232
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 22 Nov. 1866.
ware ten behoeve van de gemeente passerende schepen, doch deze
behooren kennelijk niet tot die vaartuigen, waartegen de voorge
dragen maatregel strekt. Aan het denkbeeld van woonschip
toch is verbonden het karakter van vastheidvan gebondenheid
aan cenc vaste plaatshet is hier niet te doen om de passerende
schepen in eenig opzigt te belemmeren, maar om de woonsche
pen te doen vertrekken. Bij het voorstel is wijders gelet op som
mige vroeger geopperde bezwaren, b. v. omtrent het tijdstip waar
op dat verbod in werking zou treden; daarom heeft de Commis
sie voorgedragen het tijdstip 12 Mei. Spr. gelooft werkelijk dat
het van belang is om ten deze een krassen, geen halven maat
regel te nemen, wil men tot een goed resultaat komen. De
Commissie althans vond er geen middelweg op.
De heer de Haan zegt dat ten aanzien van de al of niet be
voegdheid van den Raad, om te beschikken over de wateren der
gemeente en het maken van des betreffende verbodsbepalingen,
waarvan de heer Wiersma gewaagde, wel geene kwestie kan zijn,
zelfs in het principe der gemeentewet, die de beschikking daar
over aan den Raad geeft, ligt de bevoegdheid opgesloten ook
beperkende bepalingen ter zake dat gebruik te verordenen. De
heer Attcma heeft er voorts op gewezen als zoude het geopperde
bezwaar zijn grond ontleenen aan vrees of medelijden met de be
woners, dit is in geenendeele het geval, alleen maar vraagt Spr.
moet de Raad, bij het gebruik maken zijner bevoegdheid tot het
verordenen van verbodsbepalingen, daarbij zoo gestreng te werk
gaan? Voorts is door den genoemden Spr. gewezen op het mis
bruik dat bestaat, doch Spr. moet bekennen dit zoo niet in te
zien; ook in woonhuizen vindt men dit euvel, ja bij die schepen
zelfs in minderen graad maar het wordt daarvan meer opgemerkt,
want het wandelpad voert er langs. De onlangs geheerscht heb
bende epidemie kan ook geene impulsie aan het doorvoeren van
den voorgedragen maatregel hebben gegeven, want er zijn geene
meerdere gevallen van cholera in die sehepen dan aan den vaster,
wal voorgekomen. Spr. blijft bij zijne opinie, dat de maatregel
te gestreng is.
De heer Brunger wil een middelweg inslaan, door de termijn
tot in werking stelling te verlengen. Hij wonscht de verwijde
ring der woonschepen uit te stellen tot tijd en wijle met het
werk der uitbreiding zal worden aangevangen, dan heeft men een
meer geleidelijken overgang in de zaak hij acht dit te meer aanne
melijk omdat de termijn van 12 Mei wel wat kort is te noemen.
De heer van Sloterdijck is door al het aangevoerde niet be
keerd van zijne meening dat dc voorgedragen verbodsbepaling te
absoluut, te .gestreng is; men mag racenen dat dit oordcel uit
een gevoel vin medelijden met de bewoners der schepen ont
spruit, Spr. gelooft dit niet, trouwens die menschen zijn hem ge
heel onbekend maar; het zijn ingezetenen die evenzeer als de
anderen, aanspraak hebben op bescherming. Er kan hier geene
kwestie bestaan aangaande het regt der gemeente om bepalingen
als deze te verordenen, en nog veel minder i9 er sprake van
het regt dier menschen; het is hier enkel dc vraag of de mis
bruiken en het nadeel dat is opgesomd, belangrijk genoeg is om
de verwijdering dier vaartuigen tengevolge te hebben, zijns oor
deels zijn die bezwaren te overdreven. Hij wenscht op te mer
ken dat er voor de ingezetenen beschermende maatregelen zijn
in het werk gesteld in zake de berging van petroleum wanneer
nu dc Raad tot wegneming van eenig misbruik, aan het bestaan
der woonschepen verknocht, tot algcheele verbanning dier sche
pen besluit, dan begaat hij cene onbillijke daad.
De heer Bloembergen heeft alle eerbied voor gcnoracne be
sluiten en dat heeft hij dan ook in dezen niet voorbijgezien, doch
het is niet altijd zeker, hoever die verbodsbepalingen zich bchoo-
rea uit te strekken; het lid dat de motie voordroeg, zal misschien
bij let stellen daarsan, minder op het oog hebben gehad dat
die motie de mate van gestrengheid van het verbod zoude aan
wijzen. Het is waar dat de Raad een besluit overeenkomstig die
motie heeft genomen, maar het is tevens waar, dat de Voorzitter
den heer Attema bij eene latere vergadering op de strekking van
dat besluit heeft gewezen en hem dienaangaande dc noodige in
lichting verschafte. Doch deze omstandigheid daargelaten, moet
Spr. verklaren van oordeel te zijn, dat het wcnschelijk moet wor
den geacht dat er verandering in den tcgenwoordigen toestand
worde gebragt en dat het duurzaam vcrblijfhouden der woonsche
pen in de gracht, worde te keer gegaan. Is dit de bedoeling
der Commissie, dan is het hem goed, maar hij gelooft niet dat
dit genoegzaam in de concept-verordening is uitgedrukt. Nu
leest Spr. iti de bepalingen omtrent de aanhouding van het be-
volkings-registervan een termijn van vier weken hinnen
welke een ieder die voornemens is zich in deze gemeente
met de woon te vestigen, van dat voornemen moet doen blij
ken door het doen van aangifte. Voor de bewoners van sche
pen is die bepaling dus mede van toepassing en zou dus
tengevolge kunnen hebben, dat ook daarvan gebruik wordt ge
maakt, wat evenwel minder wenschelijk ware. Had nu de com
missie ook deze bepaling op het oog gehouden, er konde in Spr's
bezwaar zijn voorzien. Het beweerde, dat nu en dau het zeld
zame geval zal ontstaan dat een enkel woonschip om deze of
gene omstandigheid, een langer vertoef in dc gemeent zal hebben,
zal, zooals het hier beproken wordt voor goed kunnen worden
aangezien, maar bij dc rigtige handhaving van de voorgedragene
maatregel, kan dergelijke handeling niet gedoogd worden. Omdat
nu zulk eene bcpapng niet wordt aangetroffen, zal hij de voor-
dragt niet goedkeuren, mogt het zijn, dat men nog aan zijn be
zwaar kon tegemoet komen, hij zou er in willen berusten.
De heer Attema wil met den heer Bloembergen niet verder
twisten, wat in eene vorige vergadering over den omvang en de
beteekenis van het onderwerpclijk Raadsbesluit is voorgevallen.
Het laatstelijk door dien geëerden Spr: gestelde geval is eigenlijk
een ge\al waarin door de verordening niet behoeft voorzien te worden;
het kan alleen plaats vinden met woonschepen, die van- cn r.aar
eldere komen cn bestemd zijn, nu moet zulk een schip hier
eenigen tijd vertoeven, al vorens het onder de verboden woonsche
pen kan worden gerangschikt. Eerst dan wordt de aangehaalde
verbodsbepaling toepasselijk. Intusschen komt het Spr. voor, dat
de bepalingen omtrent het bevolkingregister, eene aangifte voor
woonplaats vorderende binnen 14 dagen, der policie reeds kun
nen strekken tot eenige aanwijzing omtrent het ware doel, waar
mede zulk een schip in de wateren der gemeente, ligplaats geko
zen heeft. Wordt toch die aangifte niet binnen dien termijn
gedaan, dan heeft de politie daardoor alleen reeds de vrijheid,
om het vaartuig te verwijderen, omdat dan blijkt, dat de bewo
ner, wetende, dat een woonschip niet langer geduld wordt, zich
die ligplaats wil aanmatigen, zonder de aangifte van inwoning
te doen. De kwestie bepaalt zich dus alleen tot het geval, dat
het schip hier minder dan 14 dagen blijft leggen doch die zelfde
politie kan al dadelijk uit den aard en de inrigting van het vaartuig
opmaken of het al dan niet tot de cathegoric der woonschepen
behoort en dan, zoo noodig, den bewoner dadelijk attent maken
op de verbodsbepaling omtrent die vaakgenoerade woonschepen. Spr-
is van oordeel, dat het hier besproken bezwaar gcer.c aanleiding
geeft tot het aanbrengen eener verbodsbepaling daaromtrent.
De heer Jongsma is van oordeel, dat, na geuit gevoelen van
de verschillende Spr.'s het lot van het voorstel twijfelachtig mag
heeten, te weten verwerping of aanneming. Geschiedt het eerste
wat zal dan het gevolg zijn? dat de vergadering hare eigene
vroeger duidelijk uitgedrukte zienswijze verwerpt zijne indertijd
voorgedragene mote komt hem voor toch zeer duidelijk te zijn
gesteld; liij leect dienaangaande in het verslag van de betrokken
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 22 Nov. 1866.
233
Raadszitting: de heer Jongsma doet naar aanleiding der gevoerde
discussie en uil overweging van het noodzakelijke, om het beginsel
uit te sprekenhet volgend voorstel„Dat de Raad besluit, dat
verbodsbepalingen omtrent het liggen van woonschepen in de
Stadsgracht zullen worden gemaakt". In aanmerking nemende
de daarover gevoerde discussien eri het gevolgd Raadsbesluit, dan
moet hij aannemen, dat de Raad destijds naar aanleiding der ge
voerde discussie en uit overweging van het noodzakelijkedat begin
sel heeft aangenomen, en wanneer hij daarbij tevens terugdenkt
aan het onlangs gevoerde debat omtrent de herstelling der door
de amotie van de Vervversbrug afgebroken gemeenschap van 01-
degalileën met dc Stad, dan moet hij het er voor houden dat toen
heeft geprevaleerd het beginsel, dat de Raad zich verpligt acht
zich aan een eens genomen besluit te houden, en dat dit ook
nier zal moeten geschieden. Wil de Raad evenwel in anderen
zin besluiten, hij trekke zijn vroeger besluit in.
De heer Bruuger wenscht om die zaak te beeindigen, eene
motie voor te stellen, te weten, om te verdagen de vaststelling
der verordening, tot tijd en wijle de uitbreiding der gemeente
aan dien kant der stad, wordt voorbereid of bewerkstelligd.
Dit voorstel wordt ondersteund.
De Voorzitter wenscht van den voorsteller de nadere toelich
ting te vernemen voor dit zijn voorstel.
De heer Bmnger geeft hierop te kennen, ciat dit voorstel is ge
grond op het ter zake gevoerde debat en ter voorkoming van de
geopperde grievenmen zal er toch toe moeten komen om de
wallen, die tegenwoordig tot de bewuste ligplaats strekken, te
veranderen.
De Voorzitter vraagt of de Raad dit voorstel in behandeling
zal nemen.
De heer Wiersma verklaart zich tegen een uitstel der zaak
in deze vergadering is zij ampel uiteen gezet, stelt men ze uit,
men zou in een herhaald debat vervallen komen er intusschen
bezwaren tegen de uitvoering in, men zal uitstel kunnen verlee-
nen, maar om de zaak te verdagen daartoe ziet hij geen aanleiding.
De heer Brunger merkt den vorigen Spr. op, dat zijne motie
niet betreft het beginsel, dit is bereids door den heer Attema
genoegzaam gereleveerdhet regardeert enkel de uitvoering der
verordening.
De heer Bruinsma is tegen de motie op grond, dat zy in het
nadeel der bewoners van de vaak gemelde schepen zou kunnen
werken; het is toch mogelijk dat binnen kort met de werken,
betreffende de uitbreiding der stad zal kunnen worden aangevan
gen, met den wal nevens het Ziekenhuis zal dit vrij zeker het
geval zijn, en dan zullen die bewoners zelfs van het genot van
den termijn op 12 Mei gesteld, verstoken zijn.
De heer Duparc huldigt allezins het cor.ciliante denkbeeld,
dat aan dc motie ten grondslag ligt, doch vindt bezwaar er zich
mede te vercenigen. Het beginsel, dat bij een vroeger besluit
van den Raad is vastgesteld, gelijk de voorsteller zelf erkent, zou
daardoor te lang onuitgevoerd kunnen blijven, omdat de uitbrei
ding van Leeuwarden, naar het hem voorkomt, nog wel eenigen
tijd zal aanhouden. De afdoening der onderwerpelijke zaak wenscht
Spr. daarnaar niet t.e doen wachten.
De heer Attema zal zich, in zake de vraag des Voorzitters
om de motie dadelijk of wel later te behandelen, voor eene da
delijke behandeling verklaren, want wordt zij later behandeld dan
zal men ten derden male hetzelfde debat voeren. De motie ver-
ciseht buitendien geen nader beraad.
De Voorzitter stelt nu voor, om dc motie des heeren Brun
ger dadelijk in behandel; te nemen; hiertoe wordt eenstemmig
besloten. Die motie alsnu in behandeling.
De heer Gorter zeg' at de zaak zeer ampel is besproken
en uiteengezet, cn als c. afgedane zaak is te beschouwen. Hij
voor zich acht het nut om de woonschepen te wereD, en kan
Bijvoegsel toi d, i-v^ciaie Eriesche Coura::t.
zich met den voorgestelden termijn, die eerst werd voorgesteld
te zullen aanvangen met lo Jan. e. k. zeer goed vereenigen.
Uithoofde de verordenings-commissie naar zijne meening volkomen
aan het haar opgedrageu mandaat voldaan heeft, zal hij zich te
gen de motie verklaren. Het voorstel van den heer Brunger is
daarop in omvraag gebragt en met 16 tegen 3 stemmen (die van
de heeren Oosterholf, Brunger en de Haan) afgestemd.
De Voorzitter brengt nu in omvraag het voorstel van de ver
ordenings-commissie, want zegt hij, er is wel gesproken over de
mogelijkheid om op het in dezen genomen Raadsbesluit terug te
komen, maar een voorstel daartoe, is tot dusver niet bij hem
ingekomen.
De heer de Haan geeft daarop te kennen, dat wel geen zoo
danig voorstel is gedaan, maar dat hij ook hier niet wenscht
mede te werken tot de uitvoering van een beginsel, dat zich in
eene te strenge verbodsbepaling oplost.
De heer Bloembergen observeert, dat, wanneer hij zich voor
de voorgestelde wijzigingen verklaart, hij dit dan doet op grond
van de beteekenis die door de commissie aan het denkbeeld van
woonschepen is gehecht. Hij voor zich heeft evenwel daarom
trent eene andere opinie, maar waagt zich niet aan een amende
ment; hij herhaalt dus, dat hij te dier zake afgaat op de ver
klaring der commissie.
De heer Bruinsma zegt, dat zijne uit te brengen goedkeurende
stem steunt op het eens genomen raadsbesluit, ofschoon zijne
opinie daarmede vroeger in strijd was. Het sub lo. door de
commissie voorgestelde, „om in art. 5 te roijeren lift. c en het
onder die littera vermelde, met dat gevolg, dat litt. d wordt litt.
c," is daarop aangenomen met 16 tegen 3 stemmen (die van
de hh. Hommes, de Haan en v. Sloterdijck.) Het sub 2o. voor
gestelde," te roijeren art. 8" is eenstemmig aangenomen.
Omtrent het voorstel sub 3o. om in het tweede lid van art. 9,
in plaats van de woorden „de eigenaars, gezagvoerders of bewo
ners" te lezen: „de eigenaars of gezagvoerders." vraagt de heer
Bloembergen, waarom men hier het woord bewoners wenscht te
roijeren Ten aanzien van andere schepen mag men toch ook
veronderstellen dat zij bewoners bevatten.
De heer Attema antwoordt hierop, dat dit woord kan verval
len, omdat in alle andere gevallen daarvoor het woord gezagvoer
ders in de plaats kan treden. Volgens^de oeconomie der veror
dening dient dat woord weg te vallen.
De heer Bloembergen, zegt, er anders over te denken.
Hierop wordt het voorgestelde bovenomschreven, buiten omvraag
aangenomen. Het sub 4o. voorgestelde, om te roijeren de geheele
paragraaf 3 van hoofdst. III met het opschrift, is vervolgens op
gelijke wijze aangenomen. Sub 5o. is voorgesteld om achter art.
43 in te lasschen een nieuw artikel 43a. van den volgenden
inhoud Het is verboden in de wateren der gemeente te liggen
met een schip of vaartuig van welken aard ook, dat niet zoo
zeer wordt gebruikt voor de eigenlijke vaart, als wel enkel en
alleen of voornamelijk dient tot woning, tot magazijn n waren
of om daarin eenige nering of bedrijf uit te oefenen. !e vergun
ning en aanwijzing van ligplaats aan eigenaars of bewoners van
dusdanige sehepen of vaartuigen, vroeger verstrekt, worden inge
trokken en met den 12 Mei 1867 buiten werking gesteld.
De heer Bruinsma geeft in overweging om het 2e lid te doen
vervallen, als kunnende zijns oordeels achterwege gelaten worden.
De heer Wiersma geeft in bedenking de zaak zoo te laten
De verordenings-commissie heeft haar zoo naauwgezet en goed
bekeken dat het hem indedaad gewaagd voorkomt daarin nog
verandering te brengen.Het voorstel sub no. 5 wordt daarop
in rondvraag gebragt en met 16 tegen 3 stemmen (die van de
heeren Hommes, de Haan en v. Sloterdijck) aangenomen. Het
sub 6o. voorgestelde, om in art. 48 sub a te roijeren de cijfers
17, 19 en 20 en daaraan toe te voegen 43a, is vervolgens bui
ten omvraag aangenomen. gfi