230 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 22 Nov. 1866. kan toch, is het noodig, nog worden in acht genomen. Immers, men kan nog best heden zoodanig bezwaarschrift indienen, zon der daarbij al dadelijk al de beweegredenen voor die reclame te voegen. De motieven en toelichtingen voor de reclame kunnen bij nader adres worden aangevuld men voegt alsdan zoodanige beschouwingen aan die tijdig ingediende reclame toe, als tot hare staving noodig worden geacht. Wat heden in dat geval moet en kan gebeuren is enkel het indienen der reclame. De heer Stiringar moet opmerken, dat, wanneer de voorstel ler en dus de meest betrokken persoon, zelf aandringt op meer deren tijd voor het onderzoek, het dan toch wel billijk is hem dien tijd te gunnen. De Voorzitter wil aan die billijkheid niets te kort doen, maar moet het herhalen, dat de onmiddellijke afdoening verkieslijk is, wil men den gestelden termijn niet laten verstrijken. liet voorstel daartoe is alsnu in rondvraag gebragt en met 13 tegen 8 stemmen aangenomen. Tegen stemden de hh. Bruinsma, BoltenSuringar, Oosterhoff, Brunger, Hommes, de Haan en Rengers. Aangezien over het voorstel in 't geheel geene beraadslagingen wor den gevoerd, is aan de orde gesteld het le lid van dat voorstel. De beer Wiersma vraagt, of de laatste bijvoeging, te weten „dat remissie worde verlangd in evenredigheid van het geldelijk bedrag, dat vertegenwoordigd wordt door het gas, geleverd voor de openbare straatverlichting en de onbelaste gemeente gebou wen", niet wat al te restrictief is Hij vermeent, dat de aan slag in de grondbelasting eener zoodanige fabriek, geregeld wordt naar de productie die zij kan leveren. Nu levert deze fabriek niet alleen ten behoeve van de straatverlichting, maar ook aan particulieren, en wel aan de laatsten tegen 14 cent per kub. el, terwijl vroeger 24cent werd genoten. De vraag, ter bekoming eener evenredige vermindering is dus, op die prijsvermindering gegrond, reeds zeer billijk te achten en daarom zou Spr. van oor deel zijn, dat de gestelde restrictie overbodig is, en dat die ver mindering zich niet enkel tot de straatverlichting moet bepalen. De heer Attema zou geen bezwaar maken om het verzoek tot vermindering uit te breiden in den zin, als door den heer Wier sma is bedoeld, indien daarvan eenig gunstig gevolg ware te wachten, doch hij gelooft, dat het door B. en W. voorgestelde geene verdere uitbreiding gedoogt, zal men een gewenscht gevolg van den voorgestelden stap ondervinden. De aanslag waarvan hier sprake is, toch regelt zich naar de productieve kraent der fabriek niet, de deswege genoten wordende winst, strekt uitslui tend tot basis van dien aanslag. Aangezien nu wegens het ge produceerde gas ten behoeve van particulieren, geene kwijtschel ding van belasting kan worden genoten, zooals naar Spr 's mee ning zeer teregt in het voorstel van B. en W. is uiteengezet en bewezen, en die vermindering dus enkel en alleen kan specteren de productie, aangewend a 1' utilité publique, zoo heeft men zich enkel daartoe bij de onderwcrpelijke aanvrage te bepalen. Welligt dat de administratie er toe kan komen om de verlangde vermin dering toe te kennen, wanneer die speciaal voor de productie van gas, voor de straatverlichting en de onbelaste gemeente-gebouwen benoodigd, wordt aangevraagd. De leverantie van gas aan par ticulieren, blijft in dezen geheel buiten berekening; van daar de gestelde restrictie, op welker behoud Spr. prijs stelt.Het le lid van het voorstel komt daarop in omvraag, en wordt aangenomen met 17 tegen 4 stemmen, (die van de hh. Wiersma, Oosterhoff, Brunger en Hommes), terwijl het 2e lid mede is aangenomen en wel met 18 tegen tegen 3 stemmen (die van de hh. Oosterhofl, Brunger en Hommes)weshalve is beslotenlo. wat de grond belasting betreft, B. en W. te magtigen, ter zijner tijd en wel binnen drie maanden na afgifte van het aanslag-billet voor 1867, namens den Raad de noodige stappen te doen om vermindering van aanslag over dat jaar, en zoo mogelijk remissie van betaalde grondbelasting over 1866 te erlangen, in evenredigheid van het geldelijk bedrag, dat vertegenwoordigd wordt door het gas, gele verd voor de openbare straatverlichting en de onbelaste gemeente gebouwen 2o. wat de patentbelasting aangaat, deswege geene verdere stappen te doen, maar te berusten in de regeling dier zaak, gelijk die van den kant der administratie heeft plaats gehad. 11. Aan de orde is het voorstel van de commissie uit den Raad, belast met het ontwerpen van de verordeningen, tegen wier overtreding straf is bedreigd, tot wijziging der verordening van politie op het liggen der schepen en op de scheepvaart in de gemeente Leeuwarden. De disenssiën over dit voorstel geopend zijnde, geeft de heer de Haan te keuncn, dat hij bij de vorige gelegenheid, dat deze zaak diende heelt getracht te bctoogen, dat aan de voorgestelde verwijdering van de zoogenaamde woonschepen, uit het oogpunt van billijkheid geene uitvoering zou worden gegeven. Toen is die zaak door de verordenings-commissie teruggenomen, nadat alvorens de Raad van zijn beginsel had doen blijken. Dat besluit van den Raad meent hij te mogen aanmerken als verder te gaan dan wel in de bedoeling van de vergadering toenmaals lag, want hetgeen toen in de bedoeling lag om beperkende maatregelen te nemen, heeft zich opgelost in een absoluut verbod. Spr. was en is nog steeds tegen een zoo uitsluitend verbod en dit nog wel op de motieven vroeger door hem ter zake bijgebragt. Hij heeft zich dan ook in deze dagen de moeite gegeven, om de bewuste woonschepen in oogensehouw te nemen en die inspectie heeft hem de overtuiging verschaft, dat in vele dier schepen oneindig betere woningen als wel in sommige achterbuurten worden aangetroffen. Kortom, de voorgestelde bepaling is te rigide, en daarom zal hij er zich tegen verklaren. De heer van Sloterdjjck verklaart, mede tegen het voorstel zijne stem te zullen uitbrengen om reden dat daar waar men beperkende bepalingen wenscht te stellen, strikte verbodsbepalin gen worden voorgedragen; het is mogelijk en in deze zeer denk baar, dat beperkende bepalingen ten aanzien der bewuste schepen, als van zelf tot verbodsbepalingen moeten leiden. Maar hoe dan ook, Spr. is tegen dergelijke bepaling en dus tegen de zaak au fond. Hij wenscht bij al het aangevoerde dit nog bij te bren gen, dat de zaak zoo als zij wordt voorgesteld, effect zal sorteren of niet; in het eerste geval merkt hij aan dat de bewoners dor schepen zijn ingezetenen der gemeentezij zullen andere wonin gen noodig hebben, maar waar die te vinden. Toen voor 8 dagen geleden werd beraadslaagd over de amotie van woningen op de Nieuweburcn, is, naar zijn oordcel, gonoegzaam het bewijs geleverd hoe moeijelijk het is om menscheu van dien stand onder dak te krijgen en dan vraagt hij, waar uneten zich nu deze in gezetenen vestigen, Spr. weet het niet. Maar in het twoede geval, wat belet die bewoners om door het aanbrengen van eenig uit- terlijk vertoon van koopmanschap b. v. van turf of hout, die schepen het voorkomen te geven van niet meer tot de te treffen cathegorie van schepen te behooren De heer Bloembergen zal ook zijne stem tegen het voorstel blijven verheffen, ten zij hij bevredigende inlichtingen tot ophef fing zijner bezwaren mogt erlangen. Hij kan het zich niet ver beelden dat men zoo ver zou willen gaan om zulk een schip bepaald te weren b. v. een polderwerker die met zijn huisgezin een dergelyk vaartuig bewoont is uit den aard van zijn bedrijf genoodzaakt nu her- dan derwaarts te trekken wanneer nu, ten aanzien van zulk een gezinop hunne doorvaart door deze gemeente, omstandigheden ontstaan, die het verder voortzetten van de reis bepaald verhinderen, wat zal men dan doen Zal men de gemaakte verbodsbepaling, in weerwil van de bestaande noodzakelijkheid om hier eenigen tijd te vertoeven, moeten uit voeren Waarlijk het is noodig dat men eenige bepaling make houdende bevoegdheid tot dispensatie in zulk een geval. Intus- GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting vsn Donderdag 22 Nov. 1866. 231 schen wordt in het vooistel dergelijke uitzonderende bepaling niet aangetroffen. Misschien is de Commissie van oordeel dat die dispensatie genoegzaam uit de een of andere der bestaande voor schriften zal zijn af te leiden, en in dat geval zou Spr. daarvan gaarne aanwijzing wensehen te ontvangen, zoo niet dan zal hij zich tegen deze, zijns inziens te gestrenge bepaling moeten ver klaren. l)e heer Jongsma is van oordeel dat de thans gevoerde dis cussie is tweeledig, eensdeels betreft ze het standpunt waarop de zaak is gebragt door het besluit naar aanleiding van de indertijd voorgedragene motie genomen anderdeels loopt ze over de wenschc- lijkheid der invoering van het voorgestelde. Hij wenscht eerst, het eene uit te maken voor men tot de behandeling van het andere overgaat. Er is door den Raad besloten „dat verbodsbepalingen om trent het liggen van woonschepen in de stadsgracht zullen wor den gemaakt" en dit wel niet dan nadat over de deswege voor gedragene motie nog al eenige discussie is gevoerd. Misschien heeft men het in een andereu zin bedoeld en wanneer dit het geval blijkt te wezen, kan de Raad zijn besluit wijzigen, doch de Commissie heeft gewerkt naar het haar door den Raad aangewe zen standpunt en nu moet of dienovereenkomstig gehandeld wor den of de Raad trekke zijn eens genomen besluit in. De heer Bruinsma zegt dat de stand dezer zaak is zooals die door den heer Jongsma is aangegeven, er waren er ook toen slechts vier stemmen legen. Het heeft Spr. niettemin bevreemd dat de Raad zulk een besluit heeft kunnen nemen. Dat besluit intusscheu behelst werkelijk eene verbodsbepaling en die zal men nu moeten toepassen, ofschoon het er voor mag gehouden wor den dat sommige leden dezer vergadering bij het nemen van dat besluit niet van opinie waren, daaraan eene zoo absolute strek king toe te kennen. De heer Wiersma zegt, dat, nagaande de historie van de zaak omtrent de woonschepen, het wel niet anders kan wezen of er moet sprake zijn van verbodsbepalingen dienaangaande, want be perkende bepalingen bestaan nu reeds. Voor woonschepen was tot nu toe geene andere ligplaats gereserveerd dan van af het Ziekenhuis tot de Iluizumerbrug en van af de brug bij de voor malige YVirdumerpoort tot aan Bellevue, kwamen er meerdere aanvrageu, ze werden afgewezen of althans de burgemeester had er de bevoegdheid toe. Hieruit volgt r.u van zelf dat de Raad over de gerncentewateren de vrije beschikking heeft, anders zou men het niet noodig geoordeeld hebben zoodanige beschikkingen te maken, en de gracht ware binnen kort met zulke woonschepen als overdekt gewordenook binnen de gracht zou men spoedig zulke vaar tuigen hebben zien liggen, indien de gemeente niet de volkomene vrije beschikking over hare wateren had. De Raad nu moet zich geroepen beschouwen te waken, dat het vaarwater in de gemeente niet worde gestremd en uit dien hoofde moet op de verwijdering dier sehepeu worden aangedrongen. Bovendien de Raad zou welligt binnen kort en van een anderen kant geroepen worden om trent die schepen dergelijk besluit te nemende uitbreiding der gemeente zal binnen kort tot uitvoering worden gebragt, ook de wal van af het Stads Ziekenhuis gaat eene andere besteraming te gemoet, en in dat geval zouden de vaak gemelde schepen of geheel uit de gemeente verwijderd of een ander gedeelte der gracht tot ligplaats zich zien aangewezen, welk laatste geval toch wel moeijelijk zou zijn wilde men niet dat een ander gedeelte der gracht zou worden ontsierd. Ontsierd ja, want het vuil wordt door de bewoners tot ergernis van voorbijgangers, buiten boord geworpen, en vele dier schepen verkeeren niet buiten ge vaar van te zinken of men de gemeente wateren tot zoodanig einde in gebruik mag geven, betwijfelt Spr. zeer. Wat aangaat de gemaakte bedenking aangaande deze gemeente passerende en er eenigen tijd vertoevende schepen, moet hij opmerken, dat zulk een vaartuig in dat geval verkeerende, onder de gewone schepen is te mrigscl ikken en waaromtrent niets behoeft gereglementeerd te worden. Ook gaat het naar zijne meening gansch niet op, dat men door het aanhechten van een bosje st.oo of hout de be stemming van het vaartuig zou doen veranderen, immers, de aard van het schip blijft dan nog altijd zeer gemakkelijk te onderken nen, ir zoodanig geval zou men eene vaste ligplaats kunnen onthouden, en door het telkens veranderen van ligplaats zou in dit inconveniënt kunnen worden voorzien. Spr gelooft dus, dat wil de Raad niet eerstdaags tn van een anderen kant geroepen worden, verandering in deze zaak te brengen, best doet om de voorgestelde wijzigingen aan te nemen. Het regt omtrent het gebruik \an de gemeente wateren moet hier voorop staan. De heer Attema acht het noodzakelijk even te moeten tcrug- keeren tot het vroeger ten dezen gevoerde debat. De moeijelijk- heden tegen het zonder uitsluiting verwijderen van de woonsche pen kwamen ook toen ter sprake en het gevolg er van was, dat werd voorgesteld, dat de commissie het stuk terug nam, om het gewijzigd den Raad weder aan te bieden. Hiertegen maakte de commissie geen bezwaar, doch wenschte, dat de Raad vooraf van zijn beginsel zou doen blijken, anders achte de commissie zich te zeer in het onzekere, liet middel daartoe was de motie van der. heer Jongsma; bij de behandeling dier motie werd de vraag opgeworpen, of dat voorstel ten doel had verbodsbepalingen dan wel beperkende bepalingen daar te stellen. Op die vraag werd het antwoord gegeven, dat een bepaald verbod in het doel van de motie lag. Daarop nam de Raad haar aan en werd de zaak aan de verordenings-commissie gerenvoijeerd. Met dit praecedent toegerust, nam de commissie de zaak weder onder handen en bragt zij haar nader rapport en voorstel in dien geest uit. En nu vraagt Spr. van welk ander standpunt kon de verordenings commissie uitgaan, dan dat de bewuste woonschepen zouden moe ten worden verbannen? Het kan hier dus enkel de vraag zijn of het voorstel nu uitvoering geeft aan het eens door den Raad genomen besluit. Het besluit zelf in beginsel kan niet anders worden verstaan en ten uitvoer gelegd dan als een verbodtenzij men het zou willen intrekken. Spr. gelooft, dat de vorm van het voorstel op de beoordeeling van welken vorm het thans eenig- lijk aankomt, aannemelijk is, althans daartegen heeft hij tot dus ver geen bezwaar hooren opperen. Het betreft nu alleen maar de vraag of door het voorstel genoegzame securiteit aan de uit voering van het eer.s in beginsel aangenomen verbods-besluit ge geven wordt, wat hij gelooft dat wel het geval is. Nu men evenwel is terug gekomen op de vcrbods-bepaling zelf, wenscht hij de bestrijders daarvan beknoptelijk te beantwoor den. Hij stelt echter nogmaals voorop dat men eigenlijk daarop nu niet meer kan terugkomen. Maar welke grieven bestaan er tegen het verbod zelf? Eerstens, een zeker soort van medelij den met de bewoners der s< hepen welker verwijdering daarbij wordt uitgesproken; met zekere angstvalligheid vragen de tegen standers van het verbod: waar zullen de bewoners dier schepen eene woning krijgen? maar het ligt niet op den weg van den Raad om daarin te voorzien, of om het genot van ligplaats daar om duurzaam te maken. Die schepen hebben thans ligplaats krachtens vergunning. Zoodra nu de Raad overtuigd is, dat het voortduren dier vergunning, het langer dulden van die schepen in de stadsgracht, onvereenigbaar is met het oefenen eener goede gezondheidspolitie; het uiterlijk aanzien der gemeente er door wordt ontsierd, en een belemmering wordt voor den gewenschten afvoer van het boezemwater, dan is hij geroepen de verleende vergunning in te trekken. Nu behoort het niet meer de vraag te zijn of daar door aan eenige menschen ongerief wordt berokkend, dit ligt natuurlijk in den aard der zaakneen, is men van het bestaan van misbruiken overtuigd, dan behoeft men zich door niets te laten terughouden om die radicaal weg te nemen. Er is gesproken, dat er eenige voorziening of dispensatie noodig

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1866 | | pagina 62