104 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 13 September 1866. Raad, omdat zij twijfel voeden, of dat reglement wel krachtens de vereischte wettelijke bevoegdheid is zamengesteld. Daarom trent zoeken zij den noodigen steun bij den Raad. Op die wijze is de zaak bij den Raad aanhangig gemaakt, en was dus het punt in kwestie, dat de Raad nu moet beoordeelen, dc ai of niet be voegdheid van voogden tot het maken van dat reglement. De voorgedragen conclusie is tweeledig zij voorziet zoowel in het geval, dat de llaad met dc Commissie de bevoegdheid van voog den aanneemt, als in het geval, dat dc Raad die meening ver werpt. In beide gevallen brengt het tweede lid der conclusie de verzending van 't reglement aan B. en W. mede. Wordt dus het le lid der conclusie verworpen, dan heeft de Raad daardoor de onbevoegdheid van voogden uitgesproken. Dan blijft toch bestaan het tweede lid der conclusie. Wil de Raad echter deswege een tegenovergestelde uitspraak doen, welnu dan neemt hij het le lid eenvoudig aan en besluit vervolgens, overeenkomstig het 2e lid, tot renvooi aan B. en W., in welk laatste geval dat Collegie de stellige mcening van den Raad uit den inhoud der conclusie van het rapport kennen leert, daarin bestaande, dat voogden be voegd zijn, het onderwerpelijk reglement vast te stellen. De voorgedragen conclusie is dus naar 'sprs. oordeelzeer verdedig baar de Raad moet een meening, welke dan ook, uitspreken. Hij wil evenmin als andere leden terugkomen op de voor eenigen tijd gevoerde discussien, doch wenscht toch nog even bij de zoo genaamde acht kamers stil te staan. Bij het arrest is het Gast huis, voor zooveel betreft die acht kamers, geklassificeerd als te behooren onder de instellingen sub litt. c. van art. 2, der Armen wet, dus onder de bijzondere instellingen, door bijzondere perso nen, of door bijzondere niet kerkelijke vereenigingen geregeld cn bestuurd. Voor zoo ver het Gasthuis dus eene dusdanige bijzon dere instelling is, voor dat kleine deel alzoo, staat het gelijk met alle alle andere bijzondere instellingen, wier al of niet voortdu rende werking geheel afhangt van hare bestuurders zelve. Wat zou nu volgens de wet daartegen te doen zijn, dat eene bijzondere instelling, (litt. c.) in haar reglement een bepaling opneemt, waar door zij na verloop van jaren niet meer als bijzondere instelling bestaan zal? Immers niets. De wet verpligt nergens het voort bestaan van dusdanige bijzondere instellingen. Of is het Gast huis voor dit deel dan niet gelijk te stellen met instellingen als de kraam-commissiën, commission van spijsuitdceling, commission tot verstrekking van brandstoffen, enz vereenigingen of instellin gen die ophouden te werken, zoodra de omstandigheden het mede brengen of wanneer hare bestuurders dit willen het is met die acht kamers volkomen hetzelfdeof wil men, omdat die instel ling aan het proveniershuis, aan den grooten colossus verbonden is, eene waarheid miskennen, die bij alle andere bijzondere instel lingen zelfs niet betwijfeld wordt? De 'heer Rengers zonder terug te komen op hetgeen ter dezer zake in eene vorige zitting is aangevoerd, toch naar aanleiding van het door den heer Attema gesprokene, 's Raads aandacht vestigen op een punt van het hoogste belang. Hij is het name lijk met den heer Attema eens, dat de Raad thans in dezen be paald zijne meening moet kenbaar maken, doch dan moet hij tevens der. Raad ernstig waarschuwen, om zonder eenige nood zakelijkheid, door het aannemen der conclusie, den voogden een wapen in handen te geven, waarvan welligt eenmaal tegen de gemeente kon worden gebruik gemaaktdaartoe is de Raad noch geroepen, noch verpligt. Het gevoelen van de Commissie omtrent den waren zin van art. 147 Gemeentewet, eerbiedigende, blijft Spr. toch volhouden dat die wetsbepaling voor verschillende uit legging vatbaar is, cn dit het geval zijnde zoude de Raad ver keerd handelen, wanneer zij in den zin der Commissie uitspraak doende, eene zoo betwistbare bevoegdheid aan de voogden in handen gaf. De heer Jongsma wenscht op te merken, dat wanneer men zich door de voorgedragen conclusie voor zulk een schrikbarenden afgrond waant gebragt te zien, dit niet is de schuld der Com missie, daar van deze het oordeel is gevraagd omtrent de bevoegd heid van voogden tot het maken van dc bewuste bepalingen dus omtrent het regtspuntde Commissie heeft zich van die op- dragt gekweten, bij haar daarover uitgebragt rapport; zij moet dus niet geacht worden den Raad op zulk een gevaarlijk stand punt te hebben gebragt, indien dc Raad thans werkelijk daarop staat, dan ligt dc schuld daarvan veeleer bij het Collegie van Dagelijksch Bestuur dat de zaak bij den Raad bragt. De heer Wiersma geeft te kennen. Het eerst na hem ge sproken hebben lid heeft zijne bewondering te kennen gegeven, dat men telkens op de in dezen betrekkelijke verordening terug kwam, vooral omdat men daarmede in dezen cigentlijk niets had te makendeze redenering, hij ontveinst het niet heeft Spr. zeer bevreemdwanneer hij nagaat dat juist aan die verordening de bevoegdheid van voogden als zoodanig is ontleend, dan diende die verordening bij alles voorop te staan. De voogden hadden dan ook gedurende de langen tijd niets tegen derzei ver werkkring, eerst later hebben zij zich vrijgemaakt van den Raad, en ook dc voogdessen naar de keuken verwezen, en evenzeer gedetroneerd, en toch ook zij werden door deze vergadering benoemdmaar dit laatste beschouw ik meer als van huishoudelijken aard. Het blijft in elk geval eene waarheid de verordening bestaat, ze is niet ingetrokkenmaar blijft buiten uitvoering. De heer Attema heeft gesproken over de inrigting de acht kamers en van de bevoegdheid om derzei ver aard en bestemming te doen veran deren. Spr. kan zich met dat laatste allerminst vereenigen, want wanneer die bevoegdheid werkelijk geschapen was, dan zou men bij andere adrainistratien dezelfde zucht zien ontwaken, en al zeer vreemde omstandigheden zien plaats grijpen, dan zoude menige admiuiatratie b. v. de Armckamer, de daaraan verbonden lasten op de gemeente trachten over te brengen cn zelf de lusten wil len behouden; dan zou dc gemeente verpligt zijn telkens de plaats gegrepen onregelmatigheden weder in orde te brengen cn dan zou weder eene bill van indemniteit noodig zijn. Neen de armewet klassiiiceerde de verschillende instellingen naar den aard en het wezen daarvan op dien eigen oogenblik, en die hoedanig heid werd met die klassificatie bestendigd. Geen Collegie, toen onder de wet vallende, is bevoegd zich daaraan te onttrekken reglementeren kunnen ze, doch bepalingen daarstellen krachtens welke zij en vervolg van tijd niet meer onder de wet zouden vallen, kunnen ze niet. Dit is natuurlijk geheel anders met kraam-commissienprijsuitdeelingen en dergelijke hebben die geene middelen meer zich staande te houden, dan vervallen ze als van zelf, even als zulks indertijd plaats vond met het voor malige St. Jacobs-gasthuisdat zich bij gebrek aan genoegzame middelen met het St. Anthony gasthuis vcreenigdc en daarin op- lostte. Doch de inrigting der bewuste armenkamers is van gansch anderen aard als de bovenbedoelde Coramissien, want in dat geval zou art. 9 der wet toepassing moeten erlangen, doch hiervan kan natuurlijk geen sprake zijn, De heer Jongsma zegt de hoofdaanval op de vesting, ri. 1. het rapport, schijnt te komen uit eene batterij, die geplaatst is op het reglement, en van daar de vesting beschiet. Wat de heer Wiersma daaromtrent aanvoert is zeer waar, doch het zij met bescheidenheid gezegd, niets ter zake afdoende; het is waar dat het reglement tot dusver niet is ingetrokken, en het spijt Spr. zich de moeite niet te hebben gegoven om na te zien op welke wijze verordeningen en bepalingen kunnen worden ingetrokken en buiten werking gesteld, en of er niet eene wijze van stilzwij gende afschaffing bestaat, door het niet verder bestendigen van den toestand, die tot haar aanwezen aanleiding gaf. Hij voor zich gelooft dit wel. Het stedelijk archief nagaande, zou men vele reglementen, b. v. die op het sluiten der poorten, die echter niet feitelijk zijn ingetrokken, en daarmede is zijns oordeels, dc bier bedoelde verordening, na 's Hofs arrest, gelijk te stellen. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 18 September 1866. 165 Dc heer Attema betuigt, zich niet bij dc beschouwingen van den heer Wiersma omtrent den aard en de bevoegdheid der ar- raeninstellingen te kunnen neerleggen. Die spreker heeft daarbij als voorbeeld gekozen dc Stads-Armckamer, als zoude die in stelling in zake het maken van reglementaire bepalingen, dezelfde bevoegdheid bezitten als die onder litt. c. geclassificeerdja zelfs op de mogelijkheid gewezen, dat, indien het onderwerpelijk regle ment van voogden van 't Gasthuis wettig is, de Armekamcr een reglement zou kunnen maken om zich zelf van litt. a. in art. 2 der Armenwet over te brengen in litt. c. van dat artikel. Hier tegen moet hij bepaald opkomen, de Stads-Armekamer is eene instelling gerangschikt onder litt. a. van art. 2, door de burger lijke overheid geregeld en van harentwege bestuurd, derhalve af hankelijk van die overheid cn geenszins geschikt, om ten aanzien van dc bewuste bevoegdheid met de instellingen sub c. in verge lijking te kunnen worden gebragt. De laatstgenoemden toch worden opgerigt en vervallen weder naar gelang der omstandig heden; hare bestuurders mogen reglementeren gelijk zij verkiezen, mits niet strijdig met de wet of de goede zeden. Eindelijk, zij zijn niet afhankelijk van het openbaar gezag. De hier bedoelde instelling is geklassificeerd sub litt. c. en heeft als zoodanig een reglement vastgesteld waarin zij zoodanige bepalingen heeft ge maakt, waardoor zij in vervolg van tijd los van dc wet wordt; voor zoover Spr. bekend, verzet de wet zich niet tegen zulk eene handeling en nergens komt de overheid daartegen op, zoolang namelijk het bestuur der instelling zich binnen de grenzen zijner bevoegdheid houdt. Dit is gansch iets anders dan het zich re glementeren van a. op c. van art. 2 der Armenwet, hetgeen de heer Wiersma bedoelde. De heer Wiersma met verlof der vergadering voor de derde maal het woord voerende, zegt niet voorbij te kunnen van den heer Jongsma te repliceren op liet beweerde als zoude, wanneer de toestand ophield, de betrekkelijke verordening als van zelf zijn vervallen. Spr. moet observeren, dat de zaak hier geheel anders is. Vervalt de poort tengevolge van het minder naauw- gezet toezigt, dan zal de overheid de poort doen herstellen en dc instructie des poortwachters blijft in wezen, doch vervalt dc poort op bepaalden last van de plaatselijke overheid, dan is de instructie of de verordening insgelijks en zonder voorafgaande in trekking de facto vervallen, maar hier is het eene onbevoegde magt die reglementeert. Wat betreft de door den heer Attema beweerde opheffing en vrijheid van handelen van bestuurders der bedoelde instellingen, moet hij opmerken, dat dit geen regel daarstelt, maar dat de verpligting bestaat, om de reglementen aan de overheid medetedeclcn, ten einde deze voor de instand houding dier inrigtibgen zou kunnen waken, dat is de onmisken bare bedoeling der bepaling cn daarom hier ook de raedcdeeling, die aan B. en W. aanleiding geeft om te kunnen waken. De heer Brilinsma verklaart zicb met de conclusie der Com missie niet te kunnen verecnigen. Voogden toch zijn in der tijd door den Raad benoemd, later hebben zij zich daaraan onttrokken, ja zelfs dc daartoe strekkende voordragt niet weder ingezonden de Raad kent dus de tegenwoordige voogden niet als zoodanig en daarom kent hij hun de bevoegdheid niet toe, om te kunnen reglementereneven goed had een achttal andere particuliere per sonen zich op die wijze kunnen constitueren. De Voorzitter dc discussien sluitende, brengt het. eerste lid der voorgedragen conclusie in omvraag, dat met 11 tegen 7 stemmen (die van de hccren Zeper, Suringar, Plantenga, Wes tenberg, Jongsma, Attema en van Sloterdijck) is verworpen. De lieer Wiersma geeft te kennen, af te zien van zijn voor nemen om een voorstel te doen, aangezien het reglement nu weder naar B. en W. teruggaat. Het 2e lid der conclusie wordt daarop buiten rondvraag een stemmig aangenomen. Bijvoegsel tot de Provinciale Priesciie Courant. 7. Ontwerp-besluit tot heffing eener directe belasting op het inkomen, ten behoeve van dc gemeente Leeuwarden, zoomede ontwerp-verordening op dc invordering dier belasting. De Voorzitter opent de discussien over de algemeene strekking dezer ontwerpen. De heer Jongsma geeft nagenoeg het volgende te kennen Bij dit rapport is verzuimd te observeren art. 59 van het reglement van orde, namenlijk de vermelding, of het met algemeene dan wel met meerderheid van stemmen is vastgestelddit laatste toch was het geval en had moeten zijn uitgedrukt, doch het is tenge volge daartoe leidende omstandigheden niet geschied als lid der Commissie, heb ik het dus aan mij zelf te wijten, dat mijn gevoe len, uitmakende dc minderheid niet in het rapport is opgenomen. Moet ik nu de algemeene strekking af- of goedkeuren Deze vraag is bij mij gerezen ik geloof echter dat ik het laatste moet doen en wel omdat ik nu tegenover deze verordening sta, als lid van den Raad. Van dat standpunt toch, kan ik gebruik maken van de bevoegdheid mij bij art. 35 van het reglement van orde gegeven om te zijner tijd een of meer amendementen voor te stellen. Mijn eerste amendement grijpt in het stelsel der verorde ning en ik acht mij verpligt, dit bij de algemeene beraadsla ging kortelijk te bespreken. De verordening huldigt het twee ledig principe, dat ieder zich kan aangeven in welke klasse hij moet geplaatst worden en dat men kan worden aangeslagen; dit laatste wil mijns inziens dc Gemeentewet; die spreekt van hoof delijke omslagen in artt. 244 en 245 waarin volgens dit laatste art. worden aangeslagen de inwoners der gemeente art. 264 noemt de op de kohieren gebragte ingezetenen als aangeslagenen en bepaalt verder dat en hoe men tegen zijn aanslag kan en moet reclameren. Dit laatste zoude mijns inziens geheel overbodig zijn wanneer men aanneemt, dat de ingezetenen zich zeiver. aan geven. Mijne meening is dat dc wetgever primitief geen stelsel van eigen aangifte heeft gewild de bestaande verordening die het principe van eigen aangifte inhoudt, is echter door den koning goedgekeurd en wij staan hier dus tegenover een fait accompli, dat ook in vele gemeenten toepassing heeft erlangd. Intusschen heb ik respect voor dat fait accompli en het zou er toe kunnen leiden om de juistheid mijner eigene opvatting in twijfel te trek ken, want te beweren dat door dc Hooge ltegeriug bij de goed keuring van zoovele verordeningen, de geest der wet zou zijn miskend, wie zou dat durven? Doch die kwestie daarlatende, meen ik mij toch op Uw aller oordeel te mogen beroepen, of de toepassing van dit tweeledig stelsel in deze gemeente niet heeft geleid tot zeer onevenredigen druk dezer belasting en dat dit hinken op twee gedachten dc aanleiding is geweest dat de hoofde lijke omslag den naam kreeg van belasting op de eerlijkheid. Wanneer men zich geen al te hooge illusien maakt en niet gelooft aan dien volmaakten mensch in de volmaakte maatschappij, maai de menschen neemt zoo als zij zijn, dan maakt men zich tegelij ker tijd ook geen te hooge illusie omtrent de werking en toe passing der hoofdelijke omslagen, dan ziet men in, dat dit ver schijnsel niet kan uitblijven, want men heeft te doen inet eene belasting, waarin de een betaalt hetgeen de overheid hem oplag cn de andere hetgeen hij goedvond. Dit moge hard klinken Mijne Ilceren! maar het is de waarheid, Men moge zeggen, dat in deze zienswijze geen plaats is voor de eerlijkheid en voor het geweten; ik stem dit tot zekere hoogte toe, maar beroep mij op Uw aller ervaring, of het geldbij zeer velen niet een hoogst ongunstigen invloed op die eerlijkheid en dat geweten uitoefent, en of ook dc zucht om het fortuin geheim te houden dat bij velen bestaat, in dezen niet veel gewigt in de schaal legt, en of velen niet eene onjuiste aangaaf beschouwen als eene zonde geschapeu door dc wet die daartoe aanleiding gaf Ik doe een beroep op Uwe eigene ervaring bij de vaststel ling van een kohier, of daarbij niet telkens dc overtuiging rees, 48

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1866 | | pagina 29