GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN" 'Rapport der Raads-commissic.
95
"RAPPORT der Raadscommissie voor het ontwerpen
van verordeningen, tegen wier overtreding straf
is bedreigd, betrekkelijk het voorstel van B. en
W., tot vaststelling eener verordening tegen de
verspreiding van de Cholera door middel der
scheepvaart.
Zoo als U uit de in de Raadsvergadering van den 28 Junij jl.
gehouden discussiën is gebleken, waren wij reeds vóór dien dag
er op bedacht geweest, U een voorstel te doen, tot vaststelling
eener -Verordening ter voorkoming van het overbrengen van épide-
miën naar deze gemeente.
Wij vonden daartoe vooral ook aanleiding na kennisneming
eener missive van den Commissaris des Konings in deze provin
cie aan de Gemeentebesturen, van den 5 Junij i860, 4e afd.
statistiek, no. 127 (Prov. blad no. 102), waarbij in overweging
werd gegeven, maatregelen te nemen tegen het doen ontstaan van
ópidemiën door aan boord van schepen zijnde zieken.
Algemcene quarantaine-maatregelen vooral voor binnenhuidseh
verkeer, zoo werd in die missive opgemerkt, zijn wel onuit
voerbaar, doch de Commissaris des Konings achtte het, in over
eenstemming met den inspecteur voor het geneeskundig Staats-
toezigt in de provinciën Friesland en Groningen wcnschelijk, dqt
aan schippers en-gezagvoerders van schepen eenige verpligtingctt
worden opgelegd, ten einde, zooveel mogelijk te voorkomen, dat,
zoo als bij épidemiën maar al te dikwijls plaats vindt, /.iekcu
met schepen in deze of gene gemeente worden aangebragt, en
aldus de épidemie doen ontstaan.
Zijn wij in algeraeenen zin reeds van hetzelfde gevoelen,—het
nemen van voorzieningen achten wij inzonderheid noodig met het
oog op de thans in ons vaderland lieerschende cholera, wier eerste
gevallen op vele, zoo niet de meeste, plaatsen ook reeds in de
provincie Friesland, zich voordeden juist aan boord van schepen,
die gekomen waren van elders, waar die ziekte in meerdere of
mindere mate heerschtc.
Het is ons niet onbekend, dat onder de geneeskundigen zeiven nog
veel verschil van gevoelen bestaat over do vraag, of, speciaal wat de
cholera betreft, bloot aan een miasmadan wel ook aan een contagium
moet worden gedacht, cloéh wij zijn van mecning, dat de Gemeenteraad,
ingevolge art. 135 der Gemeentewet geroepen om voor de gezond
heid der ingezetenen te waken, zich in die vraag, althans zoo lang
zij niet tot eenc bepaalde beslissing is gekomen, niet heeft te
verdiepen, maar door óók een contagium aan te nemen, den meest
yoorzigtigen weg zal bewandelen.
Eene op deze overwegingen gegronde verordening zonden wij
bij missive van den 22 Junij jl. aan B. en W., waarbij wij onzen
w ensch uitdrukten, dat zij zich met die verordening of haar begin
sel zouden vereenigen, om haar dan, wegens het gewigt der zaak,
in de eerstvolgende Raadsvergadering te brengen, ten einde dade
lijk te worden afgedaan.
B. en W. vonden echter bezwaar, met ons ontwerp in te stemmen,
en dienden nu van hun kant in de zitting van 28 Junij jl. een
voorstel in, strekkende om maatregelen te nemen, ten einde
zooveel mogelijk toezigt uit te oefenen op de binnenkomende of
alhier vertoevende schepen en daardoor tegen het overbrengen
van épidemiën te waken.
Volgens hetzelfde voorstel zou verder aan ons worden opgedra
gen, in dien zin eene verordening te ontwerpen en U aan te
bieden.
Daarop volgde Uw denzelfden dag genomen besluit, waarbij
dat stuk met de bijlagen eenvoudig aau ons werd gezonden om
Bijvoegsel tot de Provinciale Friesche Courant.
advies, met aanbiedingzoo noodig, van eene ontwerp-verordening.
Bij aandachtige overweging der zaak is het ons gebleken, dat
het verschil tusschen B. en W. en ons niet zeer groot is. Terwijl wij
de in dezen noodige waarborgen wenschen te hebben gezocht in eene
den schippers op te leggen verpligting tot aangifte aan het hoofd
van het Gemeentebestuur, indien zich zieken nan boord bevinden,
teneinde vervolgens, des vereiselit, voor afzondering der schepen
te kunnen zorgen, achten B. en W. die verpligting aan te veel
moeijelijkheden onderworpen en oordeelen zij de kennis van het
aanwezig zijn van zieken op voldoende wijze te kunnen verkrijgen
bloot door het houden van toezigt op de schepen.
Wij zien nogtans niet in, welke groote moeijelijkheden aan het
door ons voorgestaan stelsel zouden zijn verbonden. Integendeel
gelooven wij, dat de uitvoering van den door B. en W. gewil-
den maatregel zeer veel bezwaren zal opleveren. In ons oog althans
is het schier onuitvoerbaar, ieder de gemeente binnenkomend schip
te laten onderzoeken. Er zal wclligt worden aangevoerd, dat dit
ook geenszins de bedoeling is, maar men slechts onderzoek ver
langt van die scheper., welke vermoed worden zieken aan boord
te hebben, doch dan rijst de vraag, waaruit dat vermoeden zal
kunnen worden geput? Dat B. en W. zeiven in dezen ook niet
te veel op de goede gezindheid der sehippers vertrouwen, bewijst
ook hun voorstel, om aan de met het onderzoek belaste personen
de bij de wet van 31 Augustus 1853 (Staatsblad no 83) ge
schapen bevoegdheid toe te kennen om de schepen zelfs tegen
den wil der schippers binnen te treden.
Er zal op die wijze een niet dan gebrekkig toezigt kunnen
worden uitgeoefend, en het doel, dat ook B. en W. beoogen, zal
alsdan slechts gedeeltelijk worden bereikt.
B. en W. voeren aan, in hunne mccning omtrent het bezwarende
van eene verordening, gelijk door ons wordt gcwenscht, te zijn
versterkt door het hun bij het prov. blad no. 108 medegedeeld
gevoelen van den Minister van Binnenlandsche Zaken, die wel
de noodzakelijkheid aantoont van het nemen van maatregelen,
maar nergens spreekt van eene verordening als de bedoelde.
Wij erkennen, dat het woord verordening niet door den Minister
wordt gebezigd, maar betwijfelen geen oogenblik, dat ZExc. niet
temin wel op 't oog heeft gehad het maken- eener verordening
misschien nog krachtiger dan de door ods bedoelde, vooral indien
wij letten op de door ZExc. aan dc hand gegeven maatregelen.
Men vergetc voorts niet, dat de Minister zelf zegt, slechts in
hoofdtrekken te spreken, die, volgens zijne verklaring, naar plaat
selijke omstandigheden kunnen worden gewijzigd en uitgebreid.
Doch hoe het ook zij, en met allen eerbied voor de meeningen,
die van het departement van binnenlandsche zaken uitgaan, zijn
wij van gevoelen, dat de autonomie van den Gemeenteraad groot
genoeg is, om hem, met het oog op het aangehaald art. 135
der gemeentewet, bevoegd te doen zijn al die verordeningen te
maken, die hij in het belang der gezondheid noodig acht.
B. en W. schijnen in zekeren zin onze voorschriften tc hebben
willen gelijkstellen met quarantaine-maatregelen, die de Hooge
Regering zelve onuitvoerbaar oordeelt, 't Komt ons nogtans voor
dat zoodanige opvatting minder juist is. Quarantaine-maatrege
len toch treffen èn zieken èn gezonden zij leggen uit dien hoofde
aan velen, zoo niet aan de meeste»., een onnoodig bezwaar op.
Quarantaine-maatregelen weren ieder zonder onderscheid van de
plaats en veroorzaken daardoor eene bepaalde stremming in het
binnenlandsch verkeer. Zóódanige maatregelen mogen dan ook
inderdaad onuitvoerbaar worden genoemd.
De door ons aanbevoieue zijn evenwel van geheel anderen aard,
28
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag 7 Jul ij 1806.
97
ERSLAG van het verhandelde ter vergadering van
den Gemeente-raad van Leeuwarden, genou-
den op Zaturdag den 7 Ju lij 1866.
.Tegenwoordig 18 leden, afwezig de heeren Mrs. C. WLersrna
<u J. Ij. v. Sloterdijck. Voorzitter de heer D. Zeper, die op het
bepaalde tijdstip dc vergadering opent.
1°. De Voorzitter stelt voor en wordt dienovereenkomstig met
eenparige stemmen besloten de notulen van de vorige verga
dering in eene volgende bijeenkomst te resumeren.
2°. Wordt ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van B. en
W. de strekking hebbende, dat de Raad besluite: 1. B. en W.
tc raagtigen, oin, voorbehoudens goedkeuring van hh. Gedepu
teerde Staten van Friesland, overtegaan tot onderhandsehe geld
opneming, tot zoodanig bedrag als blijken zal noodig te wezen,
evenwel eene som van f 20,000 niet te boven gaande, op de
meest geschikte wijze en onder de, in verband met de tegenwoor
dige tijdsomstandigheden, minst bezwarende voorwaarden. 2. te
bepalen, dat de aflossing en do rente dezer leening zullen wor
den gevonden uit de bij dc begrooting van inkomsten en uitga
ven der gemeente voor de dienst van 1866 aangewezen inkomsten.
3°. B. en W. uit te noodigen, in verband met vorenstaande
besluiten de noodige voorstellen tot wijziging dier begrooting aan
den Raad ter goedkeuring aan te bieden.
Alvorens de discussiën over dit voorstel worden geopend, stelt
de Voorzitter namens het Collcgie van Dagelijkseh Bestuur op het
le lid een amendement voor, om het maximum der bedoelde tij
delijke geldopneming met ƒ5000 tc verhoogen en mitsdien te
bepalen op J 25000, dewijl het misschien later kon blijken, dat
de primitief gestelde som niet toereikend was, om daaruit dc te
doene uitgaven te kunnen bestrijden en men dan op nieuw tot
het nemen van zoodanig besluit zou moeten overgaan.
Den heer Gorter komt het ongeraden voor, om voor de loo-
pende dienst tot eene onderhandsehe geldopneming overtegaan,
maar acht het, wanneer de gemeente daaraan behoefte heeft, doel
matiger die gelden publiek tc négociëren. Spreker merkt op,
dat vroeger, bijvoorbeeld bij de spaarbank alhier, ook wel tijdelijke
geldopnemingen hebben plaats gehad, maar daarbij werd, zooals
thans echter niet het geval is, in het onderwerpelijke voorstel
melding gemaakt van aflossing en rente en wenscht daarom ten
dezen van het Dagelijkseh Bestuur eenige inlichtingen te erlangen.
De heer Bloembergen antwoordt daarop, dat het Collegie zich
heeft afgevraagd wat in dezen voor de, gemeente het wensche-
lijkst moest worden geacht, eene publieke of eenc onderhandsehe
negotiatie, maar tot de overtuiging is gekomen, dat aan eenc on
derhandsehe in dezen dc voorkeur moest worden gegeven. Spre
ker merkt op, dat men niet uit liet oog moet verliezen, dat het
hier geldt slechts eene tijdelijke voorziening in de bestaande be
hoefte, 't is met om daarmede de uitgaven voor een publiek werk
te bestrijden en de daarvoor geleende sommen na verloop van
jaren bij gedeelten af te lossen, maar slechts om zich voor 't oo
genblik te kunnen redden en gelooft dat zoodanige tijdelijke geld
opneming niet aan dc openbare concurrentie moet worden over
gelaten, maar dat men trachten moet die onderhands tc verkrij
gen tot zoodanig bedrag als blijken zal noodig te zijn. Voor pu
blieke concurrentie bepaalt men vaste sommen cn rentebedrag
en regelt men het tijdstip van aflossingen; terwijl hier het be
drag der te leenen som niet hooger wordt opgevoerd dan blijken
zal noodzakelijk te wezen. Te regt is door den laatste» spreker
opgemerkt, dat vroeger meermalen zoo iets heeft plaats gehad,
doch dan betrof het eene bepaalde som, hier wenscht men te
handelen zoo als de omstandigheden dit zullen gebieden en is
het als het ware een blijk van vertrouwen, dat men B. cn YY.
schenkt, om in dezen te handelen zoo als zij vermcenen zullen
noodig te zijn.
De heer Gorter zegt voor liet voorstel te zullen stemmen. Spre
ker stelt in het Collegie van Dagelijkseh Bestuur het volle ver
trouwen en dat zal hem dan ook een motief zijn, om daaruit
aanleiding te mogen vinden, dat het Collegie er later op zal te
rug komen.
De heer Bloembergen merkt tot toelichting van het dóór lie.in
gesprokene nog op, dat in verband met de uit te voeren werken
het zeer ligt mogelijk kan zijn, dat zich dc behoefte aan eenc
leening doet gevoelen, die dan zeer zeker voor de publieke me
dedinging zal worden opengesteld. liet Collegie stelt zich voor
bij gelegenheid der voorstellen tot wijziging der begrooting na
dere voorstellen van mee.- duurzamen aard aan tc bieden, het
geen echter geheel afhankelijk van de tijdsomstandigheden zijn zal.
De Voorzitter brengt daarop achtereenvolgens punt 1, 2 en
3 van het voorstel van B. en in rondvraag die eenstemmig
onveranderd worden aangenomen.
Op voorstel van den Voorzitter is besloten aan dit besluit
vóór de resumtie der notulen uitvoering te geven.
3. Wordt ter tafel gebragt cn gelezen een voorstel van 13.
en Win verband met de voorgenomen demping van de gracht,
loopende van af de Wijde Gasthuisteeg tot aan de Oldehoofstcr
Waterpoort en van de YVijde Gasthuissteeg tot aan de Lange pijp.
De Voorzitter stelt voor en is dienovereenkomstig besloten,
dit stuk voor de leden ter visie te leggen en in eene volgende
Vergadering in behandeling te nemen.
Dc Voorzitter doet als een vervolg op de vroeger door hem
verstrekte inlichtingen ten aanzien van de in deze gemeente
genomen maatregelen ter voorkoming zoo veel mogelijk van de
Cholera, aan den Raad de volgende mededeelingen, dat hec
Stads Ziekenhuis alhier is iugcrigt om, in geval die ziekte belang
rijk mogt toenemen, daarin uitsluitend Cholora-lijders ter verple
ging op te nemen
dat in verband daarmede naar geschikte lokaliteit moest
worden omgezien, tot opname van de zich in genoemd gesticht
bevindende en eventueel daarin op tc nemen zieken en achtte
het Collegie het voormalige Soephuis in de Groote Hoogstraat
zeer geschikt tot opname en verpleging van genoemde kranken,
waartoe het aanvankelijk reeds is iugcrigt;
dat eene inrigting tot zuivering en berooking van voor Cholera
zieken gediend hebbende kleeding- en liggingstukken van het
grootste belang werd geacht. Tot de daarvoor benoodigde loka-
leit is bet oog gevallen op de Harlingerstal, aan den westelijken
buitencingel, die daartoe met weinig kosten en binnen korten
tijd, behoorlijk en doelmatig kon worden ingerigtdat, ten einde
eenc korte verbinding tusschen dat gebouw cn het bebouwde
gedeelte der stad daar te stellen, men daarin door het aanbren
gen over de Stadsgracht aldaar van een' pont, zooveel mogelijk
heeft voorzien
dat naar aanleiding van een door liet Collegie gedaan voor
stel, zich sedert eenige dagen eene Commissie heeft gevormd,
ten doel hebbende mede te werken tot het ten uitvoer leggen
van onderscheidene ten dezen te nemen maatregelen, bestaande
uit den Burgemeester, voorzitter, den Wethouder E. Bloembergen,
ouder-voorzitter cn de heeren l)r. L. Ucscher, Dr. P. H. Asraan,
F. K. Brouwer, F. T. Plantenga, Mr. E. de Wendt, II. J. Wes
tenberg, II. Kuipers en Mr. W. J. van Weldcren Baron Rengers
Bijvoegsel tot de Provinciale Friesciie Courant.
29