GG GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 26 April 18G6. stemming te houden wanneer de motie in rondvraag komt. Hij gelooft dat het Dagclijksch Bestuur grond heeft zich daar buiten te moeten houden. Persoonlijk had hij gewenseht de /.aak niet in het openbaar tc behandelener bestaat zijns oordeels toch wel eenige reden tot verschooning, wanneer men er op let, dat de betrokken ambtenaar tijdens hij dat rapport ter neder schreef nog aan de gevolgen eener ernstige ongesteldheid leed, hetgeen van invloed kan geweest zijn op de wijze, waarop hij zich geuit heeft. De Voorzitter moet naar aanleiding van het te kennen ge- gevene omtrent het wenschclijke van behandeling in eene bcslotcne vergadering aanmerken, dat hij ook daarover heeft nagedacht, doch dat hij daarvan is teruggekomen met het oog op de moge lijke gevolgtrekkingen die daaruit zouden kennen afgeleid wor den. Hij heeft die overtuiging behouden uit overweging dat, al had eene behandeling in geheim comité plaats gevonden, het dientengevolge te nemen besluit, toch in eene openbare vergade ring moest zijn genomen, en dan juist zou men gevolgtrekkingen hebben kunnen maken, in strijd met de waardigheid van den Raad tc achten. Zendt een ambtenaar een stuk aan den Raad in, het wordt behandeld zoo als 't daar is; in eene openbare ver gadering aangebragt, moet de behandeling daarvan ook in het openbaar geschieden. Wat nu nog aangaat zijn voorstel om het eenvoudig voor notificatie aan te nemen, hij had daarvoor deze zienswijzebehelst dergelijk stuk beleedigendc termen, dan straft een eenvoudig ter zijde leggeu reeds genoeg; het geeft een blijk van minachting en de inzender heefc daarvan geeno of alliums weinige voldoening. Hij is overigens van liet gevoelen van den heer Bloembergen om zich in deze zaak buiten stemming te houden. De lieer Brunger wenscht zijne uit te brengen stem te moti veren, hij zal tegen de motie stemmen doch wil daardoor geen zins geacht worden te erkennen dat de onderwcrpelijke handeling niet bërfepenswanrdig is. Ook hij is van oordeel dat het gestelde onder den indruk zijner geschokte gezondheid uit de pen is gevloeid. De heer Attema wenscht op te merken dat het doel der motie op een verkeerd terrein is gebragt. Het daarmede beoogde doei is niet alleen B. en W. te steunen, maar vooral is zij gedaan in het belang cencr welverzekerde dienst. Een ondergeschikt ambtenaar plan hebbende om zijne op- en aanmerkingen omtrent een voorstel van het Bestuur te openbaren, zou verlof van den Burgemeester moeten vragen, deswege zijne tegen-beschouwingen aan de overwegingen van het Collegie tc onderwerpen. Maar de Architect heeft ganseh anders gehandeld, heeft zijn heul gezocht bij den Raad, heeft zich voetstoots met zijne beschouwingen tot de leden gewend; dat is de weg niet die een ondergeschikt ambte naar mag inslaan, dat is ongepast en daarom moet het stuk niet voor notificatie worden aangenomen, want dit straft niet genoeg. De Voorzitter heeft gesproken van zóódanig stuk ter zijde te leggen, dit kan opgaan in pariiculieve zaken, maar hier is het een officieel bestuur en een officieel benoemd ambtenaar. Dat eene behande ling in eene openbare vergadering genoegzaam sprekend bewijs van afkeuring zou zijn, kan Spr. niet toegeven, de Raad moet zich verklaren omtrent handelingen waarmede hij niet is gediend. De heeren de With en later BruinSEta, verklaren zich als leden van het Dagclijksch Bestuur buiten stemming te wenschén tc houden. De heer Atteilia herinnert aan de bepaling van art. 36 van liet reglement van orde. De lieer Bloembergen merkt op, dat hij tc kennen gaf, buiten stemming te wenschen te blijven, op grond van art. 16 der Gemeentewet, onulat er naar aanleiding van het motief der motie voor het'Coll' gie genoegzame reden bestond om buiten stemming tc blijven is de Raad evenwel van oordeel dat dat motief in dezen niét genoegzaam is, om zich op giond van genoemd art. van stemming te onthouden, dan wenscht hij overeenkomstig art. 30 van het reglement van orde, te verzoeken van de deelname aan de stemming verschoond tc worden. De heer Dliparc zegt, dat de zaak cigcntlijk door sommige leden niet goed wordt voorgesteld. Indien hij den heer Attema goed heeft begrepen, dan bedoelt deze geenszins uit te lokken ccn votum van vertrouwen jegens B. en W. tegenover den Archi tect, maar den Raad voor zich zelf te doen opkomen togen de wijze waarop dc Architect deze zaak heeft behandeld en ter ver zekering eener goede dienst. Dat votum is trouwens ook geheel overbodig, vooral nu de Maad de voorstellen van B. en W. aan genomen en daardoor reeds het beste bewijs van vertrouwen jegens hen geleverd heeft. Spr. vindt derhalve gceue reden oin zijner zjjds mede te werken, den lieer Bloembergen van het deelnemen aan de stemming tc verschoonci?. De heer Attenicl wijst op de bepaling van art. 46 der Ge meentewet en zegt dat die iu dezen niet van toepassing is te achten, omdat daaraan alleen de bevoegdheid wordt ontleend, om zich te onthouden van medestemmen over de zaken die hen, hunne cehtgenooten, hunne bloed- of aanverwanten persoonlijk aangaan; dat eus bestaat hier niet; het zou hier kunnen gelden ecu bezwaar dat liet Collegie collectief betrof, en dan zou er sprake zijn om de bepaling van art. 36 van het reglement vau orde ten op- zigte der leden van het Collegie toegepast te zien doch Spr. zon van oordeel zijn dat men dusdoende al te kiesch zou handelen. De heer Bloembergen erkennende, dat het twijfelachtig is of art. 4-6 der Gemeentewet in dezen wel van toepassing zou wezen, geeft den wcnsch tc kennen om, overeenkomstig art. 36 van het reglement van orde, van medestemmen te worden verschoond. De heer Jong'Snia weigert in den regel ongaarne ccn verzoek, doch aangezien de strekking van de motie des heeren Attema, vooral deze is, dat zij geschiedt in liet belang eener welverze kerde dienst, dus het belang dezer gemeente, moet hij zwarig heid maken het verzoek van den heer Bloembergen in te willigen. De Voorzitter geeft te kennen gecne zwarigheid meer tc ma ken, om aan de stemming deel te nemen, nu hij de overtuiging bekomen liecft dat het motief der motie eigenlijk strekt in het. belang der welverzekerde dienst. liet. is waar, dat daar waar de Raad zich de handelingen van den Architect jegens het Col legie, zéé aantrekt, dat Collegie in dc zaak is gemengd, maar aangezien het blijkt het bier minder betreft een votum van ver trouwen opzigtens het Collegie, laat hij zijn vroeger opgevat bezwaar varen. De heer Bloembergen verzoekt nu, om van medestemmen te worden verschoond. Ook de heeren Bruinsma en de Witll doen dit verzoek. In rondvraag gebragt, is dat verzoek met 10 tegen 4 stemmen (die van de heeren Zeper, Wiersma, Brunger en Rengcrs) verwor pen. De heeren Bruinsma, Bloembergen en dc With namen aan deze stemming geen deel. De Voorzitter stelt nu de motie van den heer Attema voor. Dc lieer Bloembergen wenscht nog even zijne stem te moti veren hij verklaart tegen de motie tc zullen stemmen, niet om dat liij niet de handeling van den Architect zou afkeuren, maar omdat hij van oordcel is dat werkelijk in dezen verschoonende omstandigheden in acht zijn te nemen, voornamelijk naar zijn oordcel gelegen in den hoogst prikkelbaren toestand waarin die ambtenaar ten gevolge van ernstige ongesteldheid des tijds toen hij dat rapport ter neer schreef, verkeerde. Spr. kan het zich anders niet voorstellen dat hij zoover kon gaan in de beoordeeling van liet rapport. De bekwaamheden van dezen ambtenaar en dc wijze waarop liij zich overigens van zijne vcrpligtingon kwijt, geven aanleiding tot vergoelijking van zijne handeling. Ook acht hij de wijze waarop des liaads afkeuring in dezen is gebleken, voldoende genoeg. De heer Bruinsma vereenigt zich met dit gevoelen. De voren omschreven motie wordt hierop in rondvraag gebragt en aangenomen met 10 tegen 7 stemmen, die van de heeren Zeper, Bruinsma, Bloembergen, Bolten,Wiersma, Brunger en Kmgers. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 26 April 1866. G7 10. Voorstel van B. en W. om het door den heer H. G. Knorre, agent van de Nedorlandsche Handelmaatschappij alhier, aan den Raad ingediend en door dezen bij zijn besluit van den 15 Maart jl. ten fine van rapport en voorstel in handen van hun Collegie gesteld adres, het verzoek behelzende, dat aan hem na den 30 April e.k. en alzoo gedurende de maand Mei, na voorafgaande peiling van den aanwezigen voorraad, nog restitutie moge worden verleend van de plaatselijke belasting wegens het rundvlecsch dat hij voor dien datum zal hebben doen slagten enz., ten fine van afdoening in hunne handen te stellen. Nadat op voorstel van den Voorzitter tot de onmiddellijke af doening van dit voorstel was besloten, is overeenkomstig het voorgestelde eenstemmig besloten, gezegd adres ten bcwusten einde te stellen in handen van B. en W. 11. De Voorzitter het noodig keurende dat de deuren tot het houden eener beslotene Vergadering voor een oogenblik worden gesloten, is daartoe overgegaan en de openbare vergade ring tijdelijk opgeheven. Na het eindigen dier beslotene vergadering is de openbare vergadering heropend en voortgezet. 12. Is ter lafel gebragt en gelezen een voorstel van B. en W. omtrent het, naar aanleiding van de werking der wet van 7 Jul ij 1865 (Staatsblad no. 79), aan de comraiesen bij de plaatselijke belastingen te geven ontslag en het verlecncn aan sommige hunner van wachtgeld. ls besloten dit voorstel voor de leden ter visie tc leggen en het in eene volgende vergadering in behandeling te nemen. 13. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van B. en W. om aan den heer Johannes Schaap Spoelstra, met den 1 Junij 1866, op zijn daartoe gedaan verzoek een eervol ontslag te verleenen als commies-controleur, tevms belast met de func- tien van hoofd-commics der stedelijke belastingen alhier, onder toekenning van een jaarlijksch pensioen gedurende zijn leven, ad ƒ700. Ter visie, om in eene volgende vergadering in behan deling te worden genomen. 14. Op voorstel van den Voorzitter wordt besloten, de van den schutlersraad bij de dienstdoende schutterij alhier ingekomene aanvraag, om magtiging tot overschrijving van een post op de schutterij-bcgrooting, dienst 1865, ten fine van onderzoek en rapport te stellen in handen van dc Raadscommissie, in der tijd belast geweest met het onderzoek dier begrooting, bestaande die Commissie uit de heeren Gorter, Wijbrandi en de With. 15. Is ter tafel gebragt eene resolutie van heeren Ged. Staten dezer provincie, dd. 9 April 1866, no. 43, omtrent de herzie ning van de traetementen van de Gemeente-ontvangers. Op voorstel van den Voorzitter is besloten deze resolutie ten fine van berigt en raad te stellen in handen van B. en W. 16. Is op voorstel van den Voorzitter eenstemmig besloten aan de Verordcnings-comraissie op te dragen overeenkomstig het bepaalde in art. 178 der Gemeentewet, te ontwerpen eene ver ordening, houdende verklaring, ten gevolge eener algemcene her ziening, welke der verordeningen nog gelden. 17. Namens B. en W. brengt de Voorzitter ter tafel het door hun Collegie overeenkomstig art. 182 der Gemeentewet, opgemaakt uitvoerig en beredeneerd verslag van den toestand der gemeente over het afgeloopen jaar 1865. Besloten dit verslag, na te zijn gedrukt, aan de leden rond te deelen. 18. Is ter tafel gebragt en voor notificatie aangenomen eene resolutie van heeren Ged. Staten, dd. 23 April 1866, no. 43, houdende goedkeuring van het Raadsbesluit van den 12 April bevorens, tot onderhandsche verpachting van de opkomsten en tollen van de Nesserzijl en bijbehoorende brug onder Akkrum, voor den tijd van één jaar op de bestaande voorwaarden, aan de tegenwoordige pachters voor de som van ƒ450. Bjjvoiösel tot de Provinciale Friescue Couramt. 19. Is ter tafel gebragt en gelezen een door B. en W, ontworpen Raads besluit tot magtiging op hun Collegie om, overeenkomstig het plan dergeld- lccning, vastgesteld bij Raadsbesluit van den 13 Julij 18Ü5, no. 5«/32, goed gekeurd bij besluit van heeren Ged. Staten van Friesland, dd. 17 Julij daar aanvolgende, op het daarvoor door hen vast te stellen tijdstip dc inschrijving te openen voor eene tweede serie dier geldleeuing ad f 117,000. Ter visie, om in de eerstvolgende vergadering te worden behandeld. 20. Is ter tafel gebragt, gelezen en voor keunisneming aangenomen een schrijven van den heer T. Romein, dd. 26 April 1866, houdende dankbetui ging voor de verhooging zijner jaarwedde als Gemeente-architect. 21. Bij monde van den heer Bolten is namens de betrokken Raads-com- raissic, rapport uitgebragt omtrent haar onderzoek van dc rekening en ver antwoording wegens de administratie der brandweer over 1865. Ter visie om in eene volgende vergadering te worden afgedaan. 22. Door de Raads-commissie, by besluit van den 22 Febr. jl. benoemd, ten einde den Raad te dienen van rapport en voorlichting omtrent de be voegdheid van heeren voogden en dames voogdessen van het St. Anthonij Gasthuis te Leeuwarden, tot het maken van bepalingen als vervat zijn in het door hen op 3 Oct. 1864 vastgestelde reglement op het beheer van gemeld gesticht, en speciaal die, welke betrekking hebben op hunne benoeming, is wegens gedacht haar onderzoek, bij monde van den heer v. Sloterdijck, rapport uitgebragt. De Voorzitter stelt voor dit stuk ter visie te leggen cn later te behaudeleu. De heer Duparc acht het rapport belangrijk genoeg, om het in het ge drukt verslag op te ncmcu. Het geldt bovendien eene aangelegenheid, welke steeds dc belangstelling der ingezetenen heeft opgewekthij stelt mitsdien voor tot die opname te besluiten. Dienovereenkomstig besloten zijnde, is dc inhoud van gezegd rapport als volgt De Commissie uit den Raad der gemeente Leeuwarden, in zijne vergadering van 22 Februarij 1866 benoemd „teneinde den „Raad tc dienen van rapport en voorlichting omtrent de bevoegd heid van heeren voogden en dames voogdessen van het St. Anthonij- „Gasthuis te Leeuwarden, tot het maken van sommige bepalingen „vervat in het op 3 October 1864 door hen vastgestelde en bij „schrijven van 20 October d. a. v. aan den Raad medegedeelde „reglement op de inrigting en het bestuur dier inrigting, en wel „speciaal van die bepalingen welke op hunne benoeming betrekking „hebben," heeft het voor eene duidelijke beantwoording der haar voorgelegde vraag dienstig geoordeeld, die te splitsen in de twee volgende lo. Zijn voogden en voogdessen van het Sint Anthonij-Gasthuis te Leeuwarden, bevoegd tot het maken der bepalingen vervat in hun reglement van 3 October 1864, voor zoover die het beheer der stichting betreffen? cn 2o. Zijn ze bevoegd tot het maken van de bepalingen in dat reglement opgenomen, omtrent hunne benoeming? m. a. w. zijn ze tot eigen benoeming geregtigd en heeft de eer het volgende als resultaat barer overwegingen den Raad aan te bieden ad primum dat de regterlijke beslisssingen in het hoogste ressort gewezen omtrent de klassifikatie van het Sint Anthonij Gasthuis te Leeuwarden, het beheer van dit gesticht van ieder vreemd toezigt, van elke inmenging van buiten hebben vrijgemaakt, door te verklaren, dat het gesticht als proveniers-huis geheel bui ten dc wet op het armbestuur staat, en voor zooverre het aan acht onvermogende vrouwen of weduwen kostelooze huisvesting enz., cn aan acht behoeftige vrouwen dagelijks een maaltijd uit de keuken van het gesticht verschaft, in art. 2 litt. C dier wet valt, dat alzoo, als bijzondere instelling van weldadigheid, geene andere verpligting omtrent zijn beheer te vervullen heeft, dan de in art. 7 dier wet bevolen mededeeling van het reglement aan het bestuur der gemeente, terwijl bij geene wet aan eenige magt toezigt op het beheer van zoodanige instellingen is opgedragen dat er, voor zooverre bekend, sedert in dat beheer geene ver andering is gebragt die den aard der instelling zou kunnen wijzi gen en dat daarom die regterlyke uitspraken den maatstaf tot beoordeeling van den regtstoestand en de bevoegdheid van genoemd gesticht en zijner bestuurders blijven bevatten in zooverre deze van de klassificatie der instelling afhangen; dat alzoo de bevoegdheid van voogden en voogdessen van het 20

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1866 | | pagina 5