OS GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag 7 Julij I860. als lid van den Raad. Men oordeelde dat ecne Commissie van 10 leden aanvankelijk voldoende zou zijn, en later wanneer onverhoopt de ziekte zich mogt uitbreiden zou kunnen worden aangevuld, tenzij men eene tweede afzonderlijke Commissie als dan wenschclijk mogt achten; dat de geneeskundigea bij circulaire tot medewerking der geno men maatregelen zijn uitgeuoodigd en aan dezen magtiging ver leend, om wanneer hunne hulp bij behoeftige choleralijders mogt wor den ingeroepen de recepten ten behoeve van dezen, ge teekend m< t C. Z., voor zoo veel aangaat de eerste dringende hulp, voor rekening der gemeente af te geven op den naast bijwonenden apotheker, en om, des noodig ooordeelende de behoeftige lijders onmiddellijk naar het daarvoor bestemde Stads Ziekenhuis te ver- nden, eu dat aan hh. apothekers magtiging is verleend, om wan neer recepten geteckend met de letters C. Z. bij hen worden aangeboden, die voor rekening der gemeente gereed te maken dat almede gelegenheid tot het kosteloos aanwenden van beroo- kingen in de huizen waar dit noodig wordt geacht, zal worden gegeven en dat maatregelen zijn genomen, tot het spoedig vervoer \an lijken van aan cholera gestorvenen en het heenstellen van dezen, onder de noodige bewaking, in een daartoe aan de begraaf plaats ingerigt lokaal. Teneinde nu te voorzien in de uitgaven die de uitvoering van do zoo even medegedeelde maatregelen tengevolge zal hebben, stelt de A oorzitter namens B. en W. voor, art. 3 Hoofdstuk VI afdeeling II, der begrooting van uitgaven der gemeente voor de dienst van 1866 te versterken uit Hoofdstuk XI dierzelfdo begroo ting, met eene som van ƒ1000. De heer Attema zegt, dat, in het onzekere welke uitgaven de in dezen te nemen maatregelen zullen vorderen, een onbepaald cre el iet zeer goed kan worden geplaatst, en wenscht, wanneer het Collegie daartegen geen bezwaar heeft, dat daartoe worde besloten. De Voorzitter acht het aangevraagd erudiet van ƒ1000 om in de eerste dringende behoefte te voorzien, voldoende. Spr. merkt op, dat wanneer het blijkt, dat aan de genomen maatregelen uitbreiding dient gegeven te worden, men zich ten doel stelt, gelijk dit vroeger bij de alhier geheerscht hebbende cholera heeft i laats gehad een beroep op de liefdadigheid der ingezetenen te doen. l)e heer Bloembergen stelt op hoogen prijs hetgeen zooeven door den heer Attema is aangevoerd, maar acht het in verband met hetgeen door den Voorzitter is te kennen gegeven, voorhands voldoende om den post „Medische politie" met de voorgestelde som van 1000 te versterken. Blijkt het later, dat de toe gestane som niet toereikende is, dan wenscht men, zooals door den Voorzitter werd opgemerkt, de publieke liefdadigheid in to roepen heeft de Raad eens het Collegie eene onbepaalde magti ging verleend, zulks zon daarop ongetwijfeld van invloed zijn, en misschien velen van het doen van bijdragen terughouden. De Voorzitter zich met het gesprokene door den heer Bloem bergen kunnende vereenigen, doch evenzeer op prijs stellende het vertrouwen, waarvan men in dezen heeft doen blijken, stelt voor, dat de Raad tot de door B. en W. gevraagde magtiging besluite, welk voorstel daarop eenstemmig is aangenomen. Naar aanleiding der mededeelingen omtrent dc maatregelen welke genomen worden, om de verspreiding der cholera zoo veel mogelijk tegen te gaan, stelt dc Voorzitter voor, dat de Raad voor goed zal inzien dat het Stads Ziekenhuis tijdelijk is ingerigt tot cholera-hospitaal; dat het voormalig Soephuis eveneens tijdelijk worde bestemd tot opname van zieken thans in het Ziekenhuis verpleegd en dat de IJarlinger stal tijdelijk worde gebezigd tot zuiverings- huis, waartoe zonder discussion eenparig wordt besloten. Wordt ter tafel gebragt en gelezen eene missive van lieeren oogden der Stads Armcnkamcr alhier, houdende voorstel tot af- on overschrijving van posten op dc bcgrooting hunner administra tie dienst 1865. Waarop is besloten, gezegde missive ten fine van rapport te stellen in handen van de Commissie, belast geweest met het onderzoek der bcgrooting dier inrigting over gemeld jaar, zijnde de hceren Bloembergen, Oosterholf en Duparc. Wordt ter tafel gebragt en gelezen eene missive van mevr. van BiencmuMuiier, dd. 3 Julij 1866, houdende kennisgeving dat zij zich de op haar uitgebragte benoeming van voogdes van het Nieuwe Stads-Weeshuis alhier, zal laten welgevallen. Waarop is besloten gezegde kennisgeving aan te nemen voor notificatie. Bij monde van den heer Daparc, wordt namens de Commissie voor het ontwerpen van verordeningen tegen wier overtreding straf is bedreigd, rapport uitgebragt, betrekkelijk het voorstel van B. en W. tot vaststelling eener verordening tegen de verspreiding van besmettelijke ziekten, door middel der scheepvaart, onder aanbieding tevens van een ontwerp der bedoelde verordening en daarbij bohoorende memorie van toelichting. Na lezing van gemeld rapport eu ontwerp-verordening stelt de Voorzitter voor en is dienovereenkomstig eenstemmig be sloten om de Vergadering, hoewel het bepaalde uur reeds ver streken is, te continueren. De Voorzitter stelt daarop voor het ontwerp der aangeboden verordening dadelijk in behandeling te nemen. De heer Bloembergen aarzelt daartoe zijne stem te geven. Spr. wil gaarne in het belang der zaak tot eene spoedige af doening medewerken, maar merkt op dat deze ontwerp-verorde ning naar het hem voorkomt eene andere strekking heeft dan die welke vroeger door dc Verordenings-commissie aan liet Collegie is ingezonden, en aarzelt niet ronduit te verklaren, minder op de hoogte te zijn van de bewoordingen van art. 1, hetwelk naar het hem voorkomt geheel is omgewerkt en toch de geheele ver ordening zal bchcerschcn. Dat stuk vooraf te kunnen nalezen en zich op de hoogte te stellen of het werkelijk de strekking heeft die men zich daarvan voorstelt, komt hem allezins gera den voor. Hij zou dus wenschcn dat liet stuk in eene volgende vergadering werd behandeld. De heer de Haan is van hetzelfde gevoelen als de vorige Spr.; 'tis dewijl hij de vorige Vergadering niet heeft bijgewoont, nu voor het eerst dat hij iets van het ontwerpen en de vaststel ling van zoodanige verordening verneemt, en zou dus wenschcn in de gelegenheid te worden gesteld, vooraf van liet stuk ken nis te kunnen nemen. De heer Dupai'C zegt, dat de commissie in dezen geheel dc beslissing aan den Raad overlaat. Mogt de Raad tot eene da delijke behandeling willen overgaan, zij zal er zich geenzins te gen verzetten te minder, omdat zij gereed is voor de behandeling. Hij erkent nogtans, dat het thans aangeboden ontwerp eenigzins verschilt van het vroegere. Hij kan voor zich dus toegeven aan het verlangen van de lieeren Bloembergen en de Haan, om zich vooraf op dc hoogte te stollen van het ontwerp als wanneer het in de eerstvolgende vergadering zou kunneu worden afgedaan. De heer Bloembergen wenscht hot stuk te laten drukken en aati de leden rond te deelen. De lieer Bruinsma stemt, geheel met de hceren Bloembergen GEMEENTE 11AAl) TE LEEUWARDEN Zitting van Zaturdag 7 Julij 1866. 99 en de Haan in en merkt op, dat het hier betreft eene vcrorde- niag tegen wier overtreding straf is bedreigd en men zich naar zijne mccning vooraf op de hoogte dient te stellen waartoe het te nemen besluit zal leiden. Dc Voorzitter na gehoord te hebben het gevoelen van de lieeren Duparc, Bloembergen en de Haan, stelt voor het voorstel der Vcrordenings-Coinmissie te doen drukken en in een volgende vergadering in behandeling te nemen waartoe is besloten. De Voorzitter doet mededeeling, dat heden morgen de aanbeste ding heeft plaats gehad van de levering en het stollen van een gashouder met waterkuip bij de gemeentelijke gasfabriek, waarvan aannemer is geworden B. Mohrmann Co. voor eene som van ƒ11200, welke mededeeling is aangenomen voor notificatie. Door den heer Plantenga wordt, namens de commissie in wier handen is gesteld de begrooting van liet Ned. Israëlietisch armbestuur alhier over het jaar 1866, rapport uitgebragt, omtrent een ten dezen nader ingesteld onderzoek, waarvan de conclusie luidt als volgt: De begrooting terug te zenden met uitnoodiging die zoodanig te wijzigen, dat die worde ingerigt overeenkomstig het Raadsbesluit dd. '22 Febr. 1866. Na lecture door genoem den heer Plantenga, stelt de Voorzitter voor de stukken ter visie te leggen cn in eene volgende vergadering in behandeling te nemen. Dc lieer Duparc zou gaarne zien, dat deze zaak spoedig in 'treine werd gebragt; de betrokken administratie kan, alvorens de begrooting niet is goedgekeurd, geene subsidie ontvangen, waar door voor armverzorgers alligt moeijelijkheid kan ontstaan, Spreker wenscht, waartegen de Commissie waarschijnlijk geen bezwaar zal hebben, het stuk niet in eene volgende vergadering, maar dade lijk in behandeling te nemen. Dc Voorzitter, na gehoord te hebben hetgeen door den heer Duparc. in het midden is gebragt, wil niet verwerpen hetgeen door hem is aangevoerd, doch ziet er geen bezwaar in de be handeling tot eene volgende gewone Vergadering die toch op Donderdag e.k. moet worden gehouden, worde uitgesteld. De heer Plantenga wenscht de behandeling volgens het re glement van orde; er bestaat zijns inziens geene noodzakelijkheid daarvan af te wijken, tc meer daar de vertraging aan liet arm bestuur is te wijten. De heer Bruinsma zou er voor zijn dat de Raad in dezen kon besluiten, en dat dan nog heden een geschrift aan het arm bestuur werd gezonden, 't is nu de vraag maar, of de Vergade ring zich met de conclusie van het rapport kan vcrccnigcn. De heer Bloembergöll is in den regel togen de dadelijke be handeling van dergelijke bcgrootingszaken, alvorens men de stuk ken heeft kunnen nagaan. In dit geval echter waar het bloot, het voorstel geldt dat het armbestuur alsnog iu de gelegenheid worde gesteld een door den Raad gegeven, doch door dat be stuur niet in acht genomen voorschrift op te volgen, acht hij in het belang der zaak eene dadelijke afdoening wenschelijk. De heer Attema verschilt daarin met den vorigen Spr. en ka.n zich met het voorstel tot dadelijke behandeling van het voorstel niet vercenigen. Ilct belang van het betrokken armbestuur moge zulks wenschelijk doen zijn, maar het armbestuur heeft niet op gevolgd de voorschriften hem door den Raad gegeven, heeft zich dc ontstane vertraging zelf te wijten en blijft daarvoor ook aan sprakelijk. Spr. zal zich daarom tegen het voorstel verklaren. De heer Plantenga zegt, dat het geheel de schuld van het armbestuur is waardoor dc vertraging is ontstaan men zou ech ter om meerdere vertraging te voorkomen, een half jaar subsidie kunnen toekennen, om het armbestuur van finantieele moeijelijk- heden te vrijwaren. De heer Duparc erkent hetgeen door de heeren Attema en Plantenga is aangevoerd, dat liet verzuim in dezen door het armbestuur is begaan, maar merkt daarbij op, dat niet dat arm bestuur, maar de armen daarvan het nadeel zullen ondervinden, hetgeen hij vooral in de tegenwoordige tijden zeer zou betreu ren. De zaak is zeer eenvoudig. De Commissie, wier voorlich ting de Raad heeft gevraagd, constateert, dat de verlangde in lichtingen nog niet zijn verstrekt. Spr. heeft geen reden te ge- looven, dat dc Commissie dit zou verklaren, als de zaak zoo niet was. Daarom kan hij zich zonder bezwaar bij haar rapport nederleggen. Hij doet alsnu het bepaalde voorstel, dc zaak da delijk in behandeling te nemen. Dit voorstel, door den heer Bloembergen ondersteund, wordt door den Voorzitter in rondvraag gebragt en met 11 tegen 7 stommen, die van de lieeren Bloembergen, Oosterholf, Hommes, Duparc, Jongsma, Verwijs en Rengers, afgestemd. Dc Voorzitter het noodig achtende dat tot het houden eener beslotenc Vergadering worde overgegaan, wordt dienovereenkom stig besloten. Do Vergadering weder heropend zijnde, wordt daarop op nieuw door den Voorzitter gesloten, als zijnde geene punten meer te behandelen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1866 | | pagina 2