61 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 26 April 1366. 7-w> 1? 1 fabrijk zoa kosten ongcveef ƒ250,000, en hij heeft er op gewe zen, dat men bij zulk eene groote uitgaaf wel op welstand moest letten het genoemde cijfer van ƒ50,000 liet Spr. voorkomen als te moeten strekken tot daarstelling der gebouwen. De heer Wiersma zeide dat Spr. op een verbruik van één railliocn kub. el gas gerekend had, dit is waar, maar liij heeft het gedaan met het oog da&rop, dat er gesproken is over de beperktheid van het terrein in het project van den Architect, en wanneer men nu rekent op een verbruik van p. m. 600,000 kub. el, dan zal die reden wel wegvallen als men nu nog zoo veel meer kan produceren. De heer Duparc wijst er op dat hij vergeten zou hebben te spreken over den innerlijken toestandnamelijk de gee ring, maar hij moet dienaangaande opmerken dat hij daarover wel heeft gesproken en daarop heeft gewezen. Wat aangaat het gesprokene door den heer Wiersma, over het aan wenden van steencn retorten, merkt hij op, dat al krijgt men ook al niet meer gas uit de steencn retorten dan uit die van ijzer, het gas uit de eersten verkregen, wat de lichtsterkte aan gaat, beter is. De heer Bolten wil met een enkel woord gewagen van de aanplemping in de stadsgracht, volgens het plan van den Archi- tekt. Door een der Spr. zegt hij, is aangemerkt dat die aan plemping in een cul de sac zal geschieden, en dat de vernaau- wing eerder eene verbetering zal daarstellen, daar door die ver- naauwing eene betere stroomschuring zal veroorzaakt worden doch hij is van oordeel dat dit wel bij rivieren het geval is, waar eene vemaauwing eene verdieping van het bed te weeg brengt, doch dat beginsel niet onvoorwaardelijk op kanalen is toe te passen. De Voorzitter zegt redenen te hebben zich voor het voorstel van B. en W. te verklaren het geldt hier eene belangrijke zaak en men heeft keuze tusschcn twee plannen, volgens welke de kosten in ieder geval aanzienlijk zijn te noemen. Iiij zal zich voor dat van den directeur verklaren, juist op grond van bet door den heer Bolten aangevoerdede zaak der aanplemping is in zijn oog een kardinaal punt dat tegen het voorstel van den Architect pleit, maar ook wanneer dat plan werd gevolgd, zou men later weder moeten uitbreiden en op nieuw in mocijelijkheden gewik keld worden. De discussion sluitende, wenscht. hij nu in rondvraag te bren gen het le lid der conclusie van het voorstel der Commissie van rapporteurs, luidende l-o. „In beginsel aan te nemen «lat de bestaande gasfabrijk zal worden uitgebreid overeenkomstig het plan van den directeur dier fabrijk, zoo noodig met benuttiging der stads timmerwerf en van de daarbij behoorende gebouwen, een en ander onder zoodanige wijzigingen als blijken zullen ge raden te zijn." De heer Attema geeft te kennen dat de door de Commissie van rapporteurs voorgestelde bijvoeging van de woorden zoo noodig" hem voorkomen, of te veel of te weinig uit te drukken hij wcnscht daarom voor te stellen dat men ter aangeduide plaatse leze „zoo ver noodigmen kan dan nemen zoo veel men wil. Dit heeft ook zeker in de bedoeling van de Commissie gelegen. De Voorzitter dit amendement ondersteunende, stelt het voor. De heer Bruinsma verklaart zich voor de besprokene bijvoe ging, behoudens reserve van zijne stem omtrent het voorstel zelf. Niemand der leden zich tegen het amendement van den heer Attema verklarende, is dit aangenomen. Het aldus geamendeerde le lid wordt alsnu in stemming ge- bragt en met 14 tegen 3 stemmen aangenomen. Tegen stemden de heeren Brninsraa, Wiersma en Oosterhoff. Het 2e lid der bewuste conclusie, luidende2o. Aan B. en W. op te dragen, zoo spoedig mogelijk «en nader uitgewerkt plan dier uitbreiding in gereedheid te doen brengen met de noodige bestekken en begrooting van kosten en deze aan den Raad over te leggen, vergezeld van de vereisehte voorstellen tot bestrijding der kosten, is daarop eenstemmig aangenomen. Dc Voorzitter geeft te kennen, dat aangezien nu de zaak be treffende de uitbreiding van de gemeentelijke Gasfabrijk, over eenkomstig het daaromtrent door B. en W. gedane voorstel tot beslissing is geraakt, het dienaangaande bij den Raad ingekomen schrijven van den Architect, dd. 7 April jl. en de daarbij gevoegde nota van opmerkingen, kan worden ter zijde gelegd hij stelt daarom voor, gezegde schrifturen voor notificatie aan te nemen. De heer Jongsma verklaart, dat dit voorstel aan te nemen, zeker de meest logische weg naar aanleiding van het verslag der commissie van rapporteurs zoude zijn; immers daarbij wordt voor gesteld om den brief, w aarbij de inzending dezer nota wordt aan gekondigd, aan te nemen voor notificatiedoch hij vraagt, is het wel goed dat men dat schrijven voor notificatie aanneme? Het slot der bedoelde nota van opmerkingen lezende, ziet hij, dat de Architect eerbiedig verzoekt in het vervolg verschoond te blijven van het maken van plannen, bestekken en berekeningen in zake de vergrooting van de Gasfabrijk, en nu vraagt li j, kan men een stuk, waarin dergelijk verzoek, voorafgegaan, door naar zijne mec- ning zeer onpassende opmerkingen van een ondergeschikt ambte naar wordt aangetroffen, wel voor notificatie aannemen? Een ambtenaar der gemeente, hoedanig het hier geld, kan en mag zoodanig verzoek op zoodanigen toon niet tot deze Vergadering rigten, die hem aanstelt, schorst en ontslaat, daarom heeft Spr. een principieel bezwaar tot het voorstel van den Voorzitter toe te treden; liet voorbeeld door den Architect gegeven, zou ook bij andere gemeentelijke ambtenaren navolging kunnen vinden wel heeft hij veel vertrouwen in den tegenwoordige» Burgemeester om de gemeente-ambtenaren, daar waar het noodig is, tot hun pligt te brengen en orde te handhaven in do dienst, doch het zou een verkeerd antecedent kunnen daarstellen, hij zal zich dus met het zoo even gedane voorstel niet vereenigen. De Voorzitter. Ook mij is het niet ontgaan dat die nota zoodanig verzoek behelst. Wat mij betreft ik kom er voor uit, dat nu de zaak is afgeloopen, men het stuk ter zijde dient to leggen. Ook mij is de toon waarin en dc wijze waarop die bemer kingen aan den Raad zijn medegedeeld, volstrekt niet bevallen, doch ik heb ze beschouwd als onnadenkend uit de pon te zijn gevloeid. Ook moet ik opmerken, dat ik «lie zinsnede dan ook niet anders beschouw als een eerbiedig verzoek, doch is de tijd aangebroken waarop men tot uitvoering zal overgaan, dan zal men minder op zoodanig verzoek acht slaan, althans ik zou liefst zien, dat men er minder acht op sloeg. Overigens moet ik bekennen, dat dc handeling van den Architect in dozen geenszins mijne goed keuring wegdraagt. De heer JongSHia zegt, dat hij ook aanvankelijk die zienswijze deelde, doch bij nader inzien ontdekt hij strijd met die conclusie en den voorafgaanden inhoud dier nota, strijd tussehen dat eer biedig verzoek en de taal die overigens in dat stuk wordt gevoerd. Die nota, gorigt tegen het voorstel van JL en W. laat over een zoeken naar de waarheid. Wie bejegent dat voorstel, de Raad? maar een ambtenaar door den Raad benoemd en bezoldigd, mag zulk een taal niet aanslaandaarom mag men niet over die zaak heenstappen, want, zooals hij bereids aanmerkte, het zou een ver keert antecedent daarstellen, wanneer men zoodanige bejegening voor goed zou aanzien. De heer Attema geeft te kennen, met groote bevreemding ken nis genomen te hebben van de handeling van den Architect in dezen, en hij heeft het betreurd dat een overigens kundig en GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 26 April 1866. bekwaam ambtenaar een loon heeft aangeslagen, die op zijn minst genomen, m t wor lou beschouwd B. cn W. zeer te compromit teren, eene handeling die dc Raad niet onopgemerkt nuig laten. Spr. althans hecht veel aan de uitdrukkingen in dat stuk gebe zigd, hecht veel aan de houding dienaangaande door den Raad tegenover den steller aan te nemenhij acht het nuttig maar vooral noodig dat de Raad, door een flink dementi aan den Architect te geven, zijne ontevredenheid betuige, over de door hem dat Gollegic aangedane bejegening. Ilij stelt daarom voor, «lit te doen door de volgende motie „Dc Raad der gemeente Leeuwarden, Gezien dc missive van den Architect der gemeente dd. 7 April 1866, Besluit: Aan den Architect der gemeente Leeuwarden zijne hooge onte vredenheid te betuigen over «le wijze waarop en den vorm waarin hij die beschouwingen onder de aandacht van dcu Raad brengt." Deze motie wordt ondersteund. De heer Bruinsma geeft daaromtrent te kennen, dat, alhoewel hij het plan van den Architect gocdkeunle, de keunisneming var. «le nota van bemerkingen van dezen toeh een zeer ongunstigen indruk op hem heeft gemaakt; hij heeft dan ook geene verdere notitie van dat stuk willen nemen, zelfs niet daar waar coïnci- datie met zijne eigene denkbeelden beston«l. Het betreft hier eene zaak niet geheel van bouwkundigen aardom het met ecu voorbeeld te staven gesteld een te stichten gebouw werd dooi den Architect voorgedragen te moeten worden opgetrokken met muren van 11/2 steenwanneer nu B. en W. van oordeel waren «lat '/.j steen voldoende ware, in zulk een geval, bij zulk eene dwaasheid, zou men dien tegenstand van de zijde des Architects kunnen begrijpen, maar daaraan valt hier niet te denken. Wat heeft de Raad in dezen gehad te bcoordeelen geene tcekeningen van gebouwen, maar sleehts een platte grond, niet3 meer; men had in beginsel te besluiten over het aanbrengen van werktuigen cn daaromheen de plaatsing van gebouwen, leder lid dezer ver gadering kon daarover genoegzaam oordeelcn, «laartoe behoeft men geen deskundige te zijn. De Architect heeft daarop zijne opmer kingen gemaakt, vervat in een stuk, dat zich kenmerkt door ongepasten toon en onbcleefden vorm, «loorspekt met hatelijke tirades. Spr. wenscht evenwel dat de Raad daarvan vcnler geene nota neme. De heer Brunger zegt, dat de indruk door «1c bewuste nota te weeg gebragt, eene algemcenc afkeuring daarvan tengevolge heeft ook hij keurt dergelijke handeling af doch moet verklaren, dat eene bespreking dicnaangaainlc in eene openbare vergadering min- «lor goed is, onulat het een anders verdienstelijk ambtenaar betreft. Hij vermoedt, dat die nota is gesteld omler den indruk van het door ongesteldheid meer dan anders prikkelbare gestel van den Architect; dit wenscht hij, dat bij de beoordeeling dezer zaak op het oog worde gehouden. Dc heer Bolten moet ook zeggen, dat «le lezing der bewuste nota hem niet bevallen is; daargelaten «le zaak «lic daarin behan deld wordt, is die toon ongepast te achten. Hij moet evenwel te kennen geven liever niet gezien te hebben, dat de bespreking daarover in eene openbare vergadering plaats vond want ook, al wor«lt de motie verworpen, «lan is zulk eene bespreking, die «le noodige publiciteit zal erlangen, meer dan genoeg, om eene handeling, die zeer zeker onder den indruk van ongesteldheid tot, stand kwam, aftekeuren. De heer Attema zegt er volstrekt geen bezwaar in te zien, «lat de zaak in het openbaar wordt behandeld; ook «1e missive van den Architect werd in eene openbare vergadering aangebragt en toen was er ook geene sprake van eene behandeling in geheim comité. Indien deze zaak in eene beslotene zitting ware afge daan, waarlijk hij zou voor de gevolgen vreezen. Hij heeft dan ook gezegd, dat hij het betreurde, dat een zoo kundig ambtenaar zich zelf zoo heeft kunnen vergeten om onbetamelijke uitdrukkingen jegens eene boven hem gestelde rnagt te bezigen. Neen, een krach tig dementi moet «le Raad in dezen stellen, anders zou men da gelijks, bij eene minder goede gezindheid der ambtenaren om medetewerkenaan dergelijke bejegeningen zijn blootgesteld het denkbeeld alsof de nota onder den indruk van het door eene geschokte gezondheid meer irritabele gestel zou zijn ter neer ge schreven wordt door het vroeger schrijven van den Architect, om nader hij gezondere oogenblikken op «le zaak terug te komen, te nietgedaan hij mag dus aannemen, dat zijne gezondheid tijdens het schrijven der nota voldoende was en vooral ook, omdat Spr. van ge«lachten is, dat zwakheid niet dienstig is t«; achten voor het zamenstellen van een dergelijk uit bijtende bewoordingen za- mcngcstcld stuk. Hij blijtt bij zijne meening dat de Raad in dezen eene krachtige houding hebbc aantcnemen. Dc heer Rengers verklaart zich tegen zulk een maatregel de Raad zou verder gaan «lan hij behoeft en de op de voorgestelde wijze uitgesproken mcening van den Raad zou zijn flétrisurc van een kundig ambtenaar. Hij gelooft, dat zelfs de tegenstanders van de voorgedragenc motie, «le toon cn de vorm «Ier nota niet bevalt door deze in het openbaar uitgesproken afkeuriug vervalt dus eigenlijk liet doel der motie. Het ondersteunen van het Collegie in dezen, acht hij noodeloos, want het is uit den aard der zaak boven zulke aantijgingen verheven te achten. Dc heer Wiersma ziet insgelijks bezwaar in het toetreden tot de motiewel zou hij de eerste zijn to verklaren, dat de onder- werpelijke handeling eene laakbare is, maar men dient in dezen ook te letten op den toestand waarin de bewuste ambtenaar tlcs- tijds verkeerde, men moet eenige verschooning zoeken in het waarschijnlijk toenmaals meer irritabele van zijn gestel. Vroeger zijn meerdere stukken van gezegden ambtenaar ingekomen waar van «1e toon tot aanmerkingen aanleiding gaf, maar, tenzij het Col legie zich in dezen gekrenkt en een blijk van vertrouwen van den kant van den Raad noodig achtte, heeft hij geene redenen ge noeg «1e motie te ondersteunen. De heer Jongsma doet uitkomen, dat de sprekers tegen de motie van oordeel schijnen te zijn als of die motie alleen ten doel had, des Raads afkeuring uittespreken omtrent den min ge- pasten toon waarin de nota is gesteld; dit is evenwel naar zijn oordeel geenzins het gevalheeft hij den heer Attema goed be grepen, dan denkt deze over de zaak even als Spr. cn geeft vooral het ten slotte gedaan verzoek „om geëxcuseerd te worden bij eventucelc uitvoering", aanleiding tot die motie. Ingeval een ondergeschikt ambtenaar zoo als hier het geval is, verzoekt ge ëxcuseerd te worden van eene uitvoering, die geheel op zijn weg ligt, die deel uitmaakt van dc werkzaamheden waarvoor hij ge salarieerd wordt, dan is er bij de uitvoering niet veel op zijne medewerking te rekenen cn daarvoor dient gewaakt te worden. Die ambtenaar plaatst zich thans nevens of boven het Dagelijksch Bestuur, dit is voor hem tevens eene verkeerde plaats. Dit moet hem zoo het schijnt op nadrukkelijke wijze aan hot verstand worden gebragt. Daartoe is de motie Attema een zeer ge schikt middel. Spreker zal er daarom vóór stemmen. De heer Bloembergen zegt dat de wijze waarop de nota van den Architect wordt beoordeeld, hem aanleiding geeft in het kort de reden aantegeven, waarom hij zich buiten discussie heeft gehouden. Men ziet in die nota iets krenkends voor het Dage lijksch Bestuur; maar juist die veronderstelde krenking en de omstandigheid, «lat men aan de motie de strekking toeschrijft dat zij moet strekken om van den kant van den Raad een blijk van vertrouwen aan het Collegie te geven, heeft hem gemoveerd, de zaak aan het oordeel van den llaad over te laten en zich buiten

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1866 | | pagina 4