b
CS
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 2G April 186G.
Sint Anthonij-Gasthuis te Leeuwarden, tot het maken'van boven
vermeld reglement op de inrigting en het bestuur dier instelling,
voor zooveel het dat beheer betreft, aan geen redelijken twijfel
onderhevig schijnt;
ad secundum dat eyenwel uit het bovenstaande op zich zelf
niet rcgtstrecks kan worden afgeleid, dat de voogden en voogdes
sen van het Sint Anthonij-Gastkuis te Leeuwarden, ook bevoegd
zouden zijn zich zelf en hunne opvolgers te benoemen, omdat
het toezigt op een beheer eu het regt van benoeming zijner bestuur
ders niet onafscheidelijk zijn en het laatste gecne daad van rege
ling in den zin der armenwet is
dat ook dc regterlijke uitspraak over de klassifikatie van het
Sint Anthonij-Gasthuis naar de bepalingen der net op het arm
bestuur, gcene aanwijzing bevat van hen, aan wie dc benoeming
zijner bestuurders zou toekomen;
dat alzoo, ook 11a het „ad primum" aangevoerde, dc beant
woording der sub 2o. bovengestelde vraag te geven overblijft, met
inachtneming van de regterlijke beslissing omtrent den aard dier
instelling, in zooverre ze daarop van invloed kan zijn
Dat zij evenwel meent vooraf te moeten opmerken, dat de
haar door den Raad gestelde vraag omtrent dit punt, niet zeer
geschikt is, tot het bekomen ccncr voorlichting die hij dienstig
acht om daarop, zoo noodig, handelingen tot handhaving zijner
regten te gronden, omdat uit de onbevoegdheid van voogden en
voogdessen het regt niet zou volgen van den Raad, die, tenzij
hem zulks bij den stichtings-brief of andere regtsgeldigc beschik
king is opgedragen, als publiek-regterlijke magt slechts tusschen
beide treedt, waar eene wettelijke bepaling het hem gebiedt, reden
waarom ze de vrijheid neemt die vraag aldus te stellen
„is de Raad bevoegd de voogden en voogdessen van het Sint
.„Anthonij-Gastkuis te Leeuwarden, te benoemen of op hunne
aanstelling invloed uit te oefenen?"
dat er geen stichtingsbrief of andere regtsgeldigc titel bekend
is, waaruit de Raad zijn regt van benoeming of toezigt zou
kunnen ontleenen
dat de ecnigc wetsbepaling, die voor de bevoegdheid van den
Raad in aanmerking komt, vervat is in het voorschrift van art.
147 der Gemeentewet, hetwelk de benoeming van de leden en
beambten van het bestuur der godshuizen en andere instellingen
van liefdadigheid, zooverre die niet aan anderen behoort, aan
den Raad opdraagt; dat alzoo te onderzoeken staat of het Sint
Anthonij-Gasthuis te Leeuwarden is eene instelling van liefdadig
heid in art. 147 bedoeld;
dat de wet op het armbestuur uit den aard der zaak dc bron
is waaruit de verklaring van dat begrip moet worden geput 011
dan ook in art. 1 zegt: „Instellingen van weldadigheid, in den
„zin dezer wet, zijn die, welke armenverzorging, in of buiten
„gestichten, voortdurend ten doel hebben.
„Op instellingen, uitsluitend bestemd tot het voorkomen van
„armoede, is deze wet niet van toepassing."
l)at alzoo voortdurende armenverzorging het noodzakelijk ver-
eischtc is voor het bestaan eencr stichting als instelling van
weldadigheid
dat het Sint Anthonij-Gasthuis te Leeuwarden, door het arrest
van het provinciale geregtshof in Friesland van 1 February 18G0
is verklaard, voor zooverre het proveniers-huis is, geene armenver
zorging ten doel te hebben, en die alleen uit te oefenen in de kos-
telooze huisvesting enz. van acht onvermogende vrouwen en de
dagelijksche gift aan de acht zoogenaamde maalhalcrs;
dat die kostelooze huisvesting enz. van acht onvermogende
vrouwen, bij het reglement op de inrigting en het bestuur van
het Sint Antkonij Gasthuis te Leeuwarden van 3 October 1864,
door de voogden en voogdessen van dat gesticht, immers zooveel
het beheer aangaat, binnen den kring hunner wettige bevoegdheid
vastgesteld, in art. 47 is beperkt tot de personen van de toen
daarmede begiftigden, met de voorziening, dat na hun overlijden
de door hen bewoonde kamers proveniers-kamers worden, door
welke bepaling aan dit gedeelte van het gesticht het vercischte
van voortdurendheid der armenverzorging ontvalt, zoodat ook ten
dezen opzigte het Sint Anthonij-Gasthuis buiten het begrip in
art. 1 al. 1 der armenwet omschreven en in art. 147 der ge
meentewet bedoeld, staat;
dat alzoo als armverzorgend deel van genoemd gesticht over
blijft dc instelling der zoogenaamde maalhalcrs, wier getal in
liet straks genoemd reglement onbepaald is gelaten, waarbij wei-
ligt dc kostelooze uitdceling van soep gedurende den winter
zou kunnen gevoegd worden maar dat men op het voetspoor
van het hof in Friesland, dat in zijn arrest van 1 Februarij 1860
op blz. 62 opmerkt dat de opname van proveniers steeds de
hoofdzaak der zorg van het Sint Antkonij Gasthuis was en ooi:
11a 1843 zulks „zeer verre is gebleven, waarnevens slechts als
„bijzaak staat eene, betrekkelijk weinig beduidende armenver
zorging," die zorg als eene zeer geringe bijzaak der genoemde
stichting moet beschouwen, die bovendien door de voogden en
voogdessen, op grond hunner erkende autonomie tot regeling van
het beheer hunner stichting, zonder moeite zou kunnen worden
opgeruimd
dat evenwel, ook bij het bestaan dier armverzorging, het Sint
Anthonij-Gasthuis uitsluitend voor dat gedeelte valt in dc termen
van art. 2 litt. c der arinenw et, die, van latere dagteekening dan
de gemeentewet, aan de bestuurders der instellingen van dien
aard gecne andere vcrpligting oplegt dan de mcdedeeling van
hunne reglementen aan het gemeentebestuur en voor het overige
hun volkomen vrijheid van regeling overlaat, zoodat de Raad bij
de nieuwe phase die dc regtstoestand van het Sint Anthonij-
Gasthuis na dc invoering der armenwet en de daarop gevolgde
regterlijke beslissing is ingetreden, zijn regt tot het benoemen
van bestuurders, zij het dan enkel voor het armverzorgend on
derdeel dier stichting zou moeten bewijzen en wel op andere
gronden dan die welke zouden kunnen worden geput uit eene
gewoonte die 11a de gegeven beslissing daarvoor niet kan pleiten;
dat zij echter zoodanige gronden niet heeft kunnen vinden en
daarom van oordeel is dat voogden en voogdessen van liet Sint
Anthonij-Gasthuis, bij het inaken der bepalingen in hun regle
ment omtrent hunne benoeming, geen inbreuk hebben gemaakt
op regten van den Raad daaromtrent en gehandeld hebben over
eenkomstig de bevoegdheid hun door de armenwet en de daar
mede in verband staande klassificatic van het armverzorgend on
derdeel hunner stichting gelaten
dat alzoo de benoeming van Bestuurders dezer instelling door
de daartoe bevoegde personen aan „anderen" is opgedragen
dat zij op grond van het bovenstaande van oordcel is, dat er
schijn noch schaduw van regterlijk bewijs voorhanden is dat dc
Raad de uitsluitende bevoegdheid zou hebben voogden en voog
dessen van het Sint Anthonij-Gasthuis te Leeuwarden te benoe
men, op hoedanig bewijs het hier in dc eerste plaats aankomt,
maar dat integendeel door de invoering der armenwet in 1854
en de daarop gevolgde in deze materie gevallen regterlijke uit
spraken, het Sint Anthonij-Gasthuis, in zijn geheel, tegenover
het gemeentebestuur in een toestand is gebragt die aan zijne
voogden volkomen autonomie geeft en gcvolgelijk ook het regt
om de kwestieuse bepalingen betreffende hunne benoeming vast
te stellen en in het reglement op te nemen.
Aldus gerapporteerd in de vergadering van den Raad der ge
meente Leeuwarden, gehouden op Donderdag 26 April I860.
(Getcekend) E. Attema, E. Jongsma, J. L. van Sloteudijck, rapp.
23. Bij monde van den heer Jongsma is namens dc Verordc-
nings-coramissie uitgebragt haar nader voorstel tot wijziging dei-
verordening betreffende de instandhouding enz. der openbare we
gen enz. in dc gemeente Leeuwarden. Ter visie, om in eene
volgende vergadering behandeld te worden.
De Voorzitter sluit hierop dc vergadering.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Woensdag 9 Mei 1866.
69
VERSLAG van het verhandelde ter buitengewone verga
dering van den Gemeenteraad van Leeuwarden, ge
houden op Woensdag den 9 Mei 1S66.
Tegenwoordig 19 leden. Afwezig de heeren Dr. A. Meursingc
Hz. en Mr. P. Wierdsma Schik. Voorzitter de heer D. Zeper,
die op het gestolde tijdstip de vergadering opent.
1. Is gelezen en onveranderd vastgesteld het genotuleerde
wegens de op 26 April jl. gehoudene vergadering.
2. Rapport der betrokken Raadscommissie wegens haar on
derzoek der rekening en verantwoording van de. brandweer over
het jaar 1865. De vergadering zich vereenigende met de conclu
sie van dit rapport, heeft dien overeenkomstig beslotenGezegde
rekening en verantwoording goed te keureu in ontvang en uit
gaaf beide tot een bedrag van ƒ3.166.823 cn h.h. brandmeesters
voor hun goed en naauwkcurig beheer te bedanken.
3. Dc Voorzitter het noodig keurende dat de deuren tot het
houden eencr bcslotene vergadering, voor een oogenblik worden
gesloten, is daartoe overgegaan en de openbare vergadering tij
delijk opgeheven. Deze vergadering is, na het eindigen der be-
slotenc zitting heropend en voortgezet.
4. Voorstel van B. cn W. om naar aanleiding eencr resolutie
van h.h. Gcd. Staten van Friesland, d.d. 17 April 1S66, inzake
de in te stellen regtsvervolging tegen Gerrit Jentjes Jouker,
huurder van de herberg de klandcrij c. a. te nemen het volgend
besluit: a. In te trekken het Raadsbesluit van den 22 Februarij
1866, 110. 5/jU0; b. B. en W. te raagtigen aan Jonker voornoemd
te kennen te geven dat dc Raad, terug komende op zijne daar
omtrent vroeger genomenc beschikking, alsnog genegen is aan
hem eene vermindering van den bedongen huurprijs voor de her
berg de klandcrij c. a. toe te staan, over het tijdvak gedurende
hetwelk hij, tengevolge der onteigening ten behoeve der staats
spoorwegen, het gebruik van een gedeelte van het verhuurde heeft
moeten derven, welk tij(l\ak gerekend zal worden te hebben geloo-
pen van den 20 April 1863 tot den 12 Mei 1865, cn zulks in
evenredigheid van het onteigende tot het niet onteigende, ter
weerszijden door deskundigen te bepalen, en hem uit te noodigen
daartoe met spoed den deskundige aan te wijzen welke zijnerzijds
met die tauxatie zal worden belast, in rondvraag gebragt is
het le lid van dit voorstel aangenomen met 14 tegen 4 stemmen,
die van de heeren de Haan, Duparc, Jongsma en Attema, ter
wijl het 2e lid met algcmecne stemmen is aangenomen.
5. Op het daartoe door B. en IV. gedaan voorstel is een
stemmig beslotenlo. Hun Collcgie te magtigen om, ter be
strijding der kosten, vallende op de bij gelegenheid van de fees
telijke opening van dc lijn der staatsspoorwegen Groningen
Leeuwarden, van wege deze gemeente te geven feestelijkheden, te
beschikken over eene som van hoogstens 1200.,, 2o. daartoe
art. 1 litt. c afd. Ill, hoofdst. IX van de begrooting der uit
gaven van de gemeente Leeuwarden, voor dc dienst van 1866, te
versterken met eene som van ƒ1200 uit hoofdst. XI dicrzelfde
bcgrooting.
6. oorstel van B. en W. om aan den heer Johannes Schaap
Spoelstra met den 1 Junij 1866 op zijn daartoe gedaan verzoek
een eervol ontslag te verleenen, als commies-controleur tevens'be
last met de function van hoofd-commies der stedelijke belastingen
alhier, onder toekenning van een jaarlijksch pensioen gedureudc
zijn leven ad 700. De Voorzitter opent over dit voorstel de
beraadslagingen.
De heer Reilgers vraagt het woord niet zoo zeer over het te
genwoordig voorstel, waarmede hij zich ten volle kan vereenigen,
als wel naar aanleiding daarvan, omdat hij zich niet met het tot
dusver door den Raad, inzake het verleenen van pensioenen,
toegepast beginsel kan vcrcenigen cn daaromtrent cenigc beden
king in het midden heeft te brengen, eene bedenking die geene
Bijvoegsel tot i>e Provinciale Fuiesciie Courant.
dadelijke beantwoording behoeft, maar die hij aan B. en W. ter
overweging wcnscht te geven. Bij de onlangs plaats gehad heb
bende behandeling der verordening regelende het getal enz. van
dc ambtenaren en bedienden ter Secretarie, is het verlangen uit
gesproken om te dien aanzien niet verder te volgen het systeem
of liever de gewoo ite door den Raad bij het pensionéren van
ambtenaren in acht genomenhet voorstel tot het stellen van
vaste regelen daaromtrent, is door de meerderheid der vergade-
riug niet aannemelijk beschouwd, doch feitelijk verleent de Raad
aan ambtenaren wegens langdurigen diensttijd, pensioen, dat is
reeds herhaalde malen voorgekomen. Spr. wijst nog op dc on
langs plaats gehad hebbende behandeling van het voorstel tot
het verleenen van wachtgeld aan den gewezen vischafslager.
ooral toen is bij hem de overtuiging levendig geworden dat
eeno zaak als die der pensioenen eu wachtgelden bij reglement
geregeld behoort te worden; wel wcnscht hij daarin gcene be
palingen opgenomen te zien waaraan men in gevallen van bijzon
deren aard, te veel zou zijn gebonden, doch hij wenscht de al
of niet toekenning van pensioen ot wachtgeld aan aftredende
ambtenaren niet geheel van de luimen der vergadering afhanke
lijk te zien gemaakt. Er mag zijns inziens bij het regelen van
zoodanige pensioenen geene sprake zijn van dc meerdere of min
dere voorliefde jegens den afgaanden ambtenaar, maar regt en
billijkheid moet daaraan tcu grondslag liggen. Hij zou daarom
aan B. en W. in overweging willen geven om een ontwerp-re-
glement op het pensionéren enz. van gemeentelijke ambtenaren en
bedienden, aan den Raad aan te bieden.
De heer Wiersma zegt dat dc regeling dier zaak reeds her
haalde malen te dezer vergadering is besproken gewordenreeds
korten tijd nadat de Raad op den tegenwoordigen voet was ge
constitueerd, is de toenmaals uitgesproken weusehclijkheid van
zoodanige regeling in overweging genomen. Spr. had destijds dc
eer lid te wezen eener Raadscommissie, belast met het ontwerpen
van de grondslagen waarop een fonds voor pensioenen enz. ten
behoeve van gemeente-ambtenaren en bedienden zou kunnen wor-
ncn daargesteld die Commissie is na rijp beraad en gezet on
derzoek geëindigd te verklaren, dat, hoe men de zaak ook nam,
dc gemeente toch altijd het bcuoodigde fonds zou moeten four
neren, zelfs wanneer de ambtenaren aan dat fonds hunne contri
bution betaalden, dat die zaak derhalve door dc Commissie als
onuitvoerbaar werd beschouwd. Het grootc beletsel tegen het
tot stand komen daarvan ligt voornamelijk in het betrekkelijk
klein aantal ambtenaren en hunne zeer onevenredige bezoldiging;
daarbij komt dat incu te hooge contributie van de ambteuaren
moest vorderen, ongeacht nog het aanzienlijk subsidie, dat de ge
meente voor de zaak zou moeten veil hebben. Het gevolg zou
dus zijn, dat dc gemeente nevens hare eigene fondsen, een fonds
ten dienste van aan ambtenaren te verleeucn pensioenen, zou
moeten daarstcllen en bestendigen, en daardoor zou men de ge
meente een last opleggen, buiten verhouding tot hare ressources
staande. Eu omdat deze herhaaldelijk besproken zaak beschouwd
werd niet uitvoerbaar te wezen, is de gewoonte ontstaan, om tel
kens bij voorkomende gelegenheden bij afzonderlijk en op billijk
heid steunend besluit, omtrent dergelijke aanvragen beslissing te
nemen. Zoolang nu de gemeentelijke linanticn zich niet in bloei-
jenden toestand bevinden, wenscht Spr. die gewoonte bestendigd
te zien; men zou wel eenige regelen kunnen stellen, doch alles
hangt hier af van den toestand der finanticn; het moge v, enscln -
lijk zijn, doch het is onuitvoerbaar.
De Voorzitter geeft te kennen dat, wil men dc voorgesteld»
regeling bij reglement in overweging nemen, dit later op een be
paald daartoe int.'dienen voorstel zal kunncu geschieden; voor
liet tegenwoordige wcnscht hij, dat de vergadering zich bepale
tot het aanhangige voorstel van B. en W.
21
i ii
"h
,1