56 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag 23 April 1S66. lepijp tot gezegde Waterpoort, tot het verschijnsel zal komen, dat tie beide einden der waterlossing gedigt zijn, terwijl het midden gedeelte daarvan, door her stuiten op de belangen van daarbij betrokken particulieren, ongedempt blijft. Spr. is ingelicht dat daaromtrent door B. en W. onderhandelingen zijn geopend, nu zou het hem zeer aangenaam zijn van genoemd Gollegie te mo gen vernemen, of werkelijk zoodanige onderhandelingen ziju ge voerd en tot welk resultaat die hebben geleid. Het tegenwoor dig voorstel regardeert het gedeelte van af de Doelepijp tot de Oldehoofster Waterpoort, deswege schijnt men dus de zaken ge regeld te hebben, maar zoolang de zekerheid niet bestaat dat ook de demping van het gedeelte achter de Kerkstraat kan wor den uitgevoerd, zoolang zal men niet aan eene digting van het verdere gedeelte kunnen denken, zoolang althans zal Spr. daar aan zijne stem moeten onthouden. Bleef het middengedeelte open, het zou eene moeras daarstcllen en de toestand zou on eindig erger worden dan ze ten vorigen jare was, toen het eene eind was gedempt. Daarom zou hij wel wenschen ingelicht te worden of en in hoever er onderhandelingen met de betrokken belanghebbenden in de Groote Kerkstraat zijn gevoerd en tot welke uitkomsten die hebben geleid. Den Voorzitter is het aangenaam onmiddellijk aan den heer Attema de gevraagde inlichting te kunnen verstrekken. Reeds sints geruimen tijd zijn door B. en W. met de bewoners van de belangheb bende panden in de Groote Kerkstraat, onderhandelingen ter zake geopendhet zal wel geen betoog behoeven dat die onderhandelin gen eigenaardig, bij de regeling van geheel verschillende parti culiere belangen en het bestaan van evenzeer verschillende denk beelden daaromtrent, veel tijds vordert; steeds worden die onder handelingen onafgebroken voortgezet en is men daarmede zooverre gekomen dat, met uitzondering van één eigenaar die daaromtrent bezwaren in den weg legt, de beoogde schikking als tot stand gekomen is te beschouwen. Het Gollegie \leit zich binnen kort in de gelegenheid te zijn ook die bezwaren weggeruimd te zien en dan tot de uitvoering van het werk te kunnen overgaan. Het ligt volstrekt niet in de bedoeling om het middengedeelte open te laten, wel om de demping in slede van gedeeltelijk, in ééns te doen plaats vindenmen heeft evenwel gemeend om, hangende de onderhandelingen met de belanghebbenden in de Kerkstraat, de zaak zoo veel mogelijk vooruit te brengen en de hier bedoelde magtiging op B. en W., betrekkelijk de bleeken in het St. Jobsleen, is dan ook niet andera dan als een preparatoiren maatregel aan te merken, waarvan de afdoening volstrekt niet behoeft vertraagd te worden, vooral omdat men zich voorstelt binnen kort in staat te zijn de noodige voorstellen tot demping van het water van af deGasthiiispijp tot de Oldehoofster waterpoort te kunnen aanbieden. Wat het gedeelte van het vaar water naar de Langcpijp betreft, hieromtrent moeten de inlichtin gen van anderen aard zijn, daarvan valt niets te bepalen ware men vrij in zijne handelingen, dan zou ook dat gedeelte spoedig in de voordragt tot demping te begrijpen zijn. De heer Attema neemt aan, dat deze Vergadering in kennis van de latere betrekkelijke voorstellen zal worden gesteld, doch hij wensehte nu reeds, dat de Raad kennis droeg welke onderhandelingen «■evoerd, welke aanbiedingen gedaan zijn en wat het antwoord is daarop bekomen. Is hij goed ingelicht, dan zijn er reods in Janu ary onderhandelingen aangeknooptnu evenwel is men gevorderd tot half April en nog weet de Raad dienaangaande niets. Daarom zou hij in overweging willen geven, om die aanbiedingen over cn weder ter kennis van den Raad te brengen, alvorens andere maatregelcu ten uitvoer tc leggen. Aangezien het ongedempt blijven van het middengedeelte schadelijk en allervcrderfelijkst voor de bewoners der Kerkstraat zou worden, zag hij liever de demping vau het middengedeelte, dan dat der beide einden. Uit dien hoofde wenscht hij met den raecsten aandrang, dat een cn ander spoedig aan de beoordeeling van den Raad onderworpen worde. De Voorzitter geeft in beantwoording van den vorigen Spr. te kennen, dat de bewuste onderhandelingen tijdig zijn aangevangen wel weet hij niet juist het tijdstip te bepalen, waarop ze zijn geopend, maar hij heeft de overtuiging, dat men van den kant van het Gollegie het mogelijke heeft gedaan, oin zoo tijdig moge lijk de zaak tot het gewenscht einde te brengen; dat die pogiu- geii niet dadelijk het beoogde gevolg hebben gehad, is niet aan het Gollegie te wijten. Intusschen is men zooals bereids werd medegedeeld, zoover gevorderd, dat slechts een der eigenaren van de daar aanwezige belanghebbende panden, nader omtrent de zaak moet worden verstaan en tot medewerking moet worden gewonnen. B. en W. wenschen met hun betrekkelijk voorstel aan den Raad zoolang tc wachten tot dat daaromtrent voljstrekte zekerheid bestaat, vermits het geheel van den maatregel welke B. en W. zich bobben voorgesteld, in naauw verband staat met en ton deele afhankelijk is van de gezindheid van den evonbcdocldon belang hebbende, om al of niet tot de verwezenlijking van het plan mede te werken. Hot Gollegie wenscht niets vuriger, dan deze zaak zoo spoedig doenlijk tc bevorderen, doch de daarloe aangewende pogingen hebben tot dusver vele belemmeringen ondervonden, door het moeijelijke om de verschillende particuliere belangen dienst baar te doen ziju aan het algemeen belang in dezen. Zeker is het intusschen, dat eerlang een volledig voorsiel van B. en W. is tegemoet te zien, dit nu reeds te doen is niet mogelijk, omdat men nog niet van de medewerking van alle belanghebbenden do 'vcreischte zekerheid heeft; men zal zioh gelukkig achten om na beëindiging van den ondervonden tegenstand, het voorstel waar van sprake is te kunnen doen. Spr. meent echter nog tc moeten observeren, dat eene demping in het meer gevorderd jaargetijde misschien gunstiger zal wezen, tengevolge van den lageren water stand. Hierna zijn de beraadslagingen besloten en het voorstel buiten rondvraag eenparig aangenomen. 3. Ontwerp-besluit regelende de toekenning van gehcele of gedeeltelijke teruggauf van betaalde gemeente-belasting, wegens het gedistilleerd, het rund- en kalfsvlceseh, zoo mede de turf en steenkolen, op uit. April 1866, nog niet in consumtie gebragt. Op voorstel van den Voorzitter is besloten deze aangelegenheid onmiddellijk af te doen. Nadat aan de beraadslagingen omtrent de algemeene strekking van het ontwerp-besluit geen deel was gonomon, worden die aan gaande art. 1 geopend. De heer dö Haan verlangt eenige inlichting, omtrent een punt waaromtrent hij mogelijk niet op de hoogte is, doch dat hem toch niet te duidelijk is, het is dit de gemeente hief tot dus ver ƒ21 plaatselijke belasting per vat gedistilleerd, die belasting is met Mei a. st. vervallen en dan erlangt het rijk 15 verhoo ging wegens don rijksaccijns, het voordeel voor de belanghebben den bedraagt derhalve ƒ6. Nu rijst bij hem do vraag, aan wie bekeert de f 15 die van het voorhandene bereids aan de gemeente als belasting is betaald Aan de gemeente, die dus zou genieten voor iets wat niet in consumtie is gobragt, of den belanghebbende? Er komt hier geen aequivalent wegens dat betaalde te pas, want v&n het gedistilleerd zal geene plaatselijke belasting meer worden GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag 23 April 1866. geheven, men moet dus noodwendig tot de vraag komen behoudt de gemeentekas dat betaalde of behoort liet terug te vloeijen in de kas van den handelaar of den verbruiker Doch nu schrijft dc verordening in art. 21 voor dat bij uitvoer van het in de gemeente ingevoerde en verimposte gedistilleerd, restitutie zal kunnen worden genotenstel nu, dat die uitvoer plaats vindt op uit. April, dan zal men, observerende den termijn in art. 25 gesteld, nog vier weken daarna teruggaaf van het gehcele bedrag der plaatselijke belasting kunnen cischcn, en dit is voor den han delaar verkieslijk, want ƒ21 is beter dan 6. Spr. wenscht te dezen aanzien gaarne ingelicht te worden, vooreerst is het hem twijfelachtig of de bewuste f 15 behoort te blijven ten bate van de gemeente, dan wel terug moet vloeijen in de beurs van den particulieren handelaar, en anderzijds of er gecne gereede aanlei ding zal kunnen ontstaan dat in dezen gebruik worde gemaakt van dc bepaling in art. 21 der verordening. l)c heer Bloembergen geeft te kennen, dat de becijfering door den heer de Haan bijgebragt juist is tc noemen. Het Rijk heeft zijne belasting op het gedistilleerd van 35 tot 50 verhoogd, thans wordt deswege 35 rijks- en ƒ21 gemeentelijke belasting betaaldnu blijkt uit de ovcrgaugs-bepalingen der Wet van 7 Julij 1865, (Staatsblad no. 80), dat wegens het voorhanden vcr- aecijnsd gedistilleerd bijbetaling verschuldigd is in de gemeenten, waar de plaatselijke belasting (Rags voor het in werking komen dier Wet minder bedraagt dan 10 opcenten van den rijks-accijns of 11 per vat gedistilleerd ad 50'^„ waar geene dergelijke belasting wordt geheven, en waar gedistilleerd in gemeente lijk entrepot, voor zooveel die belasting betreft, onverimpost is opgeslagen, dat er dus bijbetaling gevorderd wordt, tot op 50, het bedrag der rijksbelasting op en na 1 Mei verschuldigd, en dat dit overal waar gedistilleerd aanwezig is moet geschieden ongeacht of daarvan al dan niet gemeentelijke belasting werd geheven. Wat nu boven dat bedrag van ƒ50 bereids bij verac- cijusing is betaald, is billijk dat worde gerestitueerd. Dit ligt dan ook kennelijk in dc bedoeling ven de Hooge Regering, blij kens eene voor weinige dagen ontvangen aanschrijving van den heer Minister van Binnenlamlscbe Zaken van 14 April jl„ no. 274, 2e afrl. waarbij uitdrukkelijk wordt gezegd, dat alleen terug gave van hetgeen timer aan plaatselijke .belasting is betaald, dan in evenredigheid van f 15 per vat ad 50% sterkte, in overeen stemming uiet de Wet schijnt te zijn. liet,ligt dus, Spr. her haalt het, kennelijk in de bedoeling, dat geene meerdere teruggaaf dan van 6 worde gegeven. Vraagt men nu, aan wie bekeert dan de overige betaalde accijns, dan is natuurlijk het antwoord: in de gemeentekas, want voor zoo veel bekend, eiseht het Rijk deswege van de gemeenten geen teruggaaf. Heeft hij intusschen wel begrepen het bezwaar door den heer de Haan geopperd, dan zou dat bezwaar alleen daarin gelegen zijn, dat men restitutie gaf voor gedeclareerd en uitvoer van gedistilleerd, dut later weder in de gemeente werd ingevoerd. Doch naar Spr.'s meening, zal dit geen of weinig bezwaar ople veren, want om zoodanigen uitvoer te kunnen bewerkstelligen, moet men aanvraag doen om een gcleibillet en opgeven dc plaats waarheen het gedistilleerd zal worden vervoerd; na aankomst op die plaats moet het uitgevoerde ook daar voor de rijksbelasting worde veraccijnsd, ook daar zal dus moeten worden betaald. Het eenige wat men hierop zou kunnen opmerken is dit, het wordt niet gelost en men voert het weder in dc gemeente, zonder naar de aangegeven plaats te zijn uitgevoerd, doch ook zulk eene handeling zou weinig baten, want de bijbetaling van ƒ15 moest dan evenzeer geschieden, vermits het \yeder in te voeren gedistil leerd als onverimpost zou worden aangemerkt. Daar is zelfs in den jongsten tijd eene opwekking in de nieuwsbladen verstrekt, om maar heel veel in eene gemeente in te voeren, om reden men toch de verhoogde belasting moetende betalen, daarin nog werk zaam zou kunnen zijn, om de belangen der gemeentekassen te bevorderen, en het is zoo, een handelaar zou door een grooten inslag, in gemeentelijk entepot vóór uit. April bewerkstelligd, de gemeentekas zeer kunnen bcvoordeelen, buiten zijne schade, want in ieder geval kreeg hij ƒ6 terug. Spr. gelooft inderdaad dat het bezwaar waarop is gewezen niet bestaat, omdat hij niet kan inzien dat dc handelaar zich daarmede zou kunnen bevoordeelen. Geheel anders is het met het gedistilleerd als met den wijn, de belasting op den wijn wordt elders op verschillende wijze geheven, daar bestaat genoegzame aanleiding om met uitvoer en weder invoer voordeel te behalen. Spr. moet intusschen bekennen, dat deze aangelegenheid geen speciaal punt van overweging bij B. en W. noch met den commies-controleur heeft uitgemaakt. Meent men echter, dat er in dat opzigt eenig bezwaar voor de gemeente zou kunnen ontstaan, dan wil Spr. zeer gaarne medewerken, om de mogelijke aanleiding daartoe weg te nemen, doch hij voor zich ziet dat bezwaar niet, vooral omdat de geciteerde bepaling in dc missive van den heer Minister van Binnenlandsche Zaken uniform zal werken, zoowel in als buiten Friesland. De heer de Haan merkt aan, steeds van meening te zijn ge weest dat de accijns op het gedistilleerd, was eene belasting op de consumtie, dat het verbruik alleen belastbaar was; hoe zou de gemeente dan nog de bewuste ƒ15 kunnen behouden voor iets wat nog niet in consumtie is gebragt? het ware billijker dat het Rijk die kreeg, het Rijk toch heeft de belasting ingesteld en blijft die bij voortduring heffen. De heer Bloembergen meent te moeten herinneren aan het bepaalde in art. 1 der betrekkelijke verordening, waar gezegd wordt: eene plaatselijke belasting zal worden geheven op alle gedistilleerd dat, voor het ltijk on veraccijnsd, in de gemeente wordt ingevoerd, of wel bij invoer in de gemeente na elders voor het rijk veraccijnsd te zijn." Het is hier dus eene belasting die bij invoer wordt geheven en betaald, nergens leest men in die verordening van heffing wegens het verbruik dit is ook we der geheel anders als met den wijn. Bij die verordening heeft de Raad speciaal aangenomen het beginsel ora het verbruik te belasten, doch dit komt in dezen niet te pas. Overigens schijnt er elders wel sprake van geweest tc zijn om de betaalde gemeentelijke belasting voor het geheel terug te geven, althans uit de aangehaalde missive van den Minister blijkt het dat zoodanig denkbeeld ergens is opgevat, doch Spr. moet be kennen nergens van zulk eene toepassing te hebben gelezen. De belasting op het gedistilleerd is wel eene verbruiksbelasting, maar die belasting is volgens de verordening alleen bij invoer verschuldigd, ingevoerd zijnde is de belastbaarheid daargesteld. De beraadslagingen over dit artikel gesloten zijnde, wordt art. 1 in rondvraag gebragt en aangenomen met 12 tegen ééne stem, die van den heer de Haan, terwijl de artt. 2, 3 cn 4 achter eenvolgend buiten beraadslaging en stemming eenparig zijn aangenomen. De heer Bloembergen het woord gevraagd en bekomen heb bende, geeft te kennen, naar aanleiding van de gemaakte op merking er op gewezen te worden of de zaak misschien niet tot genoegzame zekerheid ware te brengen, wanneer men aan het slot van het zoo even genomen besluit liet volgen het besluit tot het heffen eener plaatselijke belasting op het gedistilleerd, zoopiede de verordening op de invordering dier belasting is bui-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1866 | | pagina 2