J 206 doenden grond zijn af te leiden om die magtiging ook in het onderwerpelijk geval te vragen. De heer VerwjjS merkt op dat het antecedent van de opgra ving op het Oldehoofdstcr kerkhof, volstrekt niet alleen staat, maar dat ook andere feiten kunnen spreken. Hoe dikwijls is en wordt niet de grond van voormalige begraafplaatsen geroerd bij het daarstellen van gasleidingen, het inplanten van nieuw plantsoen en dergelijke verrigtingen en nimmer gaf dit, zoover hem bekend, stof tot aanmerkingen. Ook bij de jongste discus- sien over de begrooting in de sectien, is de verbetering van het Jacobijner kerkhof nog ter sprake geweest, en, wanneer daarom trent zoodanige scrupules mogten bestaan, zou er van die be oogde verbetering weinig kunnen komen. Spr. zal zich voor het voorstel van B. en VV. verklaren. De heer Jongsma ofschoon veel respect hebbende voor het privaat gevoelen van den heer Wiersma, meent toch te moeten opkomen tegen de gronden waarop diens bewering rust, als zou de eene handeling van het plaatselijk gezag, ondernomen en vol voerd in het algemeen belang, gereede aanleiding geven om het zelfde te doen, daar waar slechts sprake is /van privaat belang. Dat adressante de bewuste grond benoodigd is voor eene school, wier bestaan geen algemeen belang is te noemen, doet hier niets ter zake, want het onderwijs is een onderwerp van staatszorg, daarvoor behoeft geen particulier, dus ook jufvrouw Dierckz niet te zorgen. De heer Duparc zegt dat het antecedent van het Oldehoofdstcr kerkhof waarop de heer Verwijs heeft gewezen, veeleer ten na- deele van de zaak pleit, omdat, gelijk ieder zich zal weten te herinneren, daar juist door de opgravingen veler ergernis werd opgewekt. De maatregelen van voorzorg daartegen, herhaalt Spr. doen in dezen weinig af, het feit zelf blijft bestaan doch het ge schiedt in 't verborgene. Hij gelooft niet dat er één lid van den Baad zal worden gevonden die het gezegde wil huldigen in Molières Tartuffe„hij zondigt niet, die het slechts in stilte doet." De heer Bloembergen kan zich niet weerhouden om op te komen tegen de door den vorigen Spr. geuitte bewering, als zou de tijdens de opgraving op het Oldehoofdstcr kerkhof, op eene ergerlijke wijze met de overblijfselen van daar begravenen zijn gehandeld. Dit is in geenen deele het geval geweest en de han deling zelfs, voor voorbijgangers onzigtbaar tenzij men onbeschei den genoeg ware om over de ten bewuste einde geplaatste om heining zijne oogen te laten gaan. Die handeling toch konde niet in één oogenblik geschieden en vorderde eene zoodanige eer biedige bewerking, dat men een tijdlang het terrein met een staketsel omgeven moest houden. Men spreekt van schending van eerbied verschuldigd jegens overblijfselen van afgestorvenen, maar Spr. ziet niet in dat die schennis bestaat wanneer de beenderen van lijken worden overgebragt naar eene voegzame an dere plaats, wanneer daartoe de noodzakelijkheid ontstaat; hij ziet die schennis van eerbied niet in, wanneer, zooals menigmaal op de in gebruik zijnde begraafplaatsen geschiedt, het eene lijk, tot plaatsing van een ander, moet worden verplaatst. Waarlijk indien men zoo wil, zal men gevaar loopen aan d(ze zaak een an der min juist aanzien te geven, en zich aan overdrijving schul dig te maken. Bovendien de aanvraag geldt hier twee kleine hoeken gronds tot plaatsing van fundamenten voor een schoolge bouw, eene vrijheid tot het aanwenden eener nuttige zaak, en daarom zal hij zich voor het voorstel van het Collegie verklaren. De heer Oosterhoff wijst er op, dat naar hij meent sedert vijftig jaren op het Jacobijner kerkhof geen lijk is bijgezet gewor den en dat de graven op de algemeene begraafplaats na verloop van tien jaren, mogen worden geroerd. Voorts moet hij opmerk zaam maken, dat op de algemeene begraafplaats alhier, de vijfde afdeeling reeds sints langen tijd vol was en men tot de ontlc- diging dier graven is overgegaan. Neemt hij die, op de pro GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 8 Nov. 1866. vinciale reglementen steunende handelingen in aanmerking, dan bestaat er ook hier geen het minste bezwaar de bewuste opgra ving te bewerkstelligen. De heer Suringar ziet niet in dat er hier eenig wettelijk bezwaar tegen zoodanige handeling bestaat, doch ondanks al het aangevoerde blijft hij hechten aan het respect voor het piéteits gevoel van anderen en daarom blijft hij bezwaar voeden tegen het voorstel. De tijd waarin op het Jacobijner kerkhof nog be gravingen plaats vonden, is niet zoo lang geleden dat veronder steld kan worden dat er geene bloedverwanten van de daar ter aarde bestelden, tot het tegenwoordig levende geslacht behooren, en, ofschoon hij omtrent zich zelf aan anderen vrijheid van han delen zou willen laten, wcnscht hij toch nog het regt van ande ren in dezen te verdedigen. De door deu heer Oosterhoff be doelde grafruimten, zijn huurgravcn, omtrent welke de plaatse lijke overheid net regt van vrije beschikking behield. De Voorzitter sluit hierop de beraadslagingen en brengt het le lid van het voorstel van B. en W. in omvraag. Dit wordt aangenomen met 10 tegen 6 stemmen (die van de hceren Brnins- ma, Gorter, Suringar, Westenberg, Duparc en Jongsma.) Het 2e lid van dat voorstel is daarop met algemeene stemmen aangenomen, zoodat is besloten: lo. in beginsel aan tenemen dat op nader te bepalen voorwaarden en voorbchoudens de vereischte goedkeuring van hceren Ged. Staten, aan Anna Corne lia Dierckz te Rotterdam in eigendom worden afgestaan de, door haar, bij adres van 6 Augs. 1866 gevraagde en op de daarbij overgelegde teekening onder letters a en b. aangeduide gronden, indien door de hoogc regering magtiging wordt verleend, om in die gronden de fundamenten van de daarop te stichten ge bouwen te leggen. 2o. B. en W. uittenoodigen om van de hooge regering naar aanleiding van het bepaalde bij art. 9 van het keizerlijk decreet van 23 praireal 12e jaar, magtiging te vra gen tot het stichten of doen stichten van gebouwen op de sub. lo. hiervoren bedoelde gedeelten van het Jacobijner kerkhof alhier en, na ontvangst dier magtiging, den raad nader de tot den ondcrwerpelijken afstand betrekkelijke voorstellen aan te bieden. 5o. Voorstel van B. en Waangaande de herstelling der, door dc amotie van de Verworsbrug, verbroken gemeenschap tusschen de buurt de Oldegalilecn en de stad. Alvorens tot-de behandeling van dit voorstel overtegaan, brengt dc Voorzitter ter tafel, twee op heden bij hem ontvangene, ter zake betrekkelijke adressen, als van: a. J. G. Sckults en anderen, bewoners van de buurt Olde galilecn, het verzoek bevattende om, in stede van de daar stel ling van een pontveer, te besluiten tot het leggen van een brug, ter plaatse van de geamoveerdc Verwcrsbrug en b. van S. van der Veen, bewoner van het Blaauwhuis, waarbij hij aanbiedt om, ingeval er tot het leggen van een brug ter bedoelder plaatse mogt worden besloten, de tolheffing wegens die brug te pachten. Nadat van deze adressen lecture is gegeven, brengt de Voor zitter het voormelde voorstel van B. en W. in behandeling. De heer Gorter zegt zich niet met het voorstel van B. en W. te kunnen vcreenigen. Gaat hij den toestand daar ter plaatse na en het voorstel om, ter herstelling vau de verbroken gemeen schap met Oldcgalileën, een pontveer aan te leggen, dan rijst bij hem de vraag waar men die pont het meest geschikt zal kunnen aanbrengen, hetzij bij de voormalige' Verwcrsbrug, hetzij vooi de buurt Oldegalilecn, cn dan moet hij bekennen dat hij het aanleggen van zulk een veer zeer ondoelmatig acht; in de gracht daar toch is de scheepvaart vrij belangrijk en waar men dan ook de pont legge, op beide plaatsen zal de over- en door vaart zeer worden belemmerd. Met het bij dc stukken gevoegd advies van den architect kan hij zich niet vereenigen, evenmin als met de bezwaren en berekeningen van dien ambtenaar omtrent de daarstelling van een brugleest spr. toch de slotsom van dat advies, dan ziet hij daaruit dat des architects bezwaren voor namelijk betreffen het gebruik maken van het terrein bij den kavalleriestal, tot andere einden te bestemmen. Wanneer Spr. zich eene zoodanige beschikking van dat terrein voorstelt, dan zou hij het betreuren dat het daarvoor zou moeten worden gebe zigd. Daarom vooral zal hij zich tegen het voorstel van B. cn W. verklaren, want hij wenseht dan nog liever geene pont, maar dc passage alleen over de rijksbrugeene pont is bovendien niet als eene tegemoetkoming aan tc merken aan der adressanten bezwaar, en der behoeften van de volkrijke buurt Oldcgalileën. In een der zooeven gelezen adressen is sprake van een brug, zoo als die door het medelid Bolten, bij eene vorige behandeling dezer zaak is bedoeld cn waarvan de kosten door dat lid op ongeveer 2500 werden geraamd. Spr. zou geneigd zijn de ver broken gemeenschap door het leggen van zulk een brug te zien herstellen, cn, in verband met het aanbod van den adressant v. d. Veen, bestaat daarvoor, zijns inziens, voor de gemeente ook geen overwegend bezwaar. De hooge stand der walmuren daar ter plaatse brengt bovendien mede, dat vele schepen de brug kunnen passeren, zonder dat deze behoeft gewipt of afgedraaid te worden. De heer Suringar zegt ook bezwaren tegen het voorstel te hebben en wel, eerstens, tegen het middel van communicatie, dat men wil aanwenden, anderdeels tegen rle rigting waarin men het wil aanbrengen en eindelijk tegen do voorwaarde de betaling, die men daaraan verbindt. Het middel tot herstel van de ge meenschap, een pontveer, acht hij wei het zuinigst, maar ook het gebrekkigst; want dc gestadige doorvaart van kleinere cn groo- tere schepen geeft hier gedurig oponthoud en belemmeringdaar enboven is een pontveer niet altijd te gebruiken, 's nachts niet en gedurende den winter niet. Ten anderen, voldoet de aange geven rigting naar zijn oordeel niet aan het oogmerk, want op die wijze wordt de pont te zeer in de nabijheid van de rijks- brug gebragt, geeft zij geen of te luttel besparing van tijd en leidt zij niet Oldcgalileën tot het centrum van de stad wat toch beoogd wordt; waarom men ten gerieve van Oldegali- lcën niet evenzeer het terrein van de gedempte gracht zou be nuttigen als voor andere buurten of ingezetenen der gemeente aangewend, verklaart hij niet te begrijpeneindelijk heeft hij be zwaar tegen de te vorderen betaling, die betaling toch, hoe ge ring ook oogenschijnlijk, zal voor de bewoners van Oldegalilecn, wier huisgezinnen meestal uit een 6tal personen bestaan, een nog al drukkende last worden, vooral als men in aanmerking neemt, dat die bevolking grootcndcels tot den arbeidersstand behoort. Bovendien houde men bij de bcoordeeling dezer zaak op het oog, dat het hier iets anders is dan met de vergemakkelijking der gemeenschap met de stad voor de bewoners van den grachts- wal en van Achter de Hoven; daar bestond vroeger geene audere gemeenschap, hier wèldaar ga f men iets, hier heeft men iets ontnomen, namelijk een brug en wel een rijbrug, vroeger bij uit sluiting hot middel voor de Oldcgalileërs om de stad te genaken. Spr. gewaagde nog niet van de stremming door de amotie der Verwersbrug te weeg gebragt in de wandeling rondom de stad, doch laat het aan ieder te beoordeelen hoe deze daardoor ge schonden is. Hij verklaart zich dus tegen het voorgestelde. De heer Wiersma verklaart er zich mede te zullen vereeni gen, omdat de Raad in zijne vergadering van den 26 Julij jl. heeft besloten die verbroken communicatie te herstellendoch hij wenseht daarbij niet verder te gaan. De hierbedoelde zaak is in deze vergadering dikwijls en bij herhaling besprokendc Raad heeft ten slotte besloten de Verwersbrug te amoveren, dit is geschied het was een maatregel dien men rekende in het al gemeen belang te zijn en allen zou voldoen, maar het is geble ken dat ook hierdoor, bij het bevorderen van veler particuliere belangen, het belang van enkele anderen is gekwetst, een gevolg evenwel van eiken maatregel van dien aard. Toen in vorige ja- icn de wallen werden weggegraven verkregen de daarachter ge situeerde woningen eene meerdere ja eene drie dubbele waarde, bij de onlangs volvoerde demping van het vaarwater langs de Nieuweburen werd de stand der belendende huizen verbeterd en stegen die panden beduidend in prijs. Men ziet dergelijke on dernemingen gaarne en is na de volvoering er van voldaan. Maar nu het hier geldt de kwetsing van het belang van een enkel particulier, nu komt men er tegen op en wenseht tegemoetko ming voor het verlies. Door die kwetsing van particulier belang is de waarde van de herberg het Blaauwhuis voor de helft ver minderd, maar die schade is door dc vorige eigenaars geleden, niet door den tegen woord igen bezitter. Nu heeft de heer Bolten in eene vorige vergadering gesproken van een brug die men voor ongeveer ƒ3000 ter plaatse zou kun nen aanbrengen; Spr. twijfelt, afgaande op het oordeel van dien heer, volstrekt niet aan de uitvoerbaarheid daarvan tot dat be drag, doch meent toch te moeten opmerken, dat zulk een voet brug een misstand in Leeuwarden zoude wezen. Hij herinnert hetgeen met de brug bij het voormalig verlaat is voorgevallen en hoevele Raadsleden toenmaals zich tegen het daarstellen van een voetbrug hebben verzet, vooral ook omdat de kosten van zulk een brug, naar zijn beste weten geraamd op ongeveer 6000, geen zoo groot verschil opleveren met die, benoodigd voor een rijbrug, vermits het dezelfde constructie is, met uitzondering van meerdere breedte. Gesteld nu er werd tot een brug besloten, dan zal die toch wel een draaibrug moeten zijn; een eenvoudige loopbrug zooals men ze ten platten lande aantreft, zal toch wel onaannemelijk voorkomen. Neemt men nu aan dat zulk een draaibrug, zelfs van de meest eenvoudige structure altijd wel op 4000 zal komen te staan en dat daarbij eene brugwachters wo ning moet worden gebouwdwant, ja v. d. Veen is voor het oogenblik genegen de veronderstelde tolheffing aan de te leggen brug te pachten, maar de vraag is of hij duurzaam bij dat ge voelen blijft en bovendien, de overheid moet zich niet afhanke lijk stellen van een eukel persoon; die heffing moet dus, in casu, in het publiek worden verpachteene brugwachterswoning is dus noodzakelijk; zulk eene woning kost minstens 1600, de brugwachter kan niet minder dan 200 verdienste hebben, dus eene eenvoudige brug als boven is bedoeld, zal nog altijd een kapi taal van 10,000 vertegenwoordigen. Hierbij moet worden gelet op de omstandigheid, dat de schipperij met tolheffing zal worden bezwaard en dut wel wegens een brug, in de onmiddellijke na bijheid van een rijksbrug, weswege geene belasting verschuldigd is. Intusschen is de stand der zaak thans behandeld wordende, niet anders dan het gevolg van den gebleken onwil van den adressant van der Veen, om een gemakkelijken, korten uitweg aan de bewoners van Oldegalileën over zijn erf te verschaffen, tot het verkrijgen waarvan hem door B. en W. de vereischte openingen zijn gedaan. Alles nu te zamen eenoraen vindt Spr. geene aanleiding om in dezen verder te gaan dan door B. cn W. wordt voorgesteld, namelijk de daarstelling van een pontveer; mogelijk dat eenige wijziging in het voorgesteld abonnement het voor de bewoners van Oldegalileën gemakkelijker kan maken, misschien zou men vrijstelling van betaling kunnen verordenen. De heer Duparc verklaart dat de rede van den heer Wiersma wel geschikt is om indruk te maken, omdat er veel waars in is gelegen. Maar naar het oordeel van Spr. heeft de heer Wier sma te veel er op gedrukt, dat hier slechts van een enkel parti culier belang of van kleine particuliere belangen de rede zou zijn. De eigenaar en bewoner van het Blaauwhuis toch is niet dc eenige betrokken persoon, maar het betreft hier eene geheele wijk met eene bevolking van 1000 a 1200 personen, voor een groot deel arbeidersgezinnen. Voor dezen zal de afgebroken communicatie niet worden hersteld dan door eene pont vooral niet op de voorgestelde plaats. Wanneer Spr. let op het in de Raadsvergadering van den 26 Julij aangenomen amendement van «ij; list

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1866 | | pagina 50