet behoeft. De heer Wiersma ziet er geen bezwaar in, dat men de zaak commissoriaal make, want zulk eene behandeling werkt niet naar buiten, maar hij vindt wel bezwaar om zaken, waaraan de kwaliteit van voogden ten grondslag moet liggen, in afzonder lijke commissien te behandelen. Nadat op de daartoe strekkende vraag van den Voorzitter, het voorstel van den heer Wiersma, door den heer de Haan was ondersteund, zegt de Voorzitter dat naar zijn oordeel, het voor stel des heeren Wiersma, als zijnde eene ampliatic op het voor stel van B. en W., het eerst in behandeling behoort te komen. De vergadering zich met die zienswijze vereenigende, brengt hij dat voorstel in discussie. De heer Bloembergen verklaart zich tegen het voorstel van den heer Wiersma, omdat naar zijne meening, de zaak omtrent den eigendom van de bewuste gronden, nog al eenig onderzoek, en te oordeelen naar de veelomvattende rctroacta, nog al vele werkzaamheden zal vorderendit nu zoo zijnde vreest hij, dat het primitief opgedragen onderzoek daaronder zeer zoude lijden, waarom hij het beter 'acht eene afzonderlijke commissie te benoemen. De heer de Haan geeft te kennen het tegenovergesteld gevoe len te omhelzenheeft hij den heer Wiersma regt begrepen, dan zal, door eene gelijktijdige behandeling der bewuste zaken, die om de aangevoerde redenen met elkander in verband zijn te be schouwen, juist vertraging worden voorkomenterwijl eene behan deling in afzonderlijke commissien, door het welligt ontstaan van verschillende opiniën, die vertraging in de hand zal worden gewerkt. De heer Bloembergen is het met den heer dc Haan niet eens wat de onderwerpelijke aangelegenheid betreft, deze vordert een naauwgezet en grondig onderzoek, en dienaangaande zal ecr.e beslissing moeten vallen; het betreft hier onteigening van gron den waaromtrent het eigendomsregt wordt betwist, het stellen ccner aete van overdragt en het regelen der overeenkomst met den Staat, zooveel het onteigende aangaat, en dit wenseht hij aan eene speciale commissie op te dragen, ofschoon hij er niet tegen zou zijn, dat deze of gene leden der bij besluit van 22 Ecbr. benoemde commissie, in de bewuste opdragt werden begrepen. De heer Wiersma moet den heer Bloembergen opmerken dat de kwestie der onteigening bij de beoordeeling omtrent het regt van eigendom niet behoeft te pas te komen. Dc onteigening toch wordt tot stand gebragt met hem ten wiens name het te onteige nen perceel bekend staat, en dit in easu de stad Leeuwarden daartegen over staat nu wel een bloot beweren van Voogden, maar dit bindt volstrekt niet om de voorloopigc overeenkomst en de in bezitneming, behoudens ieders regten, te doen bewerkstelligen. Het onteigende staat nog steeds ten name van Leeuwarden, die zaak is dus geheel op zich zelf staande, Spr. weet evenwel niet regt welke perceelen al dan niet in de onteigening zijn begre pen, bij gemis eener teekenjng bij de betrekkelijke stukken. Dc heer Jongsma. Bij de discussie over belangrijke zaken, is het veelal depriseen deliberation waar het op aankomt zoo ook hier. Wij hebben hier te doen met ee ne partij, die zelfs uit een eenvoudig bewijs van goede ontvangst eener missive, een bewijs put van erkenning harer bevoegdheid, hoe veel te moer zal zij dan letten op de argumenten dezerzijds bijgebragt ter behandeling van zaken die bevoegdheid betreffende, daarom moet de Raad zeer voor- zigtig zijn in zijne beraadslaging in dezen, bij zou aanleiding kunnen geven tot het scheppen van argumenten hij raadt nog maals eene groote omzigtigheid in acht te nemen met de prise en deliberation van deze zaak. De bij besluit van 22 Eebr. gedane opdragt riep eene regtskundige commissie in het leven, hier betreft het meer een onderzoek naar iets feitelijks, en voor dat onderzoek wordt zijns inziens eene commissie vercischt waarvan dc leden zoowel met de geschiedenis als met de perceelen en de toegepaste onteigening bekend zijn. De Voorzitter brengt nu het bovenvermelde voorstel van den heer Wiersma in stemming, na vooraf aan dat lid te hebben opgemerkt, dat werkelijk eene situatie-teckening bij de stukken ter inzage van de leden heeft gelegen. Hierop wordt gezegd voorstel met 9 tegen (5 stemmen aange nomen. Tegen stemden de heeren Bloembergen, Wijbrandi, Plan- tenga, Jongsma, Verwijs en Rengers. Het aldus geamendeerde voorstel van B. en W. is daarop eenstemmig aangenomen. 3. Voorstel van B. en W. vervat in hun besluit van 12 Maart jl. no. °/4T, aangaande de iu hunne handen gestelde missive van ZExc. den heer Minister van Oorlog, dd. 28 Ecbr, 1866, no. 59i, waarbij wordt te kennen gegeven, dat de heer garnizoens-kom- mandant te Leeuwarden is gemagtigd, bij proces-verbaal aan de gemeente Leeuwarden in vollen en vrijen eigendom terug te geven de linkerhelft van den Kavallenestal, en zulks onder de bij olie missive gestelde voorwaarden. Het voorstel van B. on W. is om te besluiten lo. B. en W. te magtigen aan den Minister van Oorlog in overweging te geven, de bij zijne voormelde missive omschreven voorwaarden in dier voege te wijzigen, dat a. die sub lo. aldaar vermeld, worde geroijeerd, en h. dat in die sub 3o.b worde gele zen „ter afsluiting van de binnenplaats en het terrein achter den noordwestelijken stal." 2o. Ecnc beslissing omtrent des herren Ministers ondcrwerpe- lijk schrijven aan te houden, tot dat deze zich omtrent de voor te stellen wijziging van de voorwaarden zal hebben verklaard. De beraadslagingen over dit punt geopend zijnde, zegt de heer Duparc zich te kunnen vereenigen met het voorstel van B. en W. Hij zou echter bij de mededeeling der aanmerkingen nog eene wen schen te zien gevoegd. De Minister van Oorlog n. 1. geeft tc kennen, dat de garnizoens-koram. is gemagtigd aan de gemeente in vollen en vrijen eigendom terug te geven de helft der Kavallenestallen. Die for mule komt Spr. niet goed voor. Bij het voorgaande punt van behande ling is dooreen derSpr's. gewezen op het bedenkelijke om gelegenheid te geven tot het scheppen van argumenten, dit wenseht Spr. vooral in deze zaak te voorkomen, waar liet geldt het departe ment van Oorlog, dat op zoo bijzondere wijze contracten weet na te leven en te expliceren. Spr. ontkent, dat cr hier sprake kan zijn van terruggaaf van den eigendom der stallen, want die eigendom is nimmer door de gemeente afgestaan, maar bloot het gebruik der stallen, tot staving waarvan Spr. .jiaar art. 1 van het bestaand contract verwijst, zoomede near art. 5 waar gezegd wordt, dat, indien de gobouwen, tijdens zij bij dc militairen in gebruik zijn, door brand vernietigd qf beschadigd mogten worden GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 22 Maart 1S66. 31 zij voor rekening van het rijk herbouwd of hersteld zullen wor den en aan de gemeente zullen blijven behooren. De bedoelde formule kan dus, volgens Spr., in 't geheel niet tc pas komen; zij zou bovendien later misschien tot gevolgtrekkingen van de zijde van het departement van oorlog aanleiding kunnen geven ten aanzien van de andere helft der stallen enz., hetgeen hij wenseht te vermijden. Omzigtigheid kan in deze zaak, met het oog op de antecedenten, niet genoeg worden aanbevolen. Het meest rationeel zou zijn, dat eenvoudig door den Minister, wat deze helft der stallen betreft, afstand werd gedaan van het bij het bestaand contract aan het rijk toegestaan gebruik, en dit zou hij wenschen, dat aan den Minister als het verlangen van den Raad mede werd kenbaar gemaakt. De heer Wiersma is het volkomen met den voriger Spr. eens, hier is enkel sprake van afstand van gebruik, in gcenen deele van het regt van gebruik, de plaats gehad hebbende overschrij ving in de openbare registers, is dan ook in zijn oog louter eene overtolligheid, evenwel men heeft het indertijd gedaan, het is best dat het ook nu weder plaats vinde. Aangezien nu hier geen sprake kan zijn van wederafstand van eigendom, zou Spr. er voor zijn dat in het op te maken proces-verbaal van overdragt dezelfde bewoording werd terug gegeven, als in het vorige pro- ces-verbaal is gesteld. Spr. wenseht dat daarop spceiaal worde gelet, met overlating aan B. en W. de redactie tc veranderen. Spr. heeft voorts eene tweede opmerking: men wenseht alvorens deze zaak te decideren, ze ter tafel van den Raad te bren gen en den Minister, ter zake het gelimiteerd gebruik der stallen eene wijziging voor te stellen bij inzage der stukken is het hem evenwel opgevallen, dat dc Architect aan den Minister van Oorlog iets meer wenseht te geven dan hij vraagt, t. w. om geen schei dingmuur in liet portaal van den hoofdingang te plaatsen, maar dat aldaar de oostelijke muur van dat portaal en van de wacht kamer, de verlangde scheiding zal uitmaken, onder gehoudenheid van de gemeente tot het digtmetsclen van het liebtkozijn dier wachtkamer en van het deurkozijn van den, aan dat portaal uit komenden stal. Dit zou eene besparing voor de gemeente geven van p. m. ƒ300. Spr. vraagt, zal men deze wijziging ook niet opnemen, men kan daarmede /300 behouden. Dc Voorzitter kan omtrent dit laatste punt te kennen geven, dat zoodanige wijziging door B. en W. expresselijk niet is voor gesteld, omdat het collegie het na gezette overweging en met het oog op het gebruik dat van het aftestane gedeelte in vervolg van tijd mogelijk zal kunnen worden gemaakt, beter heeft geacht, zoodanige bezuiniging niet te benuttigen; wordt het voorstel van den Minister gevolgd, dan erlangt men een doorgang tot het westelijk gedeelte van het gebouw, naar en langs de plaats, wat met het voorgestelde door tien Architect niet zou zijn te ver krijgen. Wat ook de bestemming van het terug te bekomen ge deelte moge worden, men heeft prijs meenen te stellen op het behoud van dien doorgang. De heer Wiersma dankt voor de bekomen inlichting. De heer Dliparc merkt nog op, dat er in het schrijven van den Minister sprake is van den afstand van de linker\ic\ït van (len stal, mogelijk is die aanduiding juist, doch dc opvatting van linker\xc\it hangt zijns inziens af van de positie, waarin men zich tegenover den stal stelt. Hij zou het woord oostelijk beter achten. De Voorzitter gelooft, dat die aanduiding toch zeer juist is tc noemen. Hij althans heeft het zich voorgesteld als had men voor zich een bataillon, een leger, in ordre de bataille, in welk geval men een regter- en een linkervleugel heeften als zoodanig voorgesteld, is het aftestaan gedeelte, de linkerhelft. Hij stelt nu voor om het voorstel van B. cn W., gewijzigd in den zin van het gesprokene door de heeren Duparc cu Wiersma, aan te nemen. De vergadering vereenigt zich hiermede. 4. Aan de orde is dc vaststelling van het door de be trokken raadscommissie ontworpen, in het gedrukt verslag pag. 25 en 26 hiervoren geïnsereerd adresaanZ. M. den Koning, tol behoud van de gevangenis voor crimineel veroordeelden in deze gemeente. De heer Jongsma, rapporteur dier commissie, wenseht alvorens tot de behandeling daarvan over te gaan, indien dit namelijk door zijne medeleden wordt goedgekeurd, eene kleine rectificatie in bedoeld adres aau te brengen, daarin bestaande om daar waar op pag. 26 wordt gesproken van „al de crimineel veroordeelden" te lezen „al dc mannelijk crimineel veroordeelden." Nadat door de andere leden der commissie gezegde rectificatie was goedge keurd, wordt voormeld adres buiten beraadslaging en stemming, eenparig aangenomen. 5. Aan de orde zijn de bij het 5e punt van den oproepings brief vermelde, door B. en W. voorgestelde verhuringen van som mige eigendommen der gemeente. De heer Jongsma het woord gevraagd en bekomen hebbende, zegt naar aanleiding van dc op gezegden oproepingsbrief voor komende vermelding der voorstellen tot verhuring en de splitsing van dat no. in onderdeelen, redenen te hebben gevonden om daaromtrent in het algcraeenc zijne opmerkingen in het midden te brengen. Daartoe overgaande, verklaart hij (lat het zijne at tentie heeft getrokken dat nu in het laatst der maand Maart voorstellen worden gedaan, omtrent onderhandschc verhuringen die met 12 Mei e.k. aanvang nemen. Ter bcoordeeling dier voorstellen heeft hij gezocht naar dc data van de be rekkelijke requestcn en dan is hem gebleken, dat het adres van R. J. Dijk stra, huurder van de herberg de Klanderij, de dagteekening voert van 1 November 1865, terwijl dat van W. A. Janssen, huurder van hot huis in de Groote Hoogstraat, is gedagteekend den 19 Dec. 1865 hieruit blijkt dus dat die verzoekschriften langen tijd bij het Collegie van B. en W. in behandeling zijn gebleven, zonder ter tafel van den Raad tc zijn gebragt. Zoo danige handeling nu brengt mede, dat de Raad zich in een moeijelijk dilemma ziet gebragt, namelijk, of bet verzoek te wei geren en den b< trokken persoon daardoor in ongelegenheid te brengen, bf het voorstel tot onderhandschc verhuring, acht ge vende op de moeijclijkhcid waarin de huurder anders zou gera ken, zoo maar voetstoots aan te nemen. Ecnc tweede opmer king is deze overeenkomstig de voorstellen van B. cn W. be sluitende, zal men tot regel zien verheven, wat de Gemeentewet als uitzondering stelt, namelijk de onderkandsche verhuring. En toch heeft eene openbare verhuring of verpachting, in de admi nistratie veel voor en Spr. houdt zich overtuigd, dat men in het vervolg handelende overeenkomstig de letter en den geest der Gemeentewet, vele onaangenaamheden zal voorkomen cn het be lang der gemeentekas het meest bevorderlijk zal zijn. Spr. heeft zich afgevraagd wat in dezen te doen, wanneer hij zitting had in het Collegie van Ged. Stalen, dat op een zoodanig besluit van den Raad moet beslissenhij heeft zieh afgevraagd, op welke wijze hij easu quo zijne stem zou motiveren, wanneer hij tot de goedkeuring, die hier onvermijdelijk is, medewerkte en dan zou dat motief moeten luiden de tijd is voorbijgegaan, ik ben genoodzaakt om goed tc keuren. Spr. zou gaarne eenige inlichting van B. en W. wenschen te ontvangen. De Voorzitter verklaart het hem genoegen doet in de gele genheid te zijn den heer Jongsma onmiddellijk te kunnen be-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1866 | | pagina 2