200 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Memorie van Beantwoording. MEMORIE VAN BEANTWOORDING van het rapport der Commissie van rapporteurs, be noemd door de section van den gemeente raad, voor de begrooting der inkomsten en uitgaven der gemeente Leeuwarden voor het dienstjaar 1867. Door het daaromtrent uitgebragt verslag van de rapporteurs in kennis gesteld met de bedenkingen, die in de sectien van den Raad ten opzigte van eenige posten der ontwerp-begrooting van de inkomsten en uitgaven der gemeente Leeuwarden voor de dienst van 1867 zijn gerezen en met de punten, waaromtrent in lichtingen worden verlangd, hebben B. en W. het niet ondieu- stig geacht daarop al aanstonds schriftelijk te antwoorden, gelijk zij de eer hebben te doen door deze, onder voorbehoud om bij de openbare behandeling dier begrooting verder zoodanige inlich tingen te verstrekken als blijken zullen te worden verlangd. UIT GAVEN. Hoofdst. I, Afd. I, Art. 4. Jaarwedde van den Gemeente ontvanger. De opdragt van de werkzaamheden aan het opmaken van de kohieren voor de plaatselijke directe belasting en van de belas ting op de honden, welke men aan den Gemeente-Ontvanger wenscht te doen, hangt naauw te zamen met de herziening der instructie van dien ambtenaar. Met de aanbieding van de daar toe strekkende voorstellen heeft men echter gemeend te moeten wachten totdat de regeling van de jaarwedden der Gemeente- Ontvangers, thans nog bij Heeren Ged. Staten van Friesland aan hangig, heeft plaats gehad. Is die geschied, dan zal men gaarne in overweging nemen of en in hoeverre aan den bovenbedoelden wensch kan worden voldaan. Intusschen zij al vast opgemerkt, dat, vooral met betrekking tot de werkzaamheden verbonden aan het opmaken van het kohier der plaatselijke directe belasting, daaraan, immers in de bestaande omstandigheden, niet gering te achten bezwaren schijnen verbonden te wezen. Een deel dier werkzaamheden toch, als daar zijn, het classificeren en hooren der belastingschuldigen, zal in ieder geval door B. en W. en bij gevolg ten gemeentehuize dienen te geschieden en men zal moei- jelijk van den Gemeente-Ontvanger kunnen vorderen, hetgeen toch in dat geval een volstrekt vereischte zou zijn, om ten allen tijde daarbij tegenwoordig te wezen en zulks te minder omdat de gelden voor personeel tot adsistentie op zijn eigen bureau, tengevolge van 's Raad3 beschikking niet langer beschikbaar wor den gesteld. Hoofdst. I, Afd. II, Art. 1. Presentiegeld van de leden van den Raad. Omtrent de meerdere of mindere wenschelijkheid om dezen post van de bcgrooting te roijeren is men nog niet van gevoelen ver anderd. Aangezien dit onderwerp echter ten vorigen jare op zeer uitvoerige wijze is behandeld, meent men, opzigtens de mo tieven die vóór het behoud van dezen post pleiten, zich te mogen gedragen aan hetgeen toen daaromtrent zoowel in de gewisselde stukken als bij de openbare beraadslagingen is aangevoerd. Hoofdst. II, Afd. VII, Art. 3b. Bezoldiging van de Wijk boden. Eene meer voldoende regeling van het getal cn de bezoldiging der Wijkboden wordt der aandacht van het Collegie van dage- lijksch bestuur aanbevolen. Dat punt is trouwens ook reeds bij het Collegie ter sprake geweest, doch voorshands is men niet overtuigd dat eene andere regeling noodzakelijk is. Men meent dat de tegenwoordige inderdaad veel goeds heeft, mits Heeren Wijkmeesters hunnerzijds van de wijkboden ook zoodanige dien sten vorderen, als waartoe zij verpligt zijn en die in het belang der uitvoering van het wijkreglement dienstbaar kunnen wezen, Intusschen wil men gaarne deze zaak tot een punt van nadere overweging maken en zoo noodig de vereischte voorstellen tot wijziging van het bestaand wijkreglement indienen. Hoofdst. II, Afd. IX, Art. 2. Voor abonnement op het pro vinciaal blad en het register daarop. Zoo als teregt i3 opgemerkt kan dit artikel tengevolge van het besluit der Staten van Friesland, dd. 18 Julij 1866 no. 4, waarmede men eerst in kennis is gesteld bij een daartoe betrek kelijk besluit van Heeren Ged. Staten dd. 22 October 1866 no. 25, opgenomen in het provinciaal blad van dat jaar no. 169, voortaan van de begrooting vervallen. De ontwerp-begrooting voor 1867 werd echter reeds den 13 September bevorens aange boden en ligt het dus in den aard der zaak, dat ze daarop nog wordt aangetroffen. Hoofdst. 11, Afd. X, Art. 6. Wegens schrijfloonen voor het bjjhouden der boeken en registers op het bureau van den Gemeente-Architect. Ten line van de omtrent dezen post gevraagde inlichtingen zij opgemerkt, dat dc werkzaamheden van het bijhouden der zoowel tot de correspondentie en expeditie als tot de comptabiliteit be trekkelijke boeken en registers, van zoodanigen omvang zijn dat het noodig is daarvoor een' vasten klerk aan het bureau van den Gemeente-Architect te verbinden. Deze wordt per uur uit de bij het ondcrwerpelijk artikel toegestane som gesalarieerd. Dat de bedoelde werkzaamheden werkelijk die uitgebreidheid hebben als hier wordt voorgesteld zal, gelijk men zich vleit, bij een daar omtrent ingesteld naauwkeurig onderzoek kunnen blijken. Wat overigens het verband aangaat hetwelk tusschen de tractements verhooging van den Gemeente-Architect en het voor dezen post uittetrekken bedrag aangenomen schijnt te worden, dit wordt niet gevoeld. Bovendien meent men niet onopgemerkt te mogen laten, dat reeds sints lang deze op de begrooting gestelde uit gaaf is goedgekeurd en bij het nemen van het besluit tot de voormelde tractementsverhooging niet in aanmerking is genomen. Hoofdst. Ill, Afd. I, Art. 1 d. Leuningen, Sluitboomen, Palen enz. Vindt de wensch, dat de leuningen der Korfmakerspijp naar de zijde van de Brol worden verlengd, zijnen grond in het bevorde ren der veiligheid voor voetgangers en rijtuigen, cn geen ande ren kan men zich voorstellen, dan gelooft men te mogen op merken, dat zelden of nooit hier ter plaatse ongelukken zijn of worden waargenomen en men acht het dan ook, tenzij daarvoor overwegende redenen worden aangevoerd, met het oog op de be lemmering in opslag, die daaruit zou ontstaan, vooralsnog niet wcnschelijk dat de bedoelde verlenging plaats vinde. Hoofdst. ill, Afd. I, Art. le. Straten, Pleinen en kaden. Aan de hierbedoelde bestrating welke in der tijd niet dan na rijp overleg is gelegd, schijnen echter nog al beswaren te kleven, met wier bestaan men door het gebruik in kennis geraakt. Het zal dus raadzaam zijn den aankoop van quenast keisteenen te staken en stelt men in verband hiermede zich voor, naar een meer doelmatige soort van steenen voor do bestrating in deze ge meente onderzoek te doen, terwijl, geleid door het reultaat daar van, men zich wijders gaarne zal beijveren zoo spoedig mogelijk de vereischte voorstellen in te dienen. Wat de waterafvoer op den bestraatten rijdweg van de Noorderkade aangaat, men beseft ten volle, dat daarin verbete ring moet worden aangebragt. Deze voorziening staat echter in verband met het in orde brengen van het plein vóór de ka- valeriestallen, bij welke gelegenheid men het plan heeft voor te stellen, daarin een riool aan te leggen. Dat tot het laatste werk nog niet is overgegaan is het gevolg van den toestand, waarin het terrein verkeert. De verzakking toch die nog gedurig plaats vindt, maakt het, ter voorkoming van grove en dientengevolge kostbare reparatiën, ten eenenraale onraadzaam, thans reeds met het aplaneren van den grond een aanvang te maken. Hoofdst III, Ad. I, Art. l/. Kolken en riolen. De hier beoogde verbetering is sints eenigen tijd reed3 bij B. en W. in overweging genomen en heeft zelfs een punt van een GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Memorie van Beantwoording. 201 elders ingesteld locaal onderzoek uitgemaakt. Ze staat echter in verband met de verplaatsing van de thans in deze gemeente bestaande verzamelplaats van mest cu vuilnis. Een in alle op- zigter. daarvoor geschikt terrein is nog niet gevonden, hetgeen wel te minder bevreemding zal wekken, wanneer men let op de vele vereischten aan welke zoodanig terrein zal moeten voldoen. Met het denkbeeld, om 't onderzoek omtrent een en ander aan eene speciaal daarvoor te benoemen Commissie op te dragen, kan men zich, in aanmerking genomen de belangrijkheid der zaak, wel vereenigen. Minder verkieslijk acht men het echter om die opdragt aan eene Commissie van deskundigen buiten den Raad te doen. De benoeming eener Commissie uit die Vergadering toch, schijnt voor den spoedige» afloop van het aan haar "op te dragen onderzoek meer wensehclijk. En moge het nu welligt raoeijelijk zijn daarvoor in den Raad hot vercischt getal deskun digen aan te wijzen, men acht dat bezwaar daarom niet over- wigtig geuocg, omdat aan de Commissie dc gelegenheid zal kun nen geopend worden, zich ten koste der gemeente naar verei9ch te doen voorlichten. Een credict van J 200 rekent men daartoe, althans voorloopig, voldoende. Hoofdst. Ill, Afd. I, Art. 2/. Steenen en konten wallen. Tot regt verstand van dit artikel zij opgemerkt, dat telken jare voor het daarbij bedoeld onderhoud eene som op de begroo ting wordt uitgetrokken, waarover naar gelang der behoefte, die vooraf niet met zekerheid kan worden bepaald, wordt beschikt. Het thans voorgedragm bedrag is gelijk aan dat hetwelk tcu ten zelfden einde aanvankelijk op de begrooting van het loopend dienstjaar was uitgetrokken, doch, in verband met andere posten, bij hare vaststelling verlaging heeft ondergaan. Om echter aan den wensch van eene der sectiën te voldoen, wordt hier mede gedeeld, dat men bij dc tegenwoordige raming nevens andere vooral ook de herstelling van de wallen langs dc Berlikuraer markt en een gedeelte der Waezc op het oog heeft gehad. Hoofdst. Ill, Afd. 1, Art. 6 d cn e. d. Bezoldiging van den klokkenist, e. Idem van de klokluiders. Ofschoon de besparing die van de voorgestelde afschaffing van het luiden der klokken en van het bespelen van het carillon het gevolg zal zijn luttel is, schijnen vóór de bestendiging dezer gewoonte, van den andereu kant ook geenc gewigtigo motieven te kunnen worden aangevoerd. Alleen meent men in overweging te moeten geven, dat het luiden 's avonds ten 9 /t ure niet onder dc hierbedoelde af schaffing worde begrepen. Bedriegt men zich niet dan zal daardoor aan vele ingezetenen eene dienst worden gedaan. Ook tegen de plaatsing van laatst bedoeld artikel, voor zoo ver liet nog dient te blijven bestaan, in het eerste hoofdstuk, heeft men geen bezwaar. Hoofdst. Ill, Afd. V. Kosten van de Gasfabriek. Opzigtens de tegen deze afdeeling geopperde bedenkingen meent men in het algemeen in herinnering te moeten brengen, dat volgens het door don Raad genomen besluit van 14 Januarij 1865, de hier bedoelde fabriek moet worden beschouwd en be heerd als eene openbare gemeentelijke inrigting, en dat de compta biliteit in verband daarmede, dan ook op den tegenwoordigen voet georganiseerd is. Men kan zich dan ook ten volle veree nigen met dc motieven, op grond van welke de Commissie van Rapporteurs gemeend heeft, dat de rentepost van ƒ8000 teregt onder hoofdst. VIII, afd 1, art. 2 is geplaatst en dat het aan brengen eener som van slijtagie onder de kosten van uitgaaf niet kan opgaan. Zoo als die Commissie teregt opmerkt zal de waardevermindering uit de speciale verantwoording van het beheer dier fabriek en de jaarlijks op te maken inventaris en balans moeten blijken. Wat overigens de verlangde afschei ding van do geraeente-financiën en het bedrijfskapitaal der Gasfabriek betreftzoo is het niet regt duidelijk wat men onder zoodanige afscheiding verlangt verstaan te hebben. Bedoelt men daarmede dat het geldelijk beheer der gasfabriek buiten dc gemeenterekening omga en die fabriek eene bepaalde som als bedrijfskapitaal ter harcr beschikking krijgc, dan meent men dat daartegen nog al gewigtige bezwaren zullen rijzen, iu verband met den aard dier fabriek als gemeentelijke inrigting. Het aangevoerde voorbeeld aangaande het Stads-werkhuis is hier niet geheel van toepassing, aangezien die inrigting als af zonderlijke instelling haar eigen geldelijk beheer heeft, onder genot eener subsidie uit dc gemeente-kas en van een renteloos geldelijk voorschot als bedrijfskapitaal. Niet alzoo de g,a fabriek. Deze wordt als gemeentelijke inrigting regtstreeks door het Ge meentebestuur beheerd. De uitgaven worden regtstreeks uit de ge meentekas gehoed. De ontvangsten die krachtens gemeentelijke verordening als gasregtcn geheven worden, bekeeren desgelijks in haar geheel aan die kas. Van een bepaald bedrijfskapitaal kan dus gccne sprake zijn, dan alleen in zoo verre als bij dc beoor deeling van het bedrag der te heffen regten voor de toepassing van art. 254 der gemeentewet, ook op het oog zal moeten wor den gehouden, het beloop van het kapitaal dat doorgaande aan grondstoffen en materieel voorradig is en jaarlijks bij inventaris wordt opgemaakt. Bedoelt men dat dit kapitaal op den staat van eigendommen der gemeente naar burgerlijk regt worde ver meld, dan kan aan den wensch gereedelijk worden voldaan, in zooverre namelijk dat nevens de gebouwen enz. der fabriek ook de inventaris van deze daarop voor memorie, worde aangebragt. Dit laatste lag ook in het voornemen van B. cn W. en zal bij dc aanvulling van geinclden staat die in bewerking is, in het oog worden gehouden. Overigens zal het Collegie gaarne ook in overleg met de Gas-commissie in den loop des volgenden jaars, nagaan of en welke veranderingen in het geldelijk beheer der fabriek kunnen worden aangebragt, waartoe zij te gerceder aanlei ding en welligt ook eene gewenschte aanwijzing zal kunnen vinden, wanneer de elders, met name te Utrecht en Le de ten dezen gerezen kwestiën zullen zijn beslist. Hoofdst. Ill, Afd. VI. Kosten van aanleg of verbetering van gemeentewegen enz. Op het voetspoor van de sectiën heeft dc meerderheid der Com missie van Rapporteurs het verkieslijk geacht de meeste van de hier voorgedragen werken „voor memorie" uit te trekken. Blij kens hetgeen deswege in haar verslag voorkomt werd zij daartoe geleid deels door de vrees, dat tot de uitvoering van sommige dier werken in 1867 niet zou kunnen worden overgegaan, en deels door den twijfel aan de volstrekte noodzakelijkheid van an dere, een cn ander in verband met den wensch, om op de on- derwerpelijke begrooting geene leening „in cijfers" te stellen. Wat nu de beide eerstgeraclde motieven aangaat, meent men zich in het algemeen te mogen gedragen aan hetgeen opzigtens de onderdeelen dezer afdeeling in de memorie van toelichting is aangevoerd, en kan men met het oog daarop niet toegeven, dat die vrees en die twijfel gegrond zouden zijn. Tegen het denk beeld, om uit een financieel oogpunt bijna al de voorgedragen artt. voor memorie te stellen, gevoelt men zich echter gedrongen meer uitdrukkelijk op te komen. Op de begrooting voor eene gemeente als Leeuwarden behoort jaarlijks, naar men meent, min stens eene som van ƒ10,000 voor buitengewone werken te wor den uitgetrokken, welk denkbeeld dan ook steeds heeft voorge zeten bij de regeling van het belastingstelsel, zoo in dat jaar als later, en evenmin als men nu verder van mcening is, om de fi nanciële lasten, die aan de uitvoering van zoodanige werken nood wendig zijn verbonden, geheel door latere geslachten te doen dra gen, acht men het billijk ze daarvan geheel te ontheffen, met an dere woorden het schijnt èn met het begrip van een goed finan cieel beheer èn met de billijkheid in overeenstemming de op de uitvoering van buitengewone werken vallende kosten, deels uit de gewone deels uit buitengewone middelen en wel met name uit eene geldlecning te bestrijden. Dit beginsel ligt dan ook tot grondslag in de aangeboden concept-begrooting voor zoo veel de buitengewone werken betreft. Overigens spreekt het wel van

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1866 | | pagina 47