120 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 26 Julij 1966. ONTYYERP-Y ERORDENING op de invordering der Di recte Belasting op het inkomen, ten behoeve der ge meente Leeuwarden De Raad der gemeente Leeuwarden. Gelet op zijn besluit tot hefiing eener Directe Belasting op het inkomen ten behoeve der gemeente Leeuwarden. Gezien art. 257 cn volg. der wet van 29 Junij 1857 (Staatsblad no. 85), gewijzigd bij de wet van 7 Julij 1865 (Staatsblad no. 79). Heeft besloten, gelijk hij besluit bij deze Art. 1. Jaarlijks, vóór den 15 Januarij wordt aan de woning van ieder die in de gemeente zijn hoofdverblijf houdt of er ver blijft cn die voorondersteld wordt in de termen der belasting te vallen, van wege B. cn W., een aangaaf-billet uitgereikt. Van die uitreiking geschiedt openlijke kennisgeving. De belastingschul digen, die bij de uitreiking der billetten mogtcn zijn overgeslagen, zijn verpligt, binnen vijf dagen na de kennisgeving, een billet voor hunne aar.gaaf ten gemeentehuizc af te halen. Van do uit gereikte en afgehaalde billetten wordt een register aangehouden. Art. 2. Bij het aangaaf-billet, ingcrigt overeenkomstig een door B. en YYr. vast te stellen model, wordt aan den belastingschuldige de keuze gelaten, om zich, overeenkomstig art. 9 van het hcf- iings-besluit, zelf in eene der aldaar genoemde klassen te rang schikken, of deze rangschikking aan B. en W. over te laten. Hetzelve bevat overigens alle zoodanige vragen als tot de rigtige heffing der belasting noodig zijn, en B. en YYr. voegen daarbij zoodanige inlichtingen, als de ondervinding hun doet blijken dien stig te zijn. Art. 8. Een ieder is verpligt, vóór of op den 25 Januarij, de bij het aangaaf-billet aan hem voorgestelde vragen behoorlijk, stellig en zonder ecnig voorbehoud, schriftelijk to beantwoorden, Y'oor minderjarigen cn onder curatele gestclden, geschiedt de aan- gaaf door den voogd of curator. Art. 4. Een ieder is verpligt zijn aangaaf met zijne liand- teckcning tc bekrachtigen. Indien iemand verklaart niet te kuu* nen schrijven of zijn naam niet tc kunnen teekenen, kan de in vulling, voor hem cn ten zijnen name, op zijne mondelinge op gaaf door eenen daartoe door B. en \V. aangewezen beambte, kosteloos geschieden. Art. 5. Aan hen, die in ecnen onverdeelden boodel of ge meenschap verkeeren, of wier vrouwen zich het genot van hare inkomsten hebben voorbehouden, wordt vergund ten aanzien van dien boedel of gemeenschap, of van die inkomsten zich te zaracn in eens te rangschikken of aldus te worden gerangschikt, onder af trek, zoo er deelgenooten buiten de gemeente hun hoofdverblijf houden of verblijven, van het aandeel waartoe deze geregtigd zijn. Zij doen van hun verlangen dienaangaande in het aangaaf-billet blijken, cn voegen daarbij, indien dc aftrek verlangd wordt, ecue opgave der regten van de elders hun hoofdverblijf houdende of verblijvende deelgenooten. De bepaling van dit artikel kan even wel niet ten gevolge hebben dat dc aftrek volgens art. 10 van het heffings-besluit, tot een lioogor bedrag dan f 300 geschiedt. Bijaldien de deelgenoot, ook wegens eigene afzonderlijke in komsten, belastingschuldig is, wordt dc aftrek hierop bij voor keur gedaan. Art. 6. De in voege voormeld ingevulde billetten worden da delijk na den 25 Januarij, van wege 11. cn YY'., teruggehaald. De billetten mogen gesloten worden terug gegeven, doch moeten dan op den buitenkant, op daartoe aangewezen plaats, door den aangever worden geteekend. Bij nalatigheid of weigerachtigheid in de invulling of teruggaaf der aangaaf-billctten, worden de be lastingschuldigen door B. en W. ambtshalve gerangschikt, onver minderd de toepassing der op die nalatigheid of weigerachtig heid bij de wet gestelde straf. Art. 7 De ingevulde billetten worden met bekwamen spoed door B. cn W. opgenomen, onderzocht en beoordeeld. In geval van twijfel omtrent de juistheid van de gegeven antwoorden, wordt daarvan door B. en VV. aan den betrokken belastingschuldige keunis gegeven, met uitnoodiging om op ecnen bepaalden dag en uur, voor hen ten Gemeentehuizc tc verschijnen cn die ant woorden nader toe te lichten, zoudcr dat evenwel het niet ont vangen van die kennisgeving grond zal kunnen opleveren om dc wettigheid van den aanslag te betwisten. Indien de belasting schuldige op deze uitnoodiging niet verschijnt, of verschenen zijnde, gcene, of naar het oordeel van B. en Y\r., onvoldoende in lichtingen geeft, gaan deze ambtshalve tot de rangschikking over. Art. 8. Het kohier bevat aan het hoofd hoeveel ten honderd over het dienstjaar van het belastbaar inkomen zal worden ge heven, en verder onder een doorloopend nummer a. de namen en voornamen der belastingschuldigen; b. het vvijknuramcr van hunne woning; c. dc klasse van rangschikking; dhet cijfer, waarnaar de aanslag gesehiedt; e. het montant van den aftrek wegens kinderen; het belastbaar inkomen; g. het bedrag vau den aanslag. Art. 9. Na afloop van den termijn bij art. 264 den gemeen tewet vermeld, wordt het kohier ter tafel van den Raad overge bracht, en wordt daarmede verder gehandeld, zoo als bij artt. 265 en 266 der Gemeentewet is voorgeschreven. Zij die tegen hunnen aanslag bezwaren hebben ingebragt worden, des noodig geoordeeld, door eene schriftelijke uitnoodiging in de gelegenheid stcld, om voor eene Commissie uit den Raad, op eeuen bepaal den dag en uur, ten Gemeentehuize hunne bezwaren nader too te lichten, zonder dat evenwel, op grond van het niet ontvangen dier uitnoodiging, de wettigheid der genomene beslissing kan worden betwist. Art. 10. De door Ged. Staten goedgekeurde kohieren wor den door B. en \Y aan den Gemeente-ontvanger ter invordering toegezonden. Dc Ontvaugcr doet binnen veertien dagen na de ontvangst van het kohier, de aanslag-billetten aan dc woning der belastingschuldigen uitreiken. Art. 11. De aanslagen op liet voljaars-kohicr zijn vorderbaar in vijf gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt den achtsten dag nadat de aanslag-billetten zijn uitgereikt en de vier volgende op icderen laatsten dag van dc maanden Augustus, September, October on November. Indien bij de goedkeuring van het ko hier reeds óón of meer termijnen zijn verschenen, moeten deze binnen acht dagen na de uitreikiug der billetten in eens worden betaald. Do aanslag van hen, die in den loop van het dienst jaar elders hun hoofdverblijf houden of verblijven is daardoor iu eens vordoibaar voor zoovele twaalfde gedeelten, als zij maanden van het dienstjaar in de gemeente hun verblijf hebben gehad. Art. 12. Dc termijnsbcpaling, in het vorige artikel vermeld, valt echter weg, en dc aanslag wordt ten allen tijde dadelijk cn in eens vorderbaar, wanneer op roeronde of onroerende goederen van den belastingschuldigo beslag is gelegd, of wanneer deze in staat van faillissement is gesteld. Art. 13. De toerekening en afschrijving der betalingen ge schieden in de volgende ordea, op dc kosten van vervolging, zoo die verschuldigd zijnb. op de kosten van het zegel der kwi tantie: c. op de oudste der openstaande aanslagen, of der ver vallen termijnen, Art. 14. Degenen, die in den loop van een dienstjaar in dc gemeente hun hoofdverblijf vestigen of verblijven en wier inkom sten meer dan /*300,0Ü 'sjaacs beloopen, zijn verpligt, in de derde maand daarna, een aangaaf-billet ter invulling aan het Gemeentehuis aftehalen, cn dit, naar vcrcisch ingevuld, binnen vijf dagen daarna, weder ter Secretarie in te leveren. Op deze supple- toire aangaven zijn alle bepalingen van toepassing, welke omtrent de primitieve aangaven hierboven zijn gemaakt. GEMEENTERAAD TE LEEUW ARDEN. Zitting van Donderdag 26 Julij 1866. 121 Art. 15. De supletoire aanslagen worden op zoovele supplc- toire kohieren gebragt, als de omstandigheden zullen vereischen. Met deze kohieren wordt gehandeld, gelijk ten aanzien van het primitief kohier is bepaald. De aanslagen op de suppletoire ko hieren gebragt, zijn vorderbaar in zoovele termijnen als, zooveel mogelijk in overeenstemming met het algemeen beginsel, bij de vaststelling van het kohier zullen worden bepaald. De bepalin gen van het tweede en derde lid vau art. 11 zijn evenwel ook hier van toepassing. Art. 16. Aan de belastingschuldigen, die in den loop van een dienstjaar hun hoofdverblijf elders gaan vestigen of elders gaan verblijven wordt, op hunne schriftelijke aanvraag, door B. en YV. afschrijving of teruggaaf verleend op huuncn aanslag, met inacht neming van het bepaalde bij art. 245 der Gemeentewet. Bij het verzoekschrift tot afschrijving of teruggaaf moet de kwitantie van betaling eener som, minstens gelijkstaande met zoovele twaalfde gedeelten van den aanslag, als de belastingschuldig1-, maanden van liet dienstjaar in de gemeente heeft vertoefd, worden overgelegd. Het besluit tot afschrijving of teruggaaf wordt aan den Gemeente ontvanger ter uitvoering toegezonden en ontheft hem van de verdere invordering. Art. 17. Geenc afschrijving of teruggaaf van belasting wordt verleend, indien zij niet binnen eene maand na afloop van het dienstjaar is aangevraagd. Art. 18. In den loop van Eebruarij, volgende op een dienst jaar, wordt door B. cn YVaan den Raad ccu staat overgelegd van zoodanige belastingschuldigen, als nalatig zijn gebleven hun nen aanslag aan tc zuiveren, met opgave der maatregelen welke zijn genomen om de invordering dier achterstallen tc verzekeren. Art. 19. Aanslagen, waarvan de invordering vruchteloos is beproefd, kunnen op gemotiveerde voordragt van den Ontvanger, door den Raad oninvorderbaar worden verklaard. Dc Gemeente ontvanger is daardoor van cle verdere invordering van zoodanige aanslagen ontheven. Art. 20. Dc gemeente heeft voorrang voor deze belasting, on middellijk na de privilegiën bij het Burgerlijk YY etboek of andere wetten verleend op alle dc roerende en onroerende goederen van den belastingschuldige. Art. 21. De zorg voor dc naleving van deze verordening wordt aau B. en YY. cn aan den ambtenaar bij art. 261 der Gemeentewet bedoeld, opgedragen. Art. 22. Door deze wordt ingetrokken de verordening op de invordering eener directe belading in de gemeente Leeuwardenvast gesteld den 18 December 1856 cn 26 Eebruarij 1857. MEMORIE VAN TOELICHTING behoorende bij het Ont- werp-Raadsbcsluit tot vaststelling eener verordening op de invordering eener Directe Belasting op het inkomen, teh behoeve dor gemeente Leeuwarden. Art. 3. Deze bepaling omtrent minderjarigen en onder curatele gestelden is een gevolg van de bepaling in artikel 2 van het besluit tot heffing, waarbij als regel is aangenomen, dat ook minderjarigen iu deze belasting betalen. Art. 4. De formaliteit door iemand die niet kan schrijven te observeren is vereenvoudigd omdat tot heden dit geval zich nim mer heeft voorgedaan. Art. 5. De wijziging die het le lid van art. 5 heeft onder gaan, i9 een gevolg van het beginsel in art. 3 gehuldigd omtrent gehuwde vrouwen, die eigen inkomsten hebben, tengevolge eene deswege bij het huwelijks-contract gemaakte reserve. Art. 8. De bepaling waarmede art. 8 aanvangt, is een gevolg van het in art. 13 van het hcffingsbcsluit aangenomen beginsel, hetwelk in dc daartoe betrekkelijke periode van dc memorie van toelichting is ontwikkeld. Bijvoegsel tot de Provinciale Eriesciie Courant. Art. 11. Omdat de ondervinding leerde, dat de tot dusverre gegevene tien termijnen niet werden geobserveerd, heeft men ge meend vijf termijnen te moeten 9tellen. Art. 12. De bepaling omtrent het faillissement van eenen belastingschuldige hangt te zamen met het le lid van art. 778 van het wetboek van koophandel. Overeenkomstig het in art. 12 van het heffings-besluit aangenomen beginsel, is art. 18 van deze verordening vervallen. Art. 21. Nadat de ambtenaren der plaatselijke belastingen in deze gemeente zijn ontslagen, heeft deze bepaling hun betref fende hare reden van bestaan verloren. YVaarop is besloten een cn ander te laten drukken, aan de leden rond te declen en in eene volgende vergadering tot de behandeling over te gaan. 22. Door den heer Attema wordt namens de Commissie be doeld bij art. 166 der Gemeentewet rapport uitgebragt, omtrent eene wijziging der Verordening op het leggen van schepen in de gemeente Leeuwarden, luidende als volgt: Ilecrcn B. en YV. dezer gemeente hebben ons bij brief van 7 Junij jl. no. 10Hfl/i75 te kennen gegeven, dat het hun voorkomt, dat noodwendig voorziening dient te worden getroffen omtrent die schepen of vaartuigen in de stadsgracht alhier, die niet zoo zeer gebruikt worden voor de eigenlijke vaart als wel enkel e* alleen of voornamelijk dienen tot woning, tot magazijn van waren of om daarin ecnige nering of bedrijf uit te oefenen. olgens de meening van heeren B. en YV. toch, en wij zijn het daarmede volkomen eens, verkeeren sommige dier voorwerpen in geheel gebrekkigen toestand, terwijl door de bewoners van be doelde schepen misbruiken worden gepleegd, die niet kunnen worden geduld. Naar aanleiding van die mededeeling werden wij verzocht, te willen nagaan, of en in hoeverre daarin door het vaststellen eener Verordening van polieie kan worden voorzien. Onze overwegingen voor dit onderwerp hebben geleid tot dc slotsom, dut het ons noodig voorkomt, in dc betrekkelijke Ver ordening op te nemen bet verbod, dat aan de bedoelde schepen eene vaste ligplaats in de stadsgracht blijve of worde aangewezen. Een dusdanig streng verbod achten wij het ecnig afdoend mid del om de bezwaren te ontgaan, waarvan in dezen sprake is. Dat verbod beveelt zich aan uit drieërlei oogpunt; lo. uit dat der gezondheids-policic2o. uit dat van den uitcrlijkcn welstand der gemeente en het kieschheidsgevoel harer ingezetenen en 3o. uit dat van het belang eener onbelemmerde waterafstrooming. 't Zal wel geen betoog behoeven, dat het wonen in die schepen en scheepjes, welke wij hier in de stadsgracht, met name langs den cingel tusschcn de voormalige YY irdumerpoort en het geamo- veerd Verlaat zien liggen, een allernadeeligstcn invloed kan uit oefenen op de gezondheid zoowel van hen, die er in wonen als van degenen, die zich iu de onmiddellijke nabijheid daarvan be vinden. De mensehen, die in die slecht geconditioneerde sche pen wonen, zijn veel te veel opeengehoopt in eene kleine ruimte cn daarbij 's zomers aan te groote hitte, 's winters aan te groote koude blootgesteld, terwijl de voortdurend daaruit opstijgende schadelijke (lampen eveneens voor dc algemeene volksgezondheid bedreigend kunnen zijn. Iu de tweede plaats ontsieren die woonschepen de stadsgracht en het daarlangs loopend algemeen wandelpad. Menige wensch zal, onderstellen wij, door voorbijgangers geuit zijn, dat die el lendige woningen van daar mogtcn worden verwijderd. Te nood zakelijker wordt dit, als men bedenkt, hoe dikwijls men daar, op den openbaren weg, aan het algemeen wandelpad der gemeente, dingen ziet gebeuren, die het kieschheidsgevoel der ingezetenen bepaald belccdigcn. 35

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1866 | | pagina 7