118 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 2G Julij 1S66. Art. 4. Als grondslagen waarnaar de belasting wordt geheven, worden aangenomen: a. De inkomsten die de belastingschul dige over het laatst verloopen dienstjaar, uit welken hoofde ook, heeft gehad, in verband met de wijziging die door reeds opge- komcuc of waarschijnlijk in den loop van het nieuwe dienstjaar te wachten voor- of nadeden, daarin is of zal worden aangebragt, alles genomen op den dag voorafgaande aan die waarop het bil let van aangave behoort te worden ingediend, b. De bekende inkomsten in verband met de personele huurwaarde der woning cn den uiterlijken staat van den belastingschuldige, wanneer deze zich in geene der bij art. 9 genoemde klassen heeft gerangschikt, of die rangschikking onvoldoende wordt geoordeeld, en die inkom sten niet op andere wijze bekend zijn. Het getal kinderen, geen eigen inkomen hebbende, wordt in beide gevallen in aanmerking genomen. Art. 5. Door inkomsten worden verstaan cn vallen alzoo onder het bereik van deze belasting, alle vruchten van goederen, bezol digingen, winsten van handel, nijverheid en arbeid of andere daar mede gelijkstaande voordcelen, van welken aard ze zijn. Art. G. Tot die iukomsten worden gerekend te behoorena. Alle dag- en huurloonen, hetzij in geld of op andere wijze geno ten; b. de pensioenen, wachtgelden, prebenden, lijf- cn andere renten, tontines, uitkccringen uit weduwenfondsen, wegens levens verzekeringen, proefeontracten of andere dergelijke overeenkomsten; r. de renten en uitdcelingeft op aandeelen in vennootschappen, reedcrijen of andere maatschappijen; d. de renten van inlandsche cn vreemde fondsen, en van hypotheken op plantagien of derge lijke, in Nederlandsche of vreemde koloniën; e. de interessen van uitgezette kapitalen en van effecten;/*, alle periodieke uitkccrin gen, hetzij van ouders, hetzij van anderen, zelfs onder den titel van gift genoteng. de huur en alle verdere voordeden van ver huurde of verpachte goederen, waar ook gelegenh. do winsten, baten en voordeden van onroerende goederen bij den belasting schuldige, anders dan tot uitoefening van een beroep, bedrijf, nering of handtering, in eigen gebruik; de huur, die van woon huizen, tuinen, buitenplaatsen en andere vastigheden, bij den belas tingschuldige in eigen gebruik, zoude kunnen worden genoten, wanneer deze aan anderen waren verhuurd; k. de bezoldigingen cn voordeden aan ambten, bedieningen cn commission, van wel ken aard ook, verbondenl. de zuivere winsten, voortvloeiende uit beroepen, bedrijven, neringen, hanteringen of arbeid, geene uitgezonderd. Bij de berekening van het inkomen naar de in dit art. gestelde regelen, worden de voordeden, die niet in geld worden genoten, als vrije woning en dergelijke op de geldelijke waarde daarvan begroot. Art. 7. Van de vorenstaande van a tot en met Ic genoemde inkomsten worden afgetrokken de uitgaven, die ter verkrijging dier inkomsten noodzakelijk zijn, of aan die verkrijging onmid dellijk zijn verknocht, waartoe behooren: a. de jaarlijksche of periodieke lasten, waarmede de onroerende goederen zijn bezwaard, daaronder begrepen de grondbelasting met de daarvan geheven opcenten; b. de op die goederen gevestigde renten en uitkccrin gen c. de kosten van gewoon onderhoud van verhuurde of ver pachte goederen, voor zooverre ten laste van de verhuurders komende; d. dc renten van de kapitalen, in het laatst verloopen dienstjaar besteed, tot algeheele vernieuwing of buitengewone ver betering van in eigen gebruik zijnde of verhuurde onroerende goe deren, voor zooverre namelijk deze kapitalen niet worden terug gevonden in onverteerde inkomsten van dat dienstjaar of niet ten laste van anderen kunnen worden gebragt; e. de interessen van opgenomene kapitalende uitkccringen aan meerderjarige in- ol uitwonende kinderen of aan personen, die van het gezin van den belastingschuldige geen deel uitmakenkosten van opvoeding cn onderwijs zijn onder den hier bedoelden aftrek niet begrepen Deze laatste aftrek zal alleen worden toegelaten, wanneer in het. billet van aangave, het bedrag van iedere uitkeering en de namen cn woonplaatsen dergenen die haar ontvangen, worden vermeld. Art. 8. Wanneer de belastingschuldige met de verzorging is belast van meer dan drie bij den aanvang van het dienstjaar nog minderjarige kinderen die geen eigen inkomen hebben boven de ƒ300, wordt aan hem voor ieder zoodanig kind boven dat getal, cene korting verleend van vijf procent van het cijfer waarnaar dc aanslag geschiedt. Art. 9. Naar aanleiding van hetgeen in dc artt. 4 tot en met 7 hiervoren is vervat, rangschikt zich iedere belastingschuldige behoudens nadere beoordeeling door het Gemeentebestuur, of wordt hij bij gebreke van eigen aangave, door B. cn W. gerangschikt in eene der navolgende klassen le klasse van boven 300—500 inkomen2c kl. v. b. 500— 700 8c kl. v. b./ 700—1000; 4e kl. v. b. 1000—1500 5e kl. v. b. 1500—2000 6e kl. v. b. 2000—3000 7c kl. v. b. 3000—4000; 8e kl. v. b4000—50009c kl.v. b. ƒ5000 —ƒ6000; 10e kl. v.b./ 6000—ƒ7000lie kl. v.b/7000—8000 12c kl. v. b. 8000—10,000; 13ekl. v.b./10,000—ƒ12,000; 14e kl. v. 1). 12,000—15,000; 15e kl. v. b15,000—20,000 16c kl. v. b./20,000—25,000 17e kl. v. h.f 25,000—30,000 18c kl. v. 30:000—/35,000; lüe kl.v. b. 35,000—40,000 20e kl. v. 1>./ 40,000—45,000 21e kl. v. h.f 45,000—50,000 22e kl. v. h.f 50,000—/ 60,000 23e kl. v. h.f 60,000—70,000 2tckl. v. h.f 70,000—80,000; 25e kl. v. h.f 80,000— 90,000 20e kl. v.b./90,000—/100,000; 27ekl. v.b./100,000—115,000 28ekl.v.b./ 115,000—/130,000; 29ekl.v.b./130,000—150,000 30ekl.v.b./150,000ƒ175,00031e kl.v.b./175,000ƒ200,000. Aan hen, die in eencn onvcrdeelden boedel of gemeenschap ver- keeren, of wier vrouwen zich het genot harer inkomsten hebben voorbehouden, wordt vergund, ten aanzien van dien boedel of gemeenschap of van die inkomsten zich te zamen in eens te rang schikken of aldus te worden gerangschikt op den voet bij de ver ordening op de invordering dezer belasting te regelen. Art. 10. Dc aanslag geschiedt naar het middencijfer van de klasse, waarin de belastingschuldige zich heeft of wordt gerang schikt, onder aftrek van J 300. Bij eigen aangifte staat het den belastingschuldige evenwel vrij, het juiste cijfer aan te wijzen, waarop hij in de door hem aangegevene klasse vermeent tc moe ten staan, des, tot geene gebrokene sommen beneden dc ƒ100 afdalende. Ook in dit geval vindt de bovengemelde aftrek van 300 plaats. Zij, wier inkomsten blijken of kunnen geacht worden, beneden het minimum der eerste klasse te zijn, worden niet aangeslagen. Art. 11. Zij die in den loop van een dienstjaar belasting schuldig worden, of ophouden dit te zijn, worden naar tijdsgelang aangeslagen of ontheven, overeenkomstig art. 245 der Wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad no. 85), zoodanig als dit is gewijzigd bij art. 6 der Wet van 7 Julij 1865 (Staatsblad no. 79.) Art. 12. Dc aanslagen van hen, die in den loop van een dienstjaar overlijden, zijn, te rekenen van af dat overlijden, door hunne erfgenamen, binnen de gemeente verblijvende of hun hoofd verblijf houdende, ieder naar gelang van zijn aandeel in de nala tenschap, verschuldigd. Van het vooruit betaalde wordt aan erf genamen, niet binnen de gemeente hun hoofdverblijf houdende of verblijvende, teruggave verleend, wanneer zij, voor het einde van het dienstjaar, een daartoe strekkend schriftelijk verzoek aan B. en W. hebben ingediend. Art. 13. Het maximum lot hetwelk deze belasting kan wor GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN Zitting van Donderdag 26 Julij 1S66. 119 den geheven is /llü,000. Jaarlijks bij dc behandeling der bc- grooling van het volgend dienstjaar bepaalt dc Raad, hoeveel ten honderd, in verband met dc benoodigde som, van het belast baar inkomen over het. volgende dienstjaar zal worden geheven, ni brengt die som onder zoodanige omschrijving op de begrooting. Het. maximum mag hoogstens met 8 procent worden overschreden, voor zoodanige personen, die na het opmaken van het primitief kohier in den loop van het dienstjaar belastingschuldig worden cu naar den maatstaf van het primitief kohier op suppletoirc kohieren worden gebragt voor zoo vele maanden, als cr, te reke nen van af het tijdstip waarop de belastbaarheid ontstaat, nog van het dienstjaar moeten verloopen. Art. 14. Door dit besluit wordt ingetrokken, het besluit tot het heffen eener directe belasting onder den naam van hoofdelijkeu omslag ten behoeve van de gemeente Leeuwardenvastgesteld den 18 December 1856 cn 26 Februarij 1857, goedgekeurd bij kon. besluit van 31 Maart 1857 no. G8. Aldus vastgesteld enz. MEMORIE VAN TOELICHTING, behoorendc bij het Ontwcrp-Raadsbesluit, tot heffing ccner Directe Belasting op het inkomen, ten behoeve der gemeente Leeuwarden. Art. 1. Ten einde art. 1 meer in overeenstemming tc brengen met art. 243 der Gemeentewet, heeft men gemeend daarin duide lijk tc moeten doen uitkomen, dat de belasting waarvan hier sprake is, wordt geheven „op het inkomen en dientengevolge deze woorden daaraan toegevoegd. Art. 2. Dc overweging dat iedere belasting betaald wordt, als zoo mogelijk evenredig aandeel in de kosten veroorzaakt door tic bescherming van persoon en goederen die de gemeente aan hare ingezetenen verschaft, cn dat het dus billijk is te achten, dat minderjarigen, die eigen inkomsten hebben en dus daarvan evenzeer genieten als meerderjarigen, daarin betalen, deed het reeds vroeger wenschelijk achten, de verpligting waarvan hier sprake is ook tot minderjarigen uit te breiden. Het oog vesti gende op art. G der wet van 7 Julij 1865 (Staatsblad no. 79), dat art. 215 der Gemeentewet heeft vervangen, waarbij dc bescher ming van goederen of van persoon of van beide, als voorwaarde voor de belastbaarheid wordt gesteld, meende men de minderja rigen die eigen inkomsten hebben, niet langer te mogen uitslui ten of vrij stellen. Dat deze, alleen voor zoo veel betreft hunne civiel regterlijke verpligtingen, het domicilie van den voogd volgen, en dat de verpligting tot het betalen van belasting is een publiekregtelijken last, meende men thans als uitgemaakt te mogen beschouwen. Voor minderjarigen die in deze gemeente, ter zake opvoeding of voorbereiding voor eenig beroep of bedrijf moeten vertoeven, meende men eene uitzondering te moeten maken en van daar het tweede lid van dit artikel. Art. 3. liet in dit artikel vervatte beginsel, dat ook van ge huwde vrouwen deze belasting, afgescheiden van hare echtgenoo- ten, wordt geheven, racende men, dat tot lieden niet algemeen was begrepen. Ten einde te bevorderen, dat zij, wier vrouwen zich bij huwelijkscontract hare eigene inkomsten hebben voorbe houden, ook tot deze belasting bijdragen, is een nieuw art. aan dit ontwerp toegevoegd. Art. 4. De grondslagen waarnaar deze belasting zal worden geheven zijn aanmerkelijk gewijzigd. Immers waar het vermoede lijk inkomen van het dienstjaar waarover dc belasting loopt, dus de toekomst alleen dc grondslag was, wordt thans voorgesteld het vorig dienstjaar, dus liet verledcne, in verband met de toekomst daarvoor in dc plaats tc stellen. Men gaf aan dit laatste daar om de voorkeur, omdat het verledene is een feit, en de toekomst een vermoeden, welke laatste even moeijelijk door den belasting schuldige bij eigen aangave, als door B. en W. bij aanslag, kun worden aangenomen als vaste grond. Daar men wenschte de werkelijkheid tc treffen, achtte men het echter noodig, het regt en de verpligting in beide gevallen te geven en op tc leggen, om de veranderingen, die op het tijdstip van aangave of aanslag in dat verledene reeds waren ontstaan of die met eenige waar schijnlijkheid in den loop van het dienstjaar nog konden ont staan, in berekening te brengen. Ten einde een voorboeld te noemen van de vele gevallen van reeds opgekomen wijzigingen die zich ten deze kunnen voordoen, wijst men slechts op het ge val, dat tusschcn liet einde van het vorig dienstjaar en het tijd stip der aangave, eene vrouw weduwe geworden, van een aan zienlijk gedeelte van het inkomen dat zij ten vorigen jare genoot verstoken is, of dat een belastingschuldige inmiddels nog een voordeel erlangt of tc verwachten heeft, waardoor dit inkomen aanmerkelijk wordt verhoogd. Overigens is het getal der moge lijk in den loop van het dienstjaar tc wachten voor- of nadeden te groot en te veelsoortig dan dat het wijzen op meerdere voor beelden noodig zoude zijn. Art. 6. De min juiste voorstellingen, die velen zich omtrent het wezen van inkomen vormen, in aanmerking nemende, heeft men het laatste lid ter opheldering, vooral voor hen, die van eigene aangave gebruik maken, aan dit art. toegevoegd. Ook voor het Collcgic, belast met het opmaken van den omslag, achtte men het van belang, dat dit in het besluit tot heffing werd op genomen. Art. 7. Ten einde tc voorkomen dat niet in het vervolg, do kosten van algeheele vernieuwing of buitengewone verbetering van in eigen gebruik bezetene of verhuurde vastigheden, onder de kosten van onderhoud, welker aftrek veroorloofd werd begre pen wordeu, heeft men het woord gewoon sub litt. c toege voegd, cn met het oog op de billijkheid, in een nieuw lid sub litt. d de renten van dc tot buitengewone verandering besteedde, kapitalen, als geoorloofde aftrek uitdrukkelijk opgenomen. Ten einde het onderzoek naar de opgegevene uitkccringen aan in- en uitwonende kinderen of anderen tc vergemakkelijken en dc in komsten van deze, zooveel mogelijk, te kunnen nagaan, heeft men gemeend, aan het laatste lid van dit art. de daartoe betrekkelijke bepaling te moeten toevoegen. Art. 9. Daar de ondervinding naar men meende geleerd had, dat bij gelijke aftrek, het verschil tusschen dc drie eerste klus sen tc groot was, oordeelde men deze cijfers in dier voege le moeten wijzigingen als in dit ontwerp is geschied, waarvan het gevolg is, dat het getal klassen met eene is vermeerderd. Art. 13. Tot hiertoe bepaalde dc Raad, in een rond cijfer het bedrag van den aanslag en werd dat cijfer somwijlen met aanwending van eene belangrijke breuk, over het belastbaar in komen van iederen belastingschuldige verdeeld en omgeslagen, terwijl die becijfering meer dan eens heeft moeten worden her haald, wanneer ten gevolge besluiten van den Raad of van Gcd. Staten wijziging in sommige aanslagen werd aangebragt. Om het raoeijelijkc en tijdroovende van dusdanige berekening weg te nemen, en ten einde de vaststelling van het kohier te bespoedi gen heeft de Commissie gemeend eenen anderen weg tc moeten inslaan, om door den Raad jaarlijks bij de begrooting eenvou dig te laten bepalen, hoeveel ten honderd zal worden geheven, in verband met de benoodigde som. Het belastbaar inkomen van het vorige dienstjaar zal genoegzaam licht kunnen verschaffen om de raming met eenige zekerheid te kunnen doen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1866 | | pagina 6