176 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag 6 October 1866. gevens wonlt in aclit genomen, terwijl dc gemeentewet ten aan zien van de aanslagen in de directe belastingen openbaarheid wil. Bij de beoordeeling der beide andere stelsels dus, heeft Spr. gemeend die te moeten toetsen lo. aan de bepalingen der Gemeentewet; 2o. aan den waarborg eener rcgtvaardige lastver- deeling; 3o. aan de practische uitvoerbaarheid; 4o. aan de meer dere of mindere populariteit. Wat het eerste aangaat zoo moet Spr. opmerken, dat, indien dc voorstelling van de meerderheid van rapp. de juiste ware, de keuze niet moeijelijk zoude zijn. Heeft immers de gemeente-wetgever bepaald eenen hoofdelijken omslag met uitsluiting van eigen aangifte gewild, dan is de Raad ook verpligt zich daaraan te houden en kan van het gemengde stelsel geen sprake zijn. Doch Spr. is geenszins overtuigd dat de Gemeentewet eene zoo beperkte opvatting gedoogtwaar toch die wet van hoofdelijke omslagen spreekt volgt daarop onmidde- lijk „of andere plaatselijke directe belastingen" en zoo in de ver- el ere bepalingen dier wet sprake is van Massificatie, worden toch gelijk de ervaring ook in deze gemeente heeft geleerd, andere middelen tot bepaling van het belastbaar inkomen, niet uitge sloten. De Voorzitter den Spr. interrumperende, zegt van oordeel te zijn, dat eene bespreking als de zoo even gevoerde, beter voegt bij de behandeling van het betrekkelijk punt van conclusie van het rapport, waarom hij den geëerden Spr. in overweging geeft, om zijne rede op te schorten tot dat het onderwerpelijk punt aan de orde zal zijn. Dc heer Rengers verklaart van oordeel te zijn dat het door hem gesprokene zeer goed tot de beraadslaging over de alge- meene strekking der zaak was te brengen, maar dat hij er vrede mede heeft later op de zaak terug te komen, wanneer de Voor zitter* dit beter acht. De Voorzitter stelt hierop voor eerst de punten van conclusie in behandeling te nemen om dus doende geleidelijk tot de behan deling der artt. te geraken, hiertoe wordt besloten en dus in behande ling gebragt het le lid der conclusie, luiidendelo. Als grondslag, waarnaar de aanslag zal geschieden, vast te stellen de inkomsten van het verloopen jaar voor zoo verre die bekend zijn, in verband met de personeel huurwaarde der woning en den uitcrlijken staat van den belastingschuldige, en bij aanneming van dit beginsel, achter het art. 1, waarin het is vervat, een nieuw art. op te nemen van navolgenden inhoud „Indien het zeker is dat het belastbaar inkomen van een belastingschuldige wijziging zal ondergaan, zoo dat de werkelijke inkomsten van het loopende dienstjaar stellig zijne plaatsing in eene hoogere of lagere klasse dan die van het laatst verloopene noodig maken, zal naar dat gewijzigd inkomen de rangschikking geschieden." De heer van Sloterdijck kan niet voorbij de vergadering op merkzaam te maken dat de Commissie van Rapporteurs bij de voordragt van de punten (het le lid) der conclusie gewag maakt van de meerderheid, dat er dus ten dien opzigtc in de Commis sie eene minderheid aanwezig was en dat hij Spr. die minder heid uitmaaktdit gceft hem aanleiding om zijne redenen daar toe kenbaar te maken. Spr. zegt zich tegen het voorstel der meerderheid te hebben verklaard omdat hij eene belasting, ge grond op de inkomsten vau het verledene, geene belasting kan heeten op de inkomsten van het jaar waarover de belasting loopt. De werkelijke inkomsten van het verloopen jaar te treilen schijnt toch in de bedoeling der Commissie te liggen, want zij wenscht art. 4 van het ontwerp te lezen „Deze belasting wordt geheven van het inkomen dat de belastingschuldige over het laatst ver loopen dienstjaar heeft gehad." Zulk een grondslag waarnaar dc belasting zal worden geregeld acht hij min bestaanbaar roet de wet en strookt in geenen deele met zijne zienswijze daarom wenscht hij zich aan het oude stelsel te houden. Men beroept er zich op, het verledene is een feit, het toekomstige slechts ver moeden maar gesteld de aanslag geschiedt in de eerste dagen van Januarij, dan kan men aannemen dat velen hunne inkomsten over het vorige jaar genoten, niet weten te bepalen en dat velen van die omstandigheid gebruik zullen maken om er zich achter te verschuilen en voor te wenden niet in staat te zijn de inkom sten over liet verloopen jaar op te geven. De heer Bruinsma verklaart zich ingelijks tegen het voorge dragen beginsel; het komt hem voor dat men in dezen moet han delen even als het Rijk zijne directe belastingen in toepassing brengt. Ook daarbij wordt de belastingschuldige op zijne eigene aangifte aangeslagen naar den toestand van het jaar waarover de belasting loopt. Bovendien schijnt het hem moeijelijk den aan slag te regelen naar de uitkomsten van het vorige jaarrente niers en ambtenaren kunnen hunne genotene inkomsten zeer wel bepalen, doch dit kan een koopman in de eerste dagen van het jaar niet doen. liet verledene als grondslag te nemen komt Spr. niet aannemelijk voor, vooral ook op grond van de onzekerheid, die ook bij de rapporteurs schijnt te bestaan en die zij in hun rapport laten doorschemeren opzigtens het consequent doorvoeren van bet bewuste stelsel. De heer Duparc verklaart zich met dit punt der conclusie tc kunnen vereenigen. Hij doet uitkomen dat men het verledene niet wil belasten, maar slechts als maatstaf of liever als grond slag wil hebben aangenomen, en daarin ziet hij ook met het oog op de wet geenerlei bezwaar. Men heeft dikwijls klagten hooren uiten over het groot getal oningevulde aangaaf-billettsn voor deze belasting; naar het oordeel van Spr. was dit in vele gevallen het gevolg van het tnans nog vigerend stelsel, waarbij de toekomst als grondslag was aangenomen, waaromtrent eene verklaring altijd, en vooral in deze materie, hoogst moeijelijk is. Aan hen die niettemin willen beweren, dat in het wezen der zaak, nu toch b. v. voor de dienst van 1867 zal worden betaald naar de inkom sten of den toestand in 1866, antwoordt Spr. dat dit dan toch ook het geval is met de opcenten op dc personele belasting, waarvan, op het uitdrukkelijk verlangen van de Hooge Regeering, nu ook door dezen Raad */l2 komt voor de volgende dienst, hoezeer de aanslag is geschied naar den toestand in de maand Mei des vorigen jaars, iets, dat in onderscheidene gemeenten, waar de hoofdelijke omslag uitsluitend wordt geheven naar een of meer grondslagen der personele belasting nog veel sterker uitkomt. De heer Oosterhoff is het in zoo ver met de Commissie van rapporteurs eens en zal hij hare voordragt ondersteunen, omdat op die wijze het feitelijk inkomen zal worden getroffen; er is toch bij Gemeentewet alleen sprake van hoofdelijke omslag en van aanslaan, niet van eigen aangifte. Dit is genoeg, zijne stem te geven aan 't voorstel van Massificatie. Mogen sommigen daarin bezwaren zien, waar vond men die niet inzake het heffen van belastingen, doch als men de geschiedenis raadpleegt en let op de steeds bij omslag geheven wordende urmen-gelden, kerkelijke omslagen en wat dies meer zij, dan bestaan die bezwaren niet, te minder, omdat men daarbij door de wetgevende magtgesteund wordt, niet alleen door dc Gemeentewet, maar ook op andere wijze. Men behoeft slechts te wijzen op de patentwet, daar springt het in 't oog, hoe vele ingezetenen jaarlijks, wegens hunne ver diensten geklassificecrd moeten worden. Boven dit alles, een groot deel der ingezetenen laat zich liever classificeren, dan zelve op te geven, hoeveel zijn inkomen bedraagt, omdat dit eene zeer onaangename zijde heeft, gezwegen nog van de vele bezwaren daaraan verbonden, terwijl eindelijk het onaannemelijke om steeds iemand die zich zelve heeft aangegeven, het vertrouwen tc ont zeggen, door hem ambtshalve te vernoegen. Wil men eigen aan gifte, dan moet men ieder ook op zijn woord gelooven, en kan men dit niet doen, dan blijkt het, dat men den weg voor onze delijke handelwijzen geopend heeft, die hoe eerder hoe beter, behooren tc worden vermeden. li JfcJI GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag 6 October 1866. 177 port, van De heer Westenberg verklaart zich ook wel met het voorge dragen stelsel te kunnen vereenigende voorgestelde uitbreiding van het art. bevalt hem echter minder goed en zal hij zich daar tegen verzetten. Alleen voor het geval het gemengde stelsel mogt worden aangenomen, zou hij er zich mee kunnen vercenigen. De heer Suringar moet bekennen, dat hij aanvankelijk was ingenomen met het denkbeeld om in ruil voor een vermoeden een feit te bekomen tot grondslag van deze belasting. Waar men werkelijk de keuze heeft tusschen die twee, kan de keus niet moeijelijk vallen. Bij naauwkeurige lezing en overweging van het rapport is het hem echter gebleken, dat dc bedoeling der Commissie van rapporteurs verder gaat, dan hij zich had voorgesteld, verder dan hij raadzaam acht. Men moge het inko men des vorigen jaars aannemen als uitgangspunt bij de raming van het inkomen des nieuw ingetreden jaars, men kan, men mag de inkomsten van dit verloopen jaar niet als grondslag, niet als ccnigen of zuiveren grondslag aannemen van het volgende. De eerste vraag .toch is deze: van welk jaar moeten de inkomsten worden getroffen? van het verloopene, of het ingetredene of het tegenwoordige? Het antwoord kan niet twijfelachtig zijn, de reke ning met het verloopen is, in betrekking tot deze belasting afge sloten. Men mag hetzelfde jaar niet andermaal treffen, en toch leidt hiertoe het eerste punt der conclusie, in verband beschouwd met dc voorgestelde redactie van art. 4 bladz. 10 van het rap- waar uitdrukkelijk staat dat die belasting wordt geheven het inkomen, dat de belastingschuldige over het laatst ver loopen dienstjaar heeft gehad. Wilde men dus voortaan, om een Jeit en geen vermoeden tot grondslag te leggen, het verloopene jaar belasten, men zou nu den afloop van het jaar 1867 moeten afwachten, eer men ecu nieuwen omslag kon heffen. Doch dan zaten we zonder geld, en dat gaat niet. Hij herhaalt het, iets anders is het, dc inkomsten van het verloopene jaar te nemen als uitgangspunt bij de berekening van het belastbaar inkomen des volgenden jaars, maar men kan geenszins die van het verloo pene tot óénigen maatstaf van den aanslag aannemen zonder acht te slaan op dc veranderingendie dat inkomen het nieuw ingetredene, het tegenwoordige jaar of reeds heeft, of nog zal ondergaan. De heer Wiersma zal zich met het beginsel der Commissie van rapporteurs niet vereenigen; men zet vooruit dat men om wel te slagen een feit in stede van vermoeden dient te stellen Spr. ontkent dit ten cenenmale. Weinigen kunnen in Januarij reeds weten, wat de werkelijke inkomsten over het jongst verloo pen jaar zijn geweest; men kan het vermoeden maar niet weten, en men zal eene wijde deur voor schromelijke ontduiking open zetten; wat men ook moge doen om tot naauwkeurige gegevens tc geraken, men zal daarin niet kunnen slagen; welke middelen daartegen ook mogen worden aangewend, de gelegenheid tot ont duiking blijft bestaan, want wie kan met de eerste dagen van Jan. zijne werkelijke inkomsten over het dan verloopen jaar weten Men zal de genoten voordeden verkleinen, de nadeelen vergroo- ten. Zelfs voor de belastingschuldigen die ter goeder trouw han dden, valt het op die wijze moeijelijk hunne inkomsten te bepa len. Voor de plaatselijke regering vooral is het onuitvoerbaar geene inzage van boeken is haar geoorloofd, hoe zal zij dan de middelen vinden die haar het vermoeden tot een feit maakt neen, niets dan eene wijde deur zal er door worden geopend die zeer nadeelig op de belasting zal werken. Dat stelsel is boven dien strijdig met een redelijken maatstaf, door den wetgever gewild, het is geen maatstaf voor eene belasting, want neemt men het vorige jaar alleen, dan kan men even goed het vóór-vorige jaar nemen. De Gemeentewet spreekt van „het inkomen" dus het tegenwoordige inkomen dat tot maatstaf moet dieueu, zij het dan ook met terugblik op het verlcdcue, om tot een resultaat te kunnen komen. Maar het voorgedragen stelsel Bijvoegsel tot de Provinclyle Eriesciie Courant. ook met de toevoeging als admodiatie met dat beginsel, kan geen feit worden, en blijft vermoeden, vooral voor de regering. Spr, heeft vroeger beweerd, dat een hoofdelijken omslag essentieel in zich had het tegenwoordige, en dit is nog zoo. De voorgestelde zekerheid is onbereikbaar, zij opent de gelegenheid tot ontduiking en leidt tot nog grootere moeijelijkheden. De heer Bloembergen moet ook verklaren, het reeds veel besprokene stelsel niet te kunnen omhelzen; hij heeft bij de daar tegen aangevoerde argumenten weinig meer te voegen. Volgens het blijkbaar systeem van de Gemeentewet, behooren dc tegen woordige inkomsten door de belastingen getroffen te worden en dit is ook zeer eigenaardigelk huisgezin moet bestuurd en gere- eld worden naar de inkomsten waarover men voor liet tegen woordige zal kunncu beschikken, even zoo is het met dc huis houding der gemeente; had zij in vrocgcren tijd ook al overvloe diger inkomsten, voor het tegenwoordige kunnen hare krachten daaromtrent te kort schieten. Ook dc Commissie schijnt dit tc gevoelen en komt er toe met de voorgestelde toevoeging. Spr. is en blijft van oordcel, dat het vermoedelijk inkomen voor dc juiste toepassing wenschelijk is te achten; de gemeente zal daarbij geene schade hebben, want de gelegenheid om de belasting te ontduiken bestaat minder dan bij hetgeen wordt voorgesteld, en men zal zijne inkomsten met meer grond kunnen calculeren. De heer de Haail verklaart zich op de bereids aangevoerde gronden mede tegen het le punt van conslusic. liet ontwerp der primitive commissie bevalt hem beter. Alleen het verleden te nemen, zonder verband met de vermoedelijke inkomsten van het dienstjaar waarover de belasting loopt, schijnt met den aard der belasting op het inkomen minder overeenkomstig De heer Jongsma kan en en zal zeer kort zijn, want hij heeft bemerkt, dat in het rapport zijn opgenomen dc argumenten die dienstig en afdoende zijn, ter bestrijding van al hetgeen tot dus verre in het midden is gebragt; hij wenscht niet in herhaling te vallen, doch wenscht toch een ding te releveren. De Com missie heeft zich van haar voorstel geene illusie gemaakt en geen idee gehad als zoude haar voorstel volmaakt zijn, maar zij be schouwde het toch als het minst slechte onder dc tot dusverre bekende stelselszonder daarom daaraan te hechten als eene absolute waarheid, want in zake hoofdelijke omslagen is die niet te vinden. Veel is er gesproken over feit en vermoeden, doch hij meent ontwaard te hebben, dat dienaangaande bij sommige leden begrips-vcrwarring is ontstaandaarom wil hij alleen op merken, dat het doel der Commissie was, om dc inkomsten van het vorige jaar als maatstaf aantenemen van de inkomsten die getroffen moeten worden, niet als dc mate v an belastbaarheid. De heer van Sloterdijck meent op het gesprokene van den heer Jongsma als zoude niet het verledene worden belast maar strekken tot grondslag voor dc belastiug, te moeten aan merken, dat dit principe dan toch niet direct door de meerder heid der Commissie wordt gehuldigd, immers men leest op pag. 9 en 10 in line van het rapport, dat men, consecpient aan de voorgestane zuivere Massificatie, artikel 4 wenscht te vervangen door een van volgenden inhoud: „Deze belasting wordt geheven van het inkomen dat dc belastingschuldige over het laatst ver loopen dienstjaar heeft gehad" Hieruit volgt dus wel, dat het de zienswijze van de meerderheid der Commissie was om het iu- komen van het voorgaand jaar te belasten. Ilij moet hierbij nog opmerken, dat, indien het voorstel van de meerderheid wordt aangenomen en de toevoeging daarbij opgenomen, men het ge val zal kunnen zien verwezenlijkt, dat van een en hetzelfde bedrag tweemaal belasting zal kunnen worden geheven. Dc heer Bolten verklaart zich mede tegen het voorgestelde, hij zal evenwel niet herhalen hetgeen tegen dat stelsel bereids is aangevoerdalleen wenscht hij optemerken, dat de voorgedragen mitigatie wordt zij aangenomen juist eene gereede aanleiding zou zijn, om liet getal reclames beduidend te doen vermeerderen. 51 iïi

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1866 | | pagina 35