70 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Woensdag 9 Mei 1S66. Niemand der leden meer liet woord verlangende, is het voor stel van B. en W. hiervoreu vermeld eenstemmig aangenomen. 7. Voorstel van B. en W. in zake het ontslag van de com miesen bij de plaatselijke belastingen alhier, en de aan sommige hunner toetekennen wachtgelden. De heer Duparc kan zich zeer goed met de voordragt veree nigen hij vindt natuurlijk ook de gestelde voorwaarde goed, dat het wachtgeld zal ophouden zoodra de betrokken personen eene gemeentelijke betrekking zullen erlangen; maar hij wenschte dit wel tc zien uitgestrekt ook tot rijks betrekkingen. Elders is dit mede geschied. De toekenning van wachtgeld heeft plaats uit een beginsel van billijkheid, nl. om de ambtenaren, die tenge volge van een besluit van den Raad worden ontslagen, zonder dat zij zelve er aanleiding toe hebben gegeven, eene tegemoet koming te verstrekken. Maar wanneer nu dat zelfde ontslag hun de gelegenheid zal hebben gegeven in eene andere vaste betrek king te worden geplaatst, dan zoude hij het overdreven achten de gemeentekas ten hunnen behoeve verder te bezwaren, en dan is het volgens Spr. onverschillig, of het eene nieuwe gemeente lijke of rijks-betrekking geldt. Hij stelt uit dien hoofde voor, achter het woord gemeentelijke te laten volgen of Rijks. De heer Bloembergen geeft te kennen dat bij de regeling dezer aangelegenheid overwogen is, wat de billijkheid vorderde te bepalen jegens ambtenaren die buiten hun toedoen van de opge- dragene betrekkingen worden ontslagen. Men wenschte aan die ambtenaren de gelegenheid te gunnen, om naar het verkrijgen van eene andere betrekking rond te zien, wat ook wel van zelf spreekt. Doch nu rees de vraag: tot hoelang zal men dat wachtgeld verleenen? tot tijd en wijle zij eene andere betrekking zouden erlangen? doch het zou langen tijd kunnen aanhouden voor dat men daarin was geslaagd en was het hoogst mocijelijk daarvoor eenigen termijn te stellen, daarom achtte het Collegie het geraden een date certaine voor te stellen, namelijk tot lo. Jan. 1867; inmiddels zouden de bewuste ambtenaren naar iets an ders kunnen omzien en hun best doen eene andere betrekking te verkrijgen; sommigen zullen in die pogingen kunnen slagen, weer anderen niet of niet voldoende, daarom wenscht men een wachtgeld voor allen tot dien datum bepaald tc zien. Daar te genover staat nu, dat zij, die met ulto. December daarin nog niet zullen zijn geslaagd, het regt op het behoud van bet wacht geld zullen hebben verloren, behoudens later te nemen speciale beschikking wanneer daarvoor termen bestaan. Wat aangaat de gestelde uitzondering, ingeval ze inmiddels eene andere gemeen telijke betrekking erlangen, men wenscht het daarbij te laten blijven en ze niet uit te strekken tot het bekomen eener rijks betrekking; hebben de bedoelde ambtenaren geen vast uitzigt op het behoud van het wachtgeld tot het volgend jaar, het zal voor hen een prikkel te meer zijn om naar iets anders om te zien. Spr. wenscht daarom de voorgestelde bepaling behouden te zien. De heer Duparc verklaart met genoegen uit het door den heer Bloembergen in het midden gebragte te hebben mogen opmaken, dat deze het in hoofdzaak met hem eens is. Maar dan zou Spr. ook gaarne zien, dat het beginsel, waar het de toepassing betreft, door den heer Bloembergen werde gevo gd. Het moge waar zijn, dat de onderwerpelijke maatregel slechts voorloopig en tijdelijk is, doch als men nu niettemin de bedoelde voorwaarde stelt, dan behoort men, om consequent te zijn, ook rijks betrekkingen er bij op te nemen, te meer, omdat er mogelijk wei eenig vooruitzigt bestaat, dat, nu het Rijk door het vervallen der stedelijke commiesen, voor meer surveillance van zijnen kant zal moeten zorgen, de eene of andere vroegere stedelijke ambtenaar in algemeene dienst zal kunnen worden gesteld. Al wint men er nog zoo weinig mede uit, het zal toch altijd eene bate voor de gemeentekas zijn. Hij meent om deze redenen de aanneming van zijn amendement, nog maals te moeten aanbevelen. De Voorzitter brengt nu de conclusie van het voorstel in behan deling Eenstemmig wordt aangenomen het le lid van het voor stel, luidende lo. B. en W. te magtigen a. aan de commiesen der le klasse, Geert Rosema, Jacob Faber, Tjeerd Lemstra, en Johannes Luitzcns Oosterhoff, zoomede aan de commiesen 2e klasse, Fokkc Dirks Waringa en Cornelis Meetcr, met den 1 Junij 1866 als zoodanig een eervol ontslag te verleenen; b. aan de commiesen 3e kl. Christ Ramkema en Wijbrand Fedderaa, met den 1 Mei 1866 een eervol ontslag uit die betrekking te ver leenen en c. Marius Hasker en llinnert de Jager, met den 1 Mei 1866 eervol te ontslaan van de hen tijdelijk opgedragen functie van Adsistent-Coinmiesen. Ten aanzien van het voorstel in het 2e lid, oppert de heer Plantenga de bedenking, dat zich onder de bewuste ambtenaren twee personen van reeds gevorderden ouderdom bevinden, waarvan het is te voorzien, dat zij niet spoedig of welligt in het geheel niet zullen slagen eene andere betrekking te bekomen, en of het daarom niet doelmatiger ware te achten, dat tweetal maar dadelijk te pensionéren. De Voorzitter is het, geheel met den geëerden Spr. eens; ook hij voorziet voor hen niet spoedig eene plaatsing, doch het begin sel van het Collegie in dezen is, ze allen gelijk tot Jan. c. k. te behandelen; na dien tijd kan men een betrekkelijk voorstel van B. en W. tc ge moet zien. Met opname van het bovenvermelde amendement des heeren Duparc, 't welk na onderstond te zijn eenstemmig is aangenomen, is mede met eenparige stemmen aangenomen, het 2c lid van het voorstel, luidende: 2o. van den l Junij 1866 over de nog te verloopen maanden van dat jaar een wachtgeld toe te kennen a. aan de commiesen le klasse Geert Rosema, Jacob Faber, Tjeerd Lemstra en Johannes Luitzens Oosterhoff, berekend naar ƒ300 's jaarsh. aan de commiesen 2e kl. Fokkc Dirks Waringa en Cornelis Meeter, berekend naar ƒ266 's jaars, ouder bepaling, dat bijaldien zij vóór den 1 Jan. 1867, eene gemeentelijke of rijks betrekking mogten erlangen, aan welke eene bezoldiging verbon den is, gelijkstaande met of hooger dan het aan hen toegekende wachtgeld, zij alle aanspraak op dat wachtgeld zullen verliezen, terwijl voor het geval die bezoldiging minder moge bedragen dan het hun toegekende wachtgeld, zij niet dan tot dat minder bedrag hunne aanspraak daarop kunnen doen gelden. 8. Voorstel van B. en W. vervat in hun besluit van den 2 Mei 1866, no. l2/ n, om ten aanzien van de kosten van uitbe steding van weezen beneden de 6 jaren, te besluiten: art. 12 afd. I hoofdstuk Vil van de begrooting der uitgaven voor de gemeente Leeuwarden voor de dienst van 1866, te versterken met eene som van ƒ100 uit hoofdstuk XI dierzelfde begrooting. Na lecture van dit voorstel en nadat besloten was het onmid dellijk af te doen, is dien overeenkomstig besloten. 9 Voorstel van B. en W., vervat in hun besluit van den 2 Mei jl. no. 1 J/T5tt, om aan den hulponderwijzer in de le Tusschen- school 2e kl. alhier, S. Nijdam, met den 1 Junij 1866 op het daartoe door hem gedaan verzoek, een eervol ontslag als zoodanig te verleenen. Ook ten aanzien van dit voorstel tot dadelijke afdoening beslo ten zijnde, is dienovereenkomstig eene toewijzende beschikking op het gedaan verzoek genomen. 10. Voorstel van B. en W. vervat in hun besluit van den 26 April jl. no. y,00, de strekking hebbende toestemming te ver leenen, dat door Jan van der Wal, kastelein wonende op het Oud Tolhuis onder Lekkum, aan Dirk Wiemers, koopman alhier, met den 12 Mei 1866 worde overgedragen het huurregt, hetwelk eerstgenoemde op de bij het betrekkelijk contract van den 14 Oct. 1861, gestipuleerde voorwaarden tot den 12 Mei 1871 heeft GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN Zitting van Woensdag 9 Mei 1866. 71 op ccnen aan de gemeente Leeuwarden in eigendom toebehooren den, tegenover gezegd Oud Tolhuis ten zuiden van den straatweg gelogen moestuin, kadastraal bekend gemeente Jclsum, sectie D no. 516, groot 23 roeden en 40 ellen, des echter, dat de primi tieve huurder van der Wal voornoemd, aansprakelijk blijve voor de rigtige betaling van den bedongen huurprijs ter somma van 15 en voor de naleving der bij voren aangehaald contract van verhuur en huur gestipuleerde voorwaarden. Nadat op voorstel van den Voorzitter was overgegaan tot de onmiddellijke afdoening van dit voorstel, is het buiten beraadsla ging en rondvraag eenstemmig aangenomen. 11. Op voorstel van B. en W. om hun Collegie te magtigen tot het openstellen der 2e serie van de geldleening ten behoeve der gemeente Leeuwarden, ad 117.000, vastgesteld bij besluit van den Raad dier gemeente, dd. 13 Julij 1865, is buiten beraad slaging eenstemmig die magtiging verstrekt. Het daartoe door 15. en W. aangeboden ontwerp-besluit wordt alsnu in behande ling gebragt. De considerans, zoomede de artt. 1 en 2, worden buiten be raadslaging en stemming aangenomen. Ten aanzien van art. 3 stelt de heer Bloembergen voor om de storting, met het oog op de ontvangst der rente wegens in schrijvingen op het Grootboek na 1 Julij, in stede van op 5 Julij, op 10 Julij te bepalen, vermits de bedoelde rente-ont vangst, welligt van invloed op de inschrijving kan zijn. De heer Duparc vraagt of het dan de bedoeling blijft dat de rente van het gestorte met den lsten dier maand ingaatdit zou dan een verlies voor de gemeente geven van 10 dagen rente de rente van het gestorte wegens de nog te behandelen andere leening gaat eerst met den dag van storting in. De heer Bloembergen zegt, het de bedoeling is dat de rente met den lsten dier maand inga, dit maakt voor de gemeente geen aanzienlijk verschil. Het amendement van den heer Bloembergen, wordt, na onder steund te zijn, eenstemmig aangenomen. Het aldus geamendeerde art. 3, zoomede art. 4 en daarna het geheele besluit, wordt daarop buiten verdere discussie eenstemmig aangenomen, luidende het als volgt BESLUIT houdende magtiging op Burgemeester en Wethouders tot het openstellen der tweede serie van de geldleening ten behoeve der gemeente Leeuwarden ad 117,000, vastgesteld bij besluit van den Raad dier gemeente dd. 13 Julij 1865. De Raad der gemeente Leeuwarden, Gezien het plan der geldleening ten behoeve dier gemeente tot een bedrag van ƒ117,000, vastgesteld bij zijn besluit van 13 Julij 1865, goedgekeurd door heeren Gedeputeerde Staten van Friesland, bij besluit van den 17 Julij daaraanvolgende; Gelet op art. 1 van dat plan, waarbij is bepaald, dat dc lee- ning geschiedt in twee of meer seriën van inschrijving en stor ting, de eerste tot een bedrag van f 60,000, de volgende serie of seriën tot een nader door den Raad te regelen bedrag; Overwegende, dat de leening, wat de eerste serie betreft, heeft plaats gehad den 24 Julij 1865, tegen eene rente van vijf ten honderd in het jaar tot het hierboven genoemd bedrag Overwegende dat er, in verband met den aanbouw van het schoolgebouw voor middelbaar onderwijs, noodzakelijkheid bestaat, dal ook het verder bedrag dier leening beschikbaar worde gesteld Besluit Art. 1. Burgemeester en Wethouders dezer gemeente worden gemagtigd om, overeenkomstig het plan van geldleening, vastge steld bij Raadsbesluit van den 13 Julij 1865 no. W32 goedge keurd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Friesland, dd. 17 Julij daaraanvolgende, op het daarvoor door hen vast tc stellen tijdstip, de inschrijving te openen voor eene tweede serie dier leening. Art. 2. Het bodrag dier serie wordt bepaald op ƒ57,000; de rente op vijf ten honderd in het jaar. Art. 3. De storting der ingeschreven gelden, ten kantore van den Gemeente-ontvanger, geschiedt in één termijn op den 10 Julij 1866. Do rente van het gestorte gaat in met den 1ste dier maand. Diensvolgcns worden bij elke schuldbekentenis, uit dit gedeelte der leening voortvloeijende, afgegeven elf coupons, de eerste ver schijnende 1 Januarij 1867. Art. 4. In overeenstemming met het bij art. 5 alinea 3 van opgemeld plan van geldleening ten aanzien der eerste seriebe paald, behoudt de Raad ook ten opzigte der tweede serie zich voor, om, wanneer het bedrag van deze binneu den voor de inschrijving gcstelden termijn niet wordt volgeteekend, de inge schrevene sommen niet tc min aan te nemen en voor het bedrag van het minder ingeschrevene eene nieuwe serie te openen. 12. Voorstel van 15. en W. om magtiging op hun Collegie tot het openstellen der 2e serie van de geldleening ten behoeve der gemeente Leeuwarden, ad 160,000, vastgesteld bij besluit van den Raad dier gemeente, dd. 10 Augs. 1865. Ook die magtiging is buiten beraadslaging en stemming een parig verstrekt, en het daartoe aangeboden ontwerp-besluit op gelijke wijze vastgesteld, luidende het als volgt BESLUIT houdende magtiging op Burge meester en Wethouders tot het openstellen der tweede serie van de Geldleening ten behoeve der gemeente Leeuwarden, ad ƒ160,000, vastgesteld bij besluit van den Raad dier gemeente dd. 10 Augustus 1865. De Raad der gemeente Leeuwarden, Gezien het plan der geldleening ten bedrage van ƒ160,000 ter voorziening in de middelen tot bestrijding der kosten van overname der Gasfabriek en van de exploitatie van deze als ge meentelijke inrigting, vastgesteld bij zijn besluit van den 10 Au gustus 1865 no. '3.>, goedgekeurd door heeren Gedeputeerde Staten van Friesland, bij besluit van den 14 Augustus daaraan volgende Gelet op art. 1 van dat plan, houdende bepaling, dat de leening geschiedt tot een bedrag van ƒ160,000 en wel in twee of meer seriën van inschrijving en storting de eerste serie tot een bedrag van 120,000; de volgende serie of seriën tot een nader door den Raad tc regelen bedrag Overwegende dat de leening, wat de eerste serie betreft, heeft plaats gehad den 28 Augustus 1865 tegen eene rente van vyf ten honderd in het jaar tot het hiervoren genoemde bedrag; Overwegende, dat er noodzakelijkheid bestaat de inschrijving voor eene tweede serie dier leening te openen Besluit Art. 1. Burgemeester en Wethouders dezer gemeente worden gemagtigd om, overeenkomstig het plan van geldleening, vastge steld bij Raadsbesluit van den 10 Augustus 1865 no -^'32, goedge keurd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Friesland, dd. 14 Augustus daaraanvolgende, op het daarvoor door hen vast te stellen tijdstip, de inschrijving te openen voor eene tweede serie dier leening. Art. 2. Het bedrag dier serie wordt bepaald op 10,000; de rente op vijf ten honderd in het jaar. Art. 3. De storting der ingeschreven gelden, ten kantore van den Gemeente-ontvanger, geschiedt in écn termijn op den 15 Junij 1866 met welken dag de rente van het gestorte ingaat. Diensvolgens worden, voor zooveel deze serie aangaat, bij elke schuldbekentenis afgegeven 22 coupons, de eerste verschijnende 1 Januarij 1867 voor het tijdsbestek sedert den ingang der rente, verloopen, de volgenden overeenkomstig bovengenoemd plan voor 6 maanden rente telkens 1 January en 1 July van ieder jaar verschijnende.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1866 | | pagina 2