218
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting ran Donderdag 15 Nov. 1866.
Had de gemeente enkel te voorzien in de straatverlichting, eene
geheel andere fabriek ware dan verrezen en gansch andere becij
feringen zouden daarvan liet gevolg zijn. Spr. vindt het overi
gens wel wat gewaagd om in eene openbare Raadsvergadering
dergelijke stellingen uit te spreken, also! de gemeente zóó zeer
door de particuliere gasverbruikers zou gebaat worden en ten
hunnen koste voordeelen zou genieten.
De heer Duparc vraagt het woord. Aangezien enkele leden
zich openbaren tegen het voor de derde maal verleenen van het
woord aan den heer Duparc, brengt de Voorzitter dit in omvraag.
Het gevolg hiervan is, dat met 12 tegen 5 stemmen (die van
de heeren Gorter, Bolten, Wiersma, Oosterhoff en Plantcnga) het
woord voor de derde maal aan den heer Duparc wordt verleend.
De heer Duparc het woord bekomen hebbende, meent te moe
ten opkomen tegen de rede van den heer Bloembergen. Wan
neer hij hier het woord voert, dan gelooft hij het steeds zóó te
doen dat hetgeen hij zegt gerust ook buiten den Raad mag wor
den gehoord, en dat hij nimmer met gewaagde stellingen voor
den dag komt, die naar buiten een verkeerden indruk zouden
makendat heeft hij ook nu niet gedaan en nog veel minder
bedoeld; hetgeen hij heeft gezegd speciaal betreffende het
laatst aangevallen punt, heeft hij geput uit inlichtingen van een
allezins bevoegd persoon. Intusschen zal hij gaarne gevolg geven
aan den wenk van den heer Rengers om deze zaak later bij de
rekening der gasfabriek ter sprake te brengen. Voor het oogen-
blik heeft hij zijn doel bereikt, daar hij de aandacht heeft geves
tigd op eene zaak die volgens zijne overtuiging, geenszins met
de billijkheid strookt.
Artt. 11 en 12 van Afd. I Hoofdst. III worden hierop on
veranderd aangenomen.
De heer Bloembergen wenscht, overeenkomstig het hiervoren
door hem te kennen gegevene, omtrent de plaatsing op dc be
grooting van een post ten behoeve van de intestellen Commissie
tot. onderzoek van den beteren afvoer enz. van meststoffen, voor
te stellen, aan het einde dezer afd. als art. 13 aan te brengen
de volgende post: Voor kosten van onderzoek naar middelen tot
verbetering van de opzamelinga/voer en behandeling van meststoffen
en straatvuünis f 200.
De heer Tigler Wijbrandi geeft te kennen, dat de commissie
van rapporteurs zich met dat voorstel kan vereenigen. De Ver
gadering besluit dienovereenkomstig.
De begrootingsposten in afd. II, III en IV, worden hierop
onveranderd aangenomen.
Afd. V. Kosten van de Gasfabriek. Na lecture van het daar
omtrent opgemerkte in het rapport der commissie, en het daarop
gegeven antwoord van B. en W. in hunne betrekkelijke memo
rie, erlangt de heer Wiersma het woord en zegt, dat in een deel
der sectien de door de commissie gemoveerde hoofdpunten ter
sprake zijn gebragt en dat hij het was die het wenschelijk achtte,
dat de rente ad f8000, niet onder hoofdst. VIII, maar onder dc
sub afd. V van hoofdst. III vermelde posten werd gebragt. De
uitgaven voor do fabriek beloopen volgens afd. V 4)7,900, de
inkomsten daarentegen zijn 8000, (net bedrag der rente) hooger.
Indien nu de fabriek is eene gemeentelijke zaak, dan diende men
ook de andere onderdeden in de bogrooting verspreid te vinden
en op de onderscheidene rubrieken geplaatst te zien; dit is ech
ter het geval niet, integendeel, men heeft er prijs op gesteld, de
gaszaak in de begrooting afzonderlijk te houden, en dan vraagt
hij, waarom niet de rente bij de andere kosten aangebragt? Zoo
als de begrooting die zaak nu aanwijst, schijnt zij voordeeliger
dan zij is. Ook de meening, dat onder de kosten van uitgaaf,
eene som voor slijtage zou moeten worden gesteld, heeft Spr.
gemoveerd die te berde te brengen, wel niet als een post voor
komende onder de benaming slijtage, maar wel als post tot meer
dere aflossing op het kapitaal. Bij de daarstelling of liever over.
name van de fabriek, vertegenwoordigde zij het daartoe aange
wende kapitaal; doch met de tij l wordt die fabriek minder, ter
wijl het kapitaal hetzelfde blijft en na verloop van jaren zal
tussehen beide een belangrijk verschil zijn ontstaan. Het denk
beeld van slijtage, is (lus eigenlijk eene compensatie, door even
redige afschrijving op het kapitaal, zijnde in dezen aflossing. Af
scheiding van de gemeente-flnautien en het bedrijfskapitaal der
fabriek, ook daarover is gesproken en dc afscheiding door Spr.
zeer noodzakelijk geacht. De kosten van overname waren ƒ1 <>0,000.
Of dc fabriek die waarde had, gelooft Spr., maar niemand ech
ter weet het, en dit is ook onmogelijk na te gaan, tenzij men
een bedrijfskapitaal daarnevens stelle, dat nevens de fabriek eene
geraeentcbezitting is en waarvan rente wordt betaald. Dit is
volstrekt niet mocijelijk en integendeel zeer nuttig. Spr. maakt,
na het geopenbaarde gevoelen van de commissie van rapporteurs,
van de beide laatst aangevoerde punten wei geen voorstel, men
zal daarop bij dc behandeling der rekening van de fabriek kunnen
attenderen, maar de rente ad 8000, zou hij gaarne onder afd. V
van hoofdst. III zien aangebragt.
De heer Gorter zegt gelijk bezwaar te koesteren opzigteus de
aanbreng der bewuste rente, het verschil dat schijnbaar tussehen
de inkomsten en de uitgaven der fabriek bestaat, moet wegvallen.
De heer Plantenga kan zich met het aangevoerde van den heer
Wiersma, om bij deze afd. de rente ad f 8000 aan te brengen, niet
vereenigen de renten dier leening worden wel gehoed uit de
opbrengst der gasfabriek, maar de leening is aangegaan door de
gemeente, de gemeente is de rente verschuldigd, die rente dus
niet hier aan te brengen, maar bij hoofdst. VUL Wat het aan
brengen van het bewuste bedrijfskapitaal betrefc, moet hij attent
maken, dat het hier regardeert eeue administratie, die tot heden
toe, als eene belastingszaak en niet als handelszaak is behandeld,
door des Raads besluit, dat de gasfabriek geen privaat, maar
staatsregterlijkc instelling is, en moeijelijk is het eene handels
zaak te brengen in, en te beheeren als eene belastingzaak. In
tusschen gelooft hij, dat eene gevestigde bcoordecling in latoren
tijd, de gerezen bedenkingen zal kunnen uit den weg ruimen.
De heer Oosterhoff beschouwt in zake de rente van 8000
de gemeente als borg, terwijl de consumenten die som zullen
moeten op brengendaarom vindt hij het minder rationeel, de ge
meente ai dadelijk met die som te bezwaren, want de gasver
bruikers zijn in de eerste plaats de debiteurs.
De heer Bloembergen kan zich niet vereenigen met die Spr's.
die de gaszaak uitsluitend bij de begrooting tot zich zelf wen-
schen boperkt te zien. Ilij gelooft, dat min juiste beschouwin
gen omtrent den aaid dier fabriek aan die raeening ten grond
slag leggen. Juist hetgeen door den laatsten Spr. is gezegd,
dat de gemeente de borg zou zijn, is hiervan het sprekend be
wijs. Voor wien is de gemeente dan borg? Wien anders dan
haar behoort de fabriek? Wie anders dan zij leende de gelden?
waarlijk het gaat niet op, dat de fabriek zoude zijn eene inrig-
ting niet tot het gemcontelijk beheor behoorondc.
Spr. wijst ten aanzien van hot besproken punt der rente op
bijna alle rubrieken der begrooting en vraagt, waar zou het heen
moeten, indien men het hier voorgestaan principo wilde door
voeren. Er zijn in der tijd lecuingen aangegaan ten behoeve van
het openbaar onderwijs in deze gomcente, voor do waag, voor
de vischmarkt enz. en daartegenover staan de opkomsten des
wege genoten, doch daarvoor wordt goen speciale post voor rente
aangetroffen, evenmin als tegenover de opbrengst van de markt
en veergelden. Bovendien, de gemeente leendo en zij verbond
voor de betaling hare inkomsten, wat in zake do lecning voor
de gasfabriek plaats vond tengevolge van amendement, waardoor
de gasregten als waarborg werden aangewezende leening i»
ten behoeve van dc gemeente aangegaan; wil men nu met de
rente deswege oen anderen weg op, men doe het dan ook met
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 15 Nov. 1S66.
de andere zaken. Wat het denkbeeld van eene som voor slijtage
betreft en dat in rekening behoorde te komen bij de rekening
en verantwoording en balans van de fabriek, moet Spr. op
merken, dat hij moet veronderstellen, dat dc rekening der fabriek
over het laatste kwartaal van 1865, door de commissie aan den
Raad ingediend, niet zoo naauwkeurig door de leden is nagegaan
als hij wel in het belang der zaak zou gewenseht hebben. Spr.
heeft nu die rekening voor zich en dan moet hij dc verzekering
geven, dat zij een genoegzaam overzigt over het geheel der zaak
aanbiedt; natuurlijk zal men jaarlijks eene balans overleggen
waaruit de waarde der fabriek cn de korting voor slijtage zal
kunnen geblijken, om tot de reóelc waarde «Ier fabriek te gera
ken. Van eene afschrijving voor slijtage in de gcmeentebcgroo-
ting of rekening, verklaart hij geen begrip te hebben. Voorts
begrijpt Spr. niet hoe men een zoogenaamd bedrijfs-kapitaal in
de begrooting zou willen brengen; er is eigentlijk geen afzon
derlijk kapitaal der fabriek. Alle uitgaven en inkomsten geschie
den door en bekceren aan de gemeente; vraagt men wat was het
kapitaal? dan moet de rekening het antwoord geven, en daaruit
ziet men bovendien, dat, buiten de waarde der fabriek gebouwen
op lo Januarij 1866 aan materieel en grondstoffen aanwezig was
eene waarde van ƒ27,000 ongeveer. Spr. ziet volstrekt niet in,
«lat de begrooting in dat opzigt wijziging zou behoeven. Inder
daad men moet zich losmaken van het denkbeeld alsof de gas
fabriek iets anders ware dan andere instellingen van gemeente
lijken aard. De gemeentelijke comptabiliteit laat wel toe, dat
men van dc bedoelde fabriek eene afzonderlijke rekening houde,
maar dit is ook het geval met andere zaken. Bestaan er rede
nen, om verbetering in de comptabiliteit der fabriek aan te bren
gen, de gascommissie en B. en W. zullen ze den ltaad voorstel
len; maar dit moet later blijken, voor het oogenblik is zulks
zeer moeijdijk en B. en W. stellen er prijs op, dat men daarin
nu gcene verandering bronge.
De heer Wiersma betwist niet het mocijelijke dat er in gele
gen is, om verandering in do administratie der gasfabriek aan-
te brengen, maar blijft na het door den heer Bloembergen aan
gevoerde toch van oordeel, dat, nu die fabriek eene gemeente
zaak is en als zoodanig wordt behandeld, niets verhindert on?
alles wat «Ie gasfabriek betreft, bijeen te brengen. Niet alleen
de rente is de zoudenbok in dezen, ook art. 7, uitbreiding der
gasfabriek, wenscht men naar afd. VI van hoofdst. Ill over te
brengen, waarom dan niet de andere uitgaven? Spr. blijft bij zijn
hiervoren geuit gevoelen omtrent de wcnschelijke afschrijving op
het kapitaal der fabriek aandringen, ofschoon hij er voor't oogen
blik geen voovstel van maakt. Jaarlijks toch zal dat kapitaal
verminderen cn daarom moet er aflossing zijn uit de inkomsten
te bestrijden. Tevens moet hij er r.og op aandringen», dat de rente
hier worde aangebragt.
De heer Bloembergen blijft bij zijne zienswijze, dat die rente
niet is exceptioneel. Van de koemarkt, de vischmarkt, de waag,
waar vindt men de rente vermeld van het daarvoor opgenomen
kapitaal? Voor een oogenblik aangenomen het denkbeeld van
slijtage en daarmede in verband van afschrijving op het kapitaal,
dan wordt hieruit dus een post van uitgaaf geboren, welke ge
mandateerd moet kunnen worden, en nu vraagt Spr. hoe men
met zulk een post teregt moet. Wat dc vermelding van art. 7
betreft, Spr. is het volkomen met den heer Wiersma eens, dat
die eerder te huis behoort onder afd. VI buitengewone werken.
Hij zal het voorstel doen zo derwaarts over tc brengen.
De Voorzitter vraagt hierop of de rapporteurs een bepaald
voorstel wenschen tc doen.
Dc heer de Haan geeft hierop te kennen dat de rapporteurs
dit niet hebben gedaan, van hunnen kant is alleen aangedrongen
dat de waarde der fabriek op den staat van eigendommen werd
gebi'agt, als eigendom van de g meente. Spr. gelooft overigens
dat de commissie haar oord cel omtrent de onderwerpelijke zaak
wel ecnigzins heeft gewijzigd, na gehoord het door den heer
Bloerabei'gen aangevoerde.
De Voorzitter zegt dat, is het noodig, men er bij eene vol
gende begrooting om kan denken de rente op eene andere plaats
aan te brengen. Daai*op worden onveranderd aangenomen de
artt. 1 tot en met 6 van afd. V.
De heer Bloembergen stelt voor art. 7 „uitbreiding der gas
fabriek," onder afd. V voorkomende, daar tc roijeren. Hiertoe
is eenstemmig besloten.
Genaderd tot de behandeling van hoofdst. Ill, afd. VI. Kos
ten van aanleg of verbetering van gemeentewegen is gelezen het
daaromtrent opgemerkte bij het meer gemeld rapport en de be
trekkelijke memorie van beantwoording.
Aangezien deze bemerking naar het oordeel van den heer
de Haail niets andei's is dan een eenvoudig woord in het alge
meen over de voorgedragen buitengewone werken geuit, en niet
belet, dat men artikelsgcwijze kan voortgaan, is art. 1 Verbete
ring van het Lekkumerdijkjebuiten beraadslaging en stemming
aangenomen.
Art. 2. Demping der gracht van af den noordoosthoek van het
erf sectie C no. 210 tot de Deel-pijp 3200.
De heer Wiersma wenscht dezen post tc behouden, hij had
gewenseht, dat die demping zoude kunnen uitgevoerd worden,
doch naar de bekomen inlichtingen te oordeelen, schijnen er nog
onopgeloste bezwaren te bestaan. Hij wenscht nu wel van B. en
W. eenigc inlichtingen te bekomen of die bezwaren zijn opgehe
ven of dit binnen kort kunnen zijn. Zoo niet, dan zal het wel
moeijelijk zijn aan uitvoering te donken. Brengt men zulk een
post op de begrooting, dan moet de uitvoering van het werk ver
zekerd zijn en niet meer afhankelijk kunnen wezen van den wil van
anderen. Bij de bestaande onzekerheid tot uitvoering is hij onge
neigd daarvoor geld uit te trekken; dit kan des noods ook later
geschieden.
De Voorzitter kan omtrent de onderhandclingcu die gevoerd
zijn en nog kunnen geacht worden aanhangig te zijn, geen bepaald ant
woord geven. De bemoeijingen door B. en W. gevoerd, lossen
zich gedeeltelijk op in geld, de andei-e mocijclijkheden zijn wel
niet belangrijk doch wachten nog steeds op beëindiging. Naar
aanleiding van de inlichtingen in de laatste dagen bekomen,
bestaat het vooruitzicht dat de geheelc zaak tegen het aanstaande
voorjaar zal zijn geregeld, en dat binnen kort de vereischte voor
stellen voor de uitvoering zullen kunnen ingewacht worden. Spr.
is er niet voor, om dezen post voor memorie uit te trekken, want
hij staat ook in verband met art. 3; dat gedeelte der demping
geeft geene aanleiding tot mocijelijkheden en het grootst gedeelte
van het werk is bereids genoegzaam voorbereid. Hij geeft daarom
in bedenking om dc beide posten te behouden.
De heer Attema geeft te kennen, dat hij zich ook ten vorigen
jare voorstander betoond heeft der nu voorgestelde dempingen.
Toen reeds werd van zeer geachte zijde in dezen Raad dc vrees
geuit, dat die dempingen niet iu 1866 zouden ten uitvoer wor
den gebragt, met het oog op de moeijelijkhoid om met de belen
dende eigenaren de noodigc schikkingen te t»-eft'en. Toen deelde
hij die vrees niet; nu echter weet hij, dat er bepaald nog moei-
jelijkheden bestaan met die eigenaren en deze wenscht hij te zien
opgeheven, alvorens met de demping wordt aangevangen. Daiirom
zal hij er voor zijn, dat de beide posten voor memorie worden
uitgetrokken. De zaak is in aard en strekking van zóóveel
gewigt, dat zij in haar geheel, als af/.onderlijk voorstel van B.
en W. ter tafel van den Raad behoort te worden gebragt, met
overlegging van plans en begrooting van kosten, zoomede van de
inlichtingen omtrent de gevoerde onderhandelingen. Dan kan de
I Raad haar veel betor beoordcelen en erlangt veel meer waar-
I borgen voor het tot stand komen van het werk, dan door