104
GEMEENTERAAD TE LEEUWABDEN. Zitting van Donderdag 12 Julij 1866.
schen gelooft hg, dat het niet wenschelijk is, daartoe voetstoots
bij wijze van amendement over te gaan, door bloot, waar op de
cholera wordt gedoeld, alle epidemiën in te sluiten. Spr. zou
het dan verkieslijker achten, dat de verordening aan de Commis
sie werd terug gezonden, met verzoek die zoodanig te wijzigen,
dat die op alle epidemiën van toepassing zou zijn. Daarmede
zou echter een geruiraen tijd verloren gaan, en hij kan zich der
halve beter daarmede vereenigen, dat de verordening nu alleen
de cholera betreft. Blijkt het later, dat meerdere uitbreiding
noodzakelijk wordt geacht, men zou alsdan daaromtrent voorziening
kunnen nemen.
De heer Wiersma kon zich aanvankelijk geheel vereenigen met
de vaststelling eener verordening tegen de verspreiding van alle
epidemiën, dat denkbeeld kleeft hem nog aan, maar acht het voor
't moment verkieslijk zich te bepalen tot het nemen van maat
regelen tegen het verspreiden der cholera; wenscht de Raad meer
dere voorziening dan alleen tegen de cholera, wel nu men noodige
de verordenings-Commissie uit, een daartoe betrekkelijk ontwerp
aan te bieden.
Den heer Bruinsma komt het min wenschelijk voor, om in dezen
het woord besmettelijke ziekten te bezigen, lettende op de memo
rie van toelichting bij de verordening, straalt daarin, naar hij
meent, niet genoegzaam door, dat men met het woord gedes
infecteerd niet heeft willen te kennen geven, dat de cholera van
besmettelijken aard is, hetwelk de Raad, stelt hij de verorde
ning vast, mede zou verklaren. Wat betreft het amendement van
den heer Verwijs, om in plaals van cholera te stellen het woord
epidemiën, vermeent Spr. te mogen opmerken, dat alle cpe-
demiën niet besmettelijk zijn.
De heer Verwijs antwoordt den heer Bruinsraa, met epidemiën
alleen zoodanige te hebben bedoeld, die van besmettelijken aard
zijn. Spr. kan zich met het gesprokene \an den heer Wiersma
geheel vereenigen, om namentlijk zoo spoedig mogelijk tot de vast
stelling van eene verordening tegen de verspreiding der cholera over-
te gaan, men kan dan later zien hoe of deze werkt. Spr. trekt
daarop het door hem voorgestelde amendement in.
De heer Duparc meent namens de Commissie te moeten opko
men, tegen bet gezegde van den heer Bruinsma, alsof zij, door
desinfectie en reiniging voor te schrijven, bepaald het contagicuse
der cholera heeft aangenomen en dit nu den Raad ook wil doen
decreteren. Die onderstelling is minder juist. De Commissie
heeft slechts het zekere voor het onzekere willen nemen. Spr.
herinnert voorts, dat ook zelfs zij, die geen contagium aannemen,
toch de désinfectie aanraden, zoo dat hieruit geene gevolgtrekkin
gen als de bedoelde, zouden kunnen worden gemaakt.
De Voorzitter brengt daarop in rondvraag de algeraeene strek
king der verordening, die daarop met eenparige stemranen wordt
aangenomen.
De Voorzitter brengt daarop in behandeling artikel een der
verordening.
De heer Bloembergen wenscht in de eerste plaats de Commis
sie uit te noodigen eenige inlichtingen te ontvouwen of zij van
oordeel is, dat dit art. genoegzaam doel treft. In dit art. staat
dat de schippers of gezagvoerders van schepen verpligt zijn om
ingeval zich personen aan boord bevinden, wier toestand aanlei
ding geeft tot het vermoedendat zij door cholera zijn aangetast,
of ook indien het. lijk van een aan die ziekte overleden persoon
aan boord aanwezig is, zoodra zij het gebied dezer gemeente
-hebben bereikt, van de bedoelde omstandigheid aangifte te doen
aan het hoofd van het Gemeentebestuur, bij wicn zal dat ver
moeden moeten bestaan bij den schipper of bij andere personen:1
Ook vraagt hij of wel is voorzien in het geval dat zich, aan boord
van een uit eene andere gemeente herwaarts gekomen schip, aldaar
een cholerageval heeft voorgedaan, de patiënt is bezweken, en
het lijk begraven, of niet de schipper ook dan aangaaf dient te
doen of bewijs zal moeten overleggen, dat het schip behoorlijk
gedesinfecteerd is.
De heer Duparc gelooft den heer Bloembergen gemakkelijk te
kunnen inlichten. Dat lid heeft gevraagtwie volgens de Com
missie het vermoeden van cholera moet worden geacht te bezitten 't
Spr. antwoordt, dat dc Commissie hierbij niemand anders op het
oog heeft gehad en kan hebben dan den schipper, als hoofd, als
gezagvoerder, dien men dan ook de aangifte wil laten doen. De
2e alinea van art. 1 doet dit nog meer uitkomen. Vrees, dat
bij verzuim van aangifte, geene veroordeeling door den regter
zou kunnen plaats hebben, omdat dc schipper als geen deskun
dige zou kunnen aanvoeren, dat hem liet bestaan speciaal van
cholera onbekend was, behoeft hier niet te bestaan. In art. 1
van het reglement tegen de besmettelijke longziekte, in art. 1 van
dat tegen de runderpest in deze provincie, heeft men niet ge
schroomd, soortgelijke verpligting aan den eigenaar of houder van
vee op te leggen bij het zich openbaren dier ziekten, en in
art. 459 van den Code penal vindt men dezelfde verpligting ten
aanzien van alle besmettelijke ziekten. Waar nu de provinciale
en algemeene wetgever geen bezwaren hebben gezien, om den
veehouder in staat te achten tot het onderkennen eener besmet
telijke veczieke, behoeft de Gemeenteraad niet te aarzelen bij den
inensch kennis te veronderstellen van liet bloote vermoeden der
cholera, wiens eerste verschijnselen reeds zoo algemeen bekend
zijn. Spr. voegt hier nog bij, dat de regter zelfs in de hoogste
instantie bewezen overtreding dier bepalingen, ook herhaaldelijk
door eene veroordeeling heeft doen volgen, zoodat men in dezen
een gcrustellende antecedent heeft. Wat betreft de tweede vraag
van den heer Bloembergen, waarom de Commissie geene verplig
ting tot aangifte heeft opgelegd, als er vroeger een cholcralijder
aan boord was, zoo antwoordt Spr. dat dit inderdaad minder noo-
dig is, Volgens de bekende aanschrijving toch van den Minis
ter van Binnenl. Zaken, mag men er niet aan twijfelen, of de
Burgemeesters zullen elkander wederkeerig van zoodanig geval
mededeelirig doen, zoodat men reeds van de nadering van het
vaartuig wordt ondemgt en dan genoegzaam in tijds zijne maat
regelen kan nemen. Spr. zegt ten slotte, dat aan de Commissie
van ter zijde is opgemerkt, dat eene kleine wijziging der redactie
tot verduidelijking zou kunnen strekken. Daar de Commissie het
gegronde der opmerking heeft ingezien, stelt zij voor, in art. 1
deze verandering te brengen, om met weglating van de woorden
„wier toestand aanleiding geeft tot het vermoeden, dat zij" de
aanhef van art l te doen luiden als volgt
De schippers of gezagvoerders van schepen zijn verpligt, om,
ingeval zich personen aan boord bevinden, die door de cholera
zijn aangetast of vermoedt worden dit te zijn, of ook, enz.
De heer Bloembergen wenscht niet ic terug te komen, op
hetgeen door den laatsten Spr. tot tegenwerping van gemaakte
opmerkingen is aangevoerd, hij wil het vroegere laten rusten,
maar vermeent toch te kennen te moeten geven, dat het hem
bevreemdt, dat de Commissie het vermoeden van zoodanige zieken
aan boord te hebben, wil doen ontstaan bij den schipper.
De heer Attema gelooft, als hij den heer Bloembergen wel
begrepen heeft, nog aan het artikel te willen toevoegen eene
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 12 Julij 1866.
105
elosulc betreffende zoodanige schepen die uit andere gemeenten
komen, alwaar zich een geval van cholera bij hen aan boord heeft
voorgedaan. In het midden latende het al of niet uitvoerbare,
vraagt Spr. of zoodanige bepaling wel noodzakelijk is. Men kan
hier weten of de schipper al of niet aan zijne verpligting voldoet
door bij zijne aankomst het schip binnen te treden, want anders,
gesteld dat een schipper, van eene andere gemeente, alwaar de
cholera heerscht, en (lat zich aldaar, werkelijk een geval bij hem
aan boord heeft voorgedaan, hier aankomende, verzuimt daarvan
aangifte te doen, Spr. gelooft niet, dat alsdan zou zijn op te sporen,
dat door hem iets is nagelaten te doen, wat hij verpligt was.
De heer Bruinsma zegt, dat het artikel enkel spreekt van
schippers die hier uit andere gemeenten aankomen, maar gesteld
de schippers die met hunne schepen bier aan den wal liggen,
Spr. vraagt, of de verordening ook daarin moet voorzien; zoo lang
hij hier is, kan hem, zoo als de verordening daar ligt, de ver
pligting tot aangifte niet worden opgelegd.
De heer Wiersma kan zich niet vereenigen met hetgeen door
den heer Attema is gesproken, zoodanige algemeene bepaling
acht hij niet uitvoerbaar. Een schipper toch, komende b. v. uit
Holland, alwaar zich werkelijk een geval bij hera aan boord heeft
voor gedaan het schip is echter gedésinfeclccrd dan ge
looft Spr. zou de schipper zwarigheid maken zich bij den Bur
gemeester aan te melden, en toch heeft hij de cholera aan boord
gehad.
De lieer Duparc zegjt, op de vraag van den heer Bruinsma
hoe gehandeld moet worden als de schipper reeds in de stad is,
zich te kunnen refereren aan het reeds den heer Bloembergen
gegeven antwoord. Ilij gelooft niet dat het gemeentebestuur
van zoodanig geval onkundig zal blijven. Spr. heeft althans te
goede gedachte van de Burgemeesters in het algemeenom ceu
oogenblik te durven aannemen, dat zij in eene zoo belangrijke
zaak als deze de kleine mcdedeeling in dc circulaire des Minis
ters bedoeld, zouden achterwege laten. Bovendien moet men
niet vergeten dat aan B. en W. bij art. 17 9 litt.. I der Ge
meentewet, ook reeds is opgedragen het toezigt op de publieke
gezondheidsdienst, eene bepaling die waarborgt dat dit Collcgie
ook reeds uit zich zeiven eenige waakzaamheid zal aan den dag
leggen.
De Voorzitter brengt alsnu in rondvraag het amendement
door de Commissie op art. 1 voorgesteld, hetwelk wordt goed
gekeurd, terwijl daarna het geheele artikel aldus geamendeerd,
eenstemmig wordt aangenomen.
De Voorsteller brengt alsnu in behandeling art. 2 der ver
ordening.
l)e lieer Rengers kan zich met de redactie van dit art. 2
niet vereenigen cn stelt daarop het volgende amendement voor,
door in plaats van de woorden „tot datna eencn genees
kundige te hebben gehoord en nadat het schip behoorlijk ge
desinfecteerd en gereinigd zal zijn, magtiging tot vertrek zal zijn
verleend," te lezen „Nadat een geneeskundige is gehoord en
het schip behoorlijk gedesinfecteerd en gereinigd, kan door het hoofd
van iiet gemeentebestuur magtiging tot vertrek worden verleend."
De heer Verwijs ondersteunt dat amendement.
De lieer Wiersma kan zich met dit amendement niet veree
nigen. De Burgemeester, als hoofd der plaatselijke policie, des
vcreisclit na gehoord B. en W. zijn zamen geroepen om uit te
voeren de verordeningen van den Raad, en behoeven alvorens
daartoe niet het advies van een geneesheer in te roepen.
De heer Duparc kan zich mede niet wel mot liet araendement
van den heer Rengers vereenigen. Bij dat amendement wordt
het verlccnen der magtiging facultatief gesteld, Spr. vraagt waar
toe? Als de geneesheer eene voldoende verklaring heeft afgegeven
en het schip behoorlijk gedesinfecteerd en gereinigd is, kan er
geene reden bestaan om den schipper tegen zijn verlangen nog
in de gemeente te houden.
De heer Attema kan zich niet met het amendement vereenigen,
Spr, is van oordeel dat dc drie laatste leden van het artikel,
door het woord „gemeentebestuur" wordt beheerscht, zoodat er
in dezen volstrekt geen twijfel bestaat.
De heer Rengers wenscht met de heeren Attema en Duparc
niet in discussion te treden over (le meerdere of mindere deugdelijk
heid der redactie; maar meent er bij te moeten blijven dat het, in
plaats het vertrok gebiedend te stellen, beter is dit aan liet hoofd
van het gemeentebestuur over te laten.
De heer Duparc kan zich niet voorstellen dat, wanneer een
geneeskundige zou adviseren tot vertrek, dan de Burgemeester
zou vorderen, dat het vertrek als nog niet kan plaats hebben.
De heer Bloembergen acht het niet noodzakelijk den Bur
gemeester onder de verpligting tc stellen, alvorens het schip te laten
vertrekken, eerst het adres van een geneeskundige in tc roepen,
ook wanneer namentlijk de desinfectie behoorlijk heeft plaats gehad.
Het kan aan het hoofd van 't gemeentebestuur overgelaten blij
ven, hieromtrent naar omstandigheden te werk te gaan.
De heer Duparc doet uitkomen dat waar tegenstrijdige amen
dementen worden ingediend, liet voor de Commissie wel ecnig-
zins moeijelijk wordt. Maar het zou volgens hem juist het be
wijs zijn, dat de Commissie den middenweg heeft betreden.
De Commissie laat nu de beslissing geheel aan den Raad over.
Dc Voorzitter brengt in rondvraag het amendement van den
heer Rengers, dat met 16 tegen 2 stemmen, die van dc heeren
Verwijs en Rengers wordt afgestemd.
De heer Oosterhoff kan zich niet verennigen met dc redactie
van het in behandeling zijnde art. 2. Wat betreft de bewoor
ding „moet het schip op eene door liet hoofd van het gemeen
tebestuur aan tc wijzen plaats worden gelegd." Spr. acht deze
uitdrukking minder juist, maar zou daarvoor liever gesteld zien,
„moet het schip naar eene door het hoofd van liet gemeentebe
stuur aan te wijzen ligplaats worden overgebragt."
De heer Duparc gelooft dat de door de Commissie voorge
stelde redactie de voorkeur verdient. Men spreekt van dc lig
plaats van een schip. Het schip zelf ligt, maar wordt gelegd,
Dc heer Oosterhoff merkt tevens op, dat naar het hem voor
komt, wenschelijkcr zou zijn, om voor gedesinfecteerd tc stellen
„behoorlijk van besmetting gezuiverd," dewijl door de schippers,
op wien toch deze verordening van toepassing is, in den regel
van dergelijke vreemde bewoordingen niets wordt begrepen, of
daaraan alligt een verkeerde uitlegging wordt gegeven. Maar
ook al werd dc betcekenis van het woord door allen begrepen,
dan nog zou Spr. zich met het bezigen er van niet kunnen ver
eenigen, indien de bedoeling er van gevoegelijk in het Neder-
duitsch kon worden uitgedrukt, waarvoor toch niet de minste
twijfel bestaat.
De heer Duparc verklaart dat de Commissie er ook over na
gedacht heeft, of voor desinfecteren niet een ander woord zou
kunnen worden gebezigd, maar zij heeft begrepen dat woord te
moeten behouden, omdat het de geijkte en technische term is en
de zaak zoo geheel uitdrukt.
De heer Oosterhoff stelt een amendement voor, om in plaats
van desinfecteren te stellen behoorlijk van besmetting gezuiverd.
De heer Brunger ondersteunt dit amendement.
De heer Duparc herhaalt, dat, zijns inziens het woord desin
fecteren geen zorg behoeft te wekken. Spr. wil gaarne gelooven,
dat een schipper dat woord niet begrijpt, maar dit is ook vol-
Bijvoegsel tot de Provinciale Eriesciie Courant.
31