GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 24 Mei 1 S6G. Het komt Spr. billijk voor dat er cene opklimmende belasting geheven worde, omdat de weelde grooter is naar mate er honden gehouden worden en dat mitsdien hij die drie honden houdt, van ieder 5 betaalt tegen ƒ3 van hem die maar één hond heeft. Door art. 2 te splitsen gelooft hij verbetering aan te brengen immers, behoort naar zijn oordeel die splitsing plaats te hebben omdat art. 2 thans twee zaken bevat, namelijk het bedrag der belasting en wie de belasting schuldig is. Door die splitsing kan het tegenwoordige art. 6 ook vervallen, omdat het daarbij bepaalde gevoegelijk onder het nieuwe art. 3 kan worden opge nomen. Hij vindt het zelfs beter alleen te zeggen wie de belas tingschuldige is en niet zoo als thans het geval is, bij art. 2 eerst te spreken van den belastingschuldige en bij art. 6 wie voor de belasting aansprakelijk is. Spr. verwijst voorts naar de opklimmende reeks van belastbaarheid bij de wet op de perso nele belasing gesteld in zake de 3e, 5e en 6e grondslagen. liet voorstel van den heer Oosterlioff wordt door den heer Dranger ondersteund. De heer Gorter is van oordeel dat het beginsel van den Raad dat tot invoering eener hondenbelasting heeft geleid, vooral daar op steunde dat men, de belasting als politic-maatregel bezi gende, de overlast van vreemde honden voor de ingezetenen zou voorkomen, maar dat het nimmer het doel kan zijn geweest de belasting productief voor de gemeentekas te doen zijn boven dien het kan gebeuren dat iemand genoodzaakt is meer dan één hond te houden. Ilij zal zich daarom niet met het amendement vereenigen. De heer Oosterhoff den vorigen Spr. beantwoordende zegt, dat de belasting haar doel zou missen wanneer zij enkel strekte om den overlast waarop is gewezen te voorkomen, want daartoe is zij niet in staat te achten. Voorts is beweerd, dat men in sommige gevallen genoodzaakt zou zijn meer dan één hond te houden, doch het houden van meerdere honden is naar Sprs. meening steeds als weelde te beschouwen. De heer Bloembergen. De zaak van het heffen eener belas ting op de honden is herhaalde malen te dezer vergadering ter sprake geweest. Ten vorigen jare besloot de Raad tot die hef- fiug, thans geldt het de uitvoering van het besluit evenbcdoeld. Bij de beoordecling nu van het voorgedragen ontwerp, doet zich de vraag voormoet de belasting beschouwd worden te strek ken om de gemeentekas te stijven, dan wel is zij aau te merken als het middel waardoor bestaande misbruiken kunnen worden geweerd; is zij dienstig te achten de bestaande overbevolking van het hondengeslacht te breidelen, minder goed verzorgde hon den te wecren en de veiligheid der ingezetenen te bevorderen Stelt men het 1c geval als doel voor, dan zouden er redenen kunnen bestaan haar productief te doen zijn, doch wil men het andere doel bereikt zien, dan moet men van een ander punt uitgaan, en dan is het onbestaanbaar in dezen in vergelijking te treden met de bij de wet op het personeel als weelde progressief belaste voorwerpen bovendien het houden van drie of meer hon den is niet schadelijk voor de rust en veiligheid der ingezetenen, want zij die ze houden zijn genoegzaam in staat te achten die beesten naar behooren te voeden. Er zouden dan nog twee ge vallen kunnen bestaan dat er gevaar kon ontstaan \oor de open bare veiligheid, nl. bij een groot getal honden door een han delaar in dat diersoort te houden of daar waar men de honden als trekdieren bezigtdoch hiervoor kan voldoende worden ge waakt. De aanslag te regelen naar cene opklimmende belasting, van de honden eens handelaars zou onbillijk kunnen hectcn en onderdrukking van de nijverheid, voor zoover een handel in hon den is aan te merken een tak van nijverheid te zijn er kon bovendien nog uit voortvloeijen, dat bij ecne mindere belastbaar heid van honden van een daarin handelend persoon, waartoe de de billijkheid gereede aanleiding moest geven, vele houders zich als kooplieden zouden wensohen te zien gekwalificeerd, en hei productief maken der belasting zou dus geen doel treffen. Wat voorts de verdere redactie van art. 2 betreft, acht Spr. het noo- dig dat bepaald \sorde aangeduid wie belastingschuldig is en wanneer hij het wordt tnen zal toch van buiten inkomende en slechts korten tijd in de gemeente vertoevende personen, niet kunnen aanslaan dit dient toch gedefinieerd te wor den. In een vroeger ontwerp is het woord ingezeten gebezigd, doch ook die kwalificatie had bezwaar. Men zal bij de uitvoering toch reeds op zoo vele bezwaren komen te stuiten, dat men die dan niet met andere vermccrdereelders is eenc zoodanige belasting reeds ingetrokken, doch men kan de proef nemen. Eene belasting ad 3 is reeds bezwarend genoeg voor ingezetenen uit den min gegoeden stand. Spr. kent ingezetenen die wegens den hoofdelijken omslag voor ruim 2 zijn aangesla gen, en waarvan dc inning reeds met moeite gepaard gaat. Voor hen is het onderwerpelijk te nemen besluit, het vonnis, om zich \an hunne honden te ontdoen. Hij zal zich evénwel onthouden eene verminderde belasting voor te stellen, tenzij men dc belas ting tot een veel lager cijfer deed afdalen om deze redenen zal hij zich tegen het amendement verklaren. l)e heer Oosterhoff is van gevoelen, dat het door den voor- gaanden Spr. veronderstelde geval van het vermeerderen van koop lieden in honden geenc moeijelijkhcid behoort op te leveren, omdat ieder die zulks wil zich deswege van patent kan voorzien. Overi gens is hij het eens met den heer Bloembergen, dat de belasting zoo als zij is voorgesteld te drukkend is voor den minderen man: hij is dan ook van plan een amendement in dien geest voor te stellen. De heer Jongsma zegt, dat hij naar de behandeling der zaak die de vergadering thans bezig houdt, reeds langen tijd reikhal zend heeft uitgezien. Ilij had die zaak reeds vroeger ter tafel gewenscht, zij moest reeds tot dc geschiedenis behooren, want bij dc vaststelling der begrooting, ruim zeven maanden geleden is reeds bepaald „er zal geheven worden eenc belasting op dc hon den/' Hij verblijdt zich echter, dat men haar eindelijk kan behan delen, en merkt verder op, dat sommige Spv.'s niet juist liet standpunt hebben aangegeven waarop <le Raad tegenover deze verordening staat. Bij de begrooting toch werd tot de heffing eener hondenbelasting besloten, niet zoo zeer omdat men daarin eene belangrijke vermeerdering van inkomsten voor de gemeente zag, als wel omdat men oordeelde, dat eenc belasting veel beter doel treft dan ecne politic-verordening op de honden. Dij de laatste toch stuit men altijd op de onteigening de hond is een voor werp van eigendom; er is dus veel aan te voeren voor het bewe ren van sommigen, dat een hond niet kan worden onteigend dan na voorafgaande schadeloosstelling. Wanneer men daarentegen oene belasting heft, dan is iedere hond die niet aangegeven is, een voorwerp waarmede de overtreding of ontduiking is gepleegd en zoodanige voorwerpen worden door art. 271 der Gemeentewet verbeurd verklaard. Uit dat oogpunt acht hij het invoeren dezer belasting zoo zeer wcnschelijk op vele plaatsen heerscht eeno epidemie onder het vee, ook onder de honden is in den laatsten tijd eene ziekte waargenomen, die deze maakt tot voorwerpen, die schadelijk zijn voor het leven en de gezondheid der ingezetenen, want de gevallen van hondsdolheid waren in den laatsten tijd vrij GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN Zitting ran Donderdag 21 Mei 1866. 75 menigvuldig hij wenscht dus deze belasting te bezigen om ont slagen te worden van eene menigte onbeheerde of niet wel gevoede honden. Spr. wil de personen die voorliefde voor het bewuste diersoort koesteren, dat genot niet ontnemen, maar hen daarvoor laten betalen, omdat zij door hunne voorliefde of liever liefheb berij, hunne medeburgers aan grootc gevaren blootstellen. De maatregel door den heer Oosterhoff voorgesteld is hem echter te kras, hij zal daarom tegen dat voorstel stemmen. De heer Duparc verklaart na het gesprokene door den heer Bloembergen, zich met het art. te zullen vereenigen. l)e heer Brunger zegt het voorstel van den heer Oosterhoff te hebben ondersteuud, niet enkel omdat hij deze belasting be schouwt dienstbaar te kunnen zijn als politic-maatregel, maar ook als belasting zelvede opbrengst daarvan zal toch kunnen strek ken om ecne andere belasting tot een minder bedrag te heffen. Het le lid van het amendement van den heer Oosterhoff wordt alsnu in rondvraag gebragt en met 14 tegen 2 stemmen (die van tie heeren Oosterhoff en Brunger, afgestemd.) Het 2e gedeelte van liet voorstel van den Oosterhoff komt nu in behandeling. De Voorzitter is van oordeel, dat de voordragt van 15. en W. dc voorkeur verdient; liet moet blijken hoe groot de belasting moet zijn, en wie ze zal betalen; het bepaalde in art. 6 zou er in kun nen worden opgenomen, doch de redactie en het voorstel van B. en W. acht hij aannemelijker. De heer Oosterlioff merkt aan dat dc Ycrpligting de aansprake lijkheid medebrengt en in zich sluit. De heer Bloembergen is van oordcel, dat men de zaak niet moet vooruitloopcn en nu reeds eene bepaling in art. 6 voorko mende, bediscussiëren; drukt art. 2 niet genoegzaam uit wie de belastingschuldige is, men verbetere dc redactie daarvan en dan zuu het kunnen gebeuren, dat dc bepaling in art. 6 overtollig werd, doch er is nog al iets voor het behoud daarvan aan te voeren. Het voormelde 2e gedeelte van het amendement des heeren Oos terhoff iu rondvraag gebragt zijnde, is daarbij verworpen met 13 tegen 3 stemmen, (die van de heeren Oosterhoff, Brunger enRengers.) De heer van Sloterdijck acht de bepaling„zoomede door hen die er drie maanden verblijven," niet voldoende en zoude wenschen te stellen zoomede door hen die er minstens drie maan den verblijven Dit voorstel wordt onderstend. De heer Bolten kan zich daarmede wel vereenigen, doch zou dan liever bepaald zien „drie maanden of langer." De Voorzitter merkt op, dat de bepaling in het ontwerp ont leend is aan de bewoordingen van het gewijzigd art. 245 der Gemeentewet; hij voor zich zou het liever daarbij laten. Het amendement van den heer van Sloterdijck is daarop in stemming gebragt en eenparig aangenomen, terwijl art. 2 derwijze geamendeerd eveneens eenparig is aangenomen. Art. 3. Dc heer Boltsn vraagt of men ook uitzonderende bepalingen kan maken opzigtens houden die tot geleiders van den zoogenaamden blinde man verstrekken. De Voorzitter zegt, dat dit niet in den geest der belasting ligt en dat hij van oordeel is, dat men dergelijke uitzondering met moet maken. De heer Oosterlioff vindt het onbillijk flat men in dezen dc behoeftige tot een gelijk bedrag in de belasting laat deelen als dc meervermogende en stelt daarom voor, het volgend amendement: „Het bij art. 2 gemeld bedrag der belasting wordt op de helft verminderd lo. voor honden uitsluitend gehouden ten dienste van den landbouw of eenig bedrijf van nijverheid of ter bewaking van ge bouwen of erven. 2o. voor honden toebehoorendc aan eigenaren die een pand of gedeelte daarvan bewonen, dat eene personele huurwaarde hoeft van minder dan ƒ100." Het is de zienswijze van den Raad deze belasting ook als po li tie-maatregel te doen strekken, doch men moet daarin niet te ver gaandrie gulden belasting te betalen is te veel voor een behoeftige. Gezegd amendement niet ondersteund zijnde blijft bniten behandeling. De discussien over art. 3 worden nu voortgezet. Dc heer Gorter heeft eenig bezwaar tegen de laatste bewoor dingen van dit artikeldc woorden „bewaking van gebouwen of erven" aeht hij wel wat rekkelijk; met boereplaatsen, waarop dus- genoemde hiemhonden gebezigd worden gaat dit op, doch er zijn ook andere huizen en daarvoor wenscht hij geene uitzondering. De heer Dupai'C gelooft niet dat men aan het verlangen van den vorigen Spr. zou kunnen voldoen, aangezien arl. 253 der Gemeentewet hier spreekt en de vermindering bepaaldelijk voor schrijft van honden, dienende tot bewaking van gebouwen of erven. De heer Bloembergen ziet van het gevraagde woord af, hij had gelijke observantie als de heer Duparc. Dc heer Gorter erkent dat die wetsbepaling hem op dit oogen- blik niet levendig was; doch liet blijft niettemin over dat men vele honden zou kunnen aantreffen, deels tot genoegen deels tot bewaking van erven enz. gehouden. De heer Bloembergen merkt aan, dat er in dezen geen be zwaar kan bestaan vermits de wet duidelijk spreekt, dat die hon den uitsluitend tot bewaking bestemd moeten zijniemand die een hond voor zijn genoegen houdt, zou zich niet op de uitzon derende bepaling kunnen beroepen. Art. 3 wordt hierop in rondvraag gebragt en eenstemmig on veranderd aangenomen, zoomede op gelijke wijze de artt. 4 en 5. De heer Oosterhoff wenscht, dat nog worde teruggekomen op art. 4 op hetwelk hij een amendement van den volgenden inhoud wenscht voortestellen Art. 4 dus te wijzigen „Zij die in de tweede helft des dienstjaars in het bezit van een hond komen, die in deze gemeente niet in de belasting is aangeslagen, zijn over dat jaar slechts de helft dei- belasting verschuldigd." Door art. 4 zoodanig vasttestcllen, kan art. 8, dat altijd nog al eenige werkzaamheden zal medebrengen, vervallen, want vol gens het voorgestelde art. 4 is niet uitsluitend het gebruik maar het bezit belastbaar en heeft nu in dc le helft van het jaar, iemand een hond aangegeven die hij in het 2e half jaar verkoopt, dan heeft hij gelegenheid de belasting over dat half jaar onder de koopsom te bedingen en is mitsdien dc gelegenheid bij art. 8 geopend, om afschrijving te bekomen niet noodig. De heer Bloembergen kan niet ontkennen, dat er uit de door B. en W. voorgestelde wijze van handelen wel eenige moeijelijk hcid zal kunnen voortvloeijen, doch om die te ontgaan, zou men zich in grootcre bezwaren moeten wikkelenmen zou dan eiken hond moeten signaleren cn van een tceken voorziendat wenscht men te ontgaan en daarom is het principe omhelsd, om de hou ders te belastenkrijgt hij een hond dan moet hij betalen, in het tegenovergestelde geval erlangt hij restitutie. De heer Oosterhoff merkt op, dat hij het aanwenden van een distinctief teeken niet alleen niet voorzien maar ook noodzakelijk geacht heefthet geval toch kan zich voordoen, dat iemand drie honden hebbende er slechts één voor de belasting aangeeft, hij

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1866 | | pagina 2