i
'i
190
.ér'~'T
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 11 October 1366.
I
u
pligte aangaaf, bepaald heeft nagegaan of de bewuste strafbep
lingen ter zake wel toepasselijk zouden wezen en tot de overtuiging
is gekomen, dat art. 270 en volgende der Gemeentewet niet op
hoofdelijke oraglagen slaan, maar enkel gelden voor verbruiks
belastingen.
De heer van Sloterdijck merkt aan, dat de Raad zich in de
zen op het terrein van den regter plaatst; het geldt hier de al
of niet toepasselijkheid van een art. ecner Wet. Hij kan mede-
deelen, dat de arrond. regtbank te Leeuwarden, het bepaalde in
art. 271 herhaaldelijk heeft toegepast in zake overtreding van
belasting op de honden, eene overtreding die gewoonlijk bestaat
in het niet doen van aangifte van een hond te houden. In het
algemeen evenwel wenscht hij de opmerking niet te onthouden,
dat de regter, vindt er overtreding plaats, wel zal weten de wet
en de strafbepalingen toe te passen, onverschillig of de verorde
ning al dan niet daaromtrent eene bepaling bevat.
De heer Dliparc wenscht nog op te merken, dat wil men be
palingen maken, men ze ook moet kunnen uitvoeren. De erva
ring van 10 jaren heeft intusschen aangetoond, dat men te ver
geefs naar het middel daartoe heeft gezocht. Hij vraagt daarom,
of het nu inderdaad niet beter is de bepaling weg te laten?
De heer Wiersma zegt, dat er minstens twijfel beslaat, of men
de bewuste bepaling wel kan missen en wanneer hij nu aanneemt,
dat èn de Ilooge Raad èn de regtbank te Leeuwarden de vaak
gemelde strafbepalingen in de gestelde gevallen toepassen, dan
komt het hem verkieslijk voor het bij amendement voorgestelde
onaannemelijk te achten. liet amendement is hierop in rond
vraag gebragt en verworpen met 11 tegen 5 stemmen (die van
de heeren Westenberg, Duparc, Attema, Rengers en van Sloterdijck.)
De heer Westenberg geeft te kennen, dat er nu nog een derde
geval bestaat waarin moet worden voorzien, namelijk, dat wan
neer een belastingschuldige nalaat een billet van aangaaf aan
te vragen.
De heer De Haan merkt hierop aan, dat de 2e al. van art. 6
daarin voldoende voorziet; de bepaling van de 3e al. van art. 1
staat hiermede in verband.
Op de daartoe strekkende vraag van den Voorzitter, verklaart
de heer Westenberg daarvan geen voorstel te willen maken.
De heer Bruinsma wenscht door de Commissie te worden in
gelicht, waarom men bet niet noodig acht, dat even als vroeger
bewijzen voor de ingekomen aangaven worden afgegeven.
De heer Wiersma antwoordt hierop, dat gebleken is, dat die
bewijzen in het algemeen weinig waarde hebben; wenschen B. en
W. de afgifte daarvan te behouden, men zal het kunnen bepa
len, maar de Commissie acht dit overbodig.
De heer Bruinsma zegt zich met de weglating te kunnen
vereenigen. De artt. 6, 7, 8, 9 en 10 worden daarop buiten
verdere beraadslaging eenstemmig aangenomen.
Art. 11. De Voorzitter deelt mede, dat de Commissie van
rapporteurs op al. 1 van dit art. een amendement heeft voorge
steld, van inhoud als volgt: „De aanslagen op het voljaars ko
hier zijn vorderbaar in tien gelijke termijnen, waarvan de eerste
vervalt den achtsten dag nadat de aanslag-billetten zijn uitgereikt
en de negen volgenden op iederen laatsten dag van de maan
den April, Mei, Junij, Julij, Aug., Sept., Oct., Nov. en December.
De heer Wiersma zegt dat dit art. bij de Commissie veel
aanleiding tot discussie heeft gegeven en dat het, zoo als zij het
heeft voorgesteld, gebleken is uitvoerbaar te wezen, terwijl men de
overtuiging erlangde dat dit met meerdere termijnen te stellen, niet
of minder het geval zou zijn. Hij ziet, hoezeer hij zich ook met
eene spoediger afdoening moge vleijen, het kohier niet voor Mei
gereed. De belastingschuldigen liggen onder de verpligting om
de verschenen termijnen dadelijk, de andere later te betalen, dit
blijft, hoe men die termijnen ook stelle, voor hen gelijkdaarom
kwam het meest geraden voor de aanvang dier latere termijnen
na de vaststelling des kohiers niet te spoedig te stellen. Ook
met de rijksbelastingen b. v. de grondbelasting heeft men die
verdeeling in acht genomen en de maand December vrijgelaten.
Spr. van oordeel zijnde dat het door de Commissie voorgedra-
gene meer uitvoerbaar zal zijn, verklaart zich tegen het amen
dement.
De heer van Sloterdijck betwijfelt of dit amendement welaan
de orde kan zijn, vermits het is aan te merken als het gevolg
van een beginsel dat door de vergadering verworpen is, daarmede
toch meent hij stond het in verband. Overigens komt het hem
minder aannemelijk voor.
De heer de Haan hecht nog al aan gemakkelijke termijns-ge-
wijze betalingen; het verschil tusschen 5 en 10 termijnen is nog
al groot, daarom heeft hij gedacht aan een middelweg en 8 ter
mijnen te stellen, dan zouden de maanden April en December
kunnen vervallen. Hij wil er evenwel geen bepaald voorstel van
makenmaar geeft het der Commissie eenvoudig in overweging.
De heer Wiersma geeft hierop te kennen dat, bij aanneming
van acht termijnen en den laatsten termijn in November stellen
de, men dan toch in Mei komt en in die maand vreest hij zal
het kohier nog niet vastgesteld zijn. Kon het, hij zou voor klei
nere termijnen zijn.
De Voorzitter laat de uitvoerbaarheid van het voorstel der
Commissie daar, doch is het met den heer Wiersma eens dat
het moeijelijk opgaat om het kohier met Mei vastgesteld te heb
ben. Wanneer ook al B. en W. den meest mogelijken spoed
maken met de voorloopige vaststelling van het kohier, dan gaat
nog geruimen ja den meesten tijd verloren met het onderzoek bij
den Raad, het opmaken van het rapport wegens dat onderzoek
en de behandeling bij Gcd. Staten van de ingekomen reelames.
Om het kohier in April of Mei vastgesteld te krijgen zal wel
tot de vrome wenschen blijven behooren, evenwel is hij het met
den heer de Haan eens om de termijnen zoo mogelijk eerder te
stellen, b. v. aan te vangen met Junij, en December in dat ge
val weg te laten.
De heer Wiersma merkt daarop aan dat dit ook in de be
doeling der Commissie ligt. Hij zal zicli voor 5 termijnen ver
klaren, veroorzaakt het al eenig ongemak, gemak staat daartegen
over. Na deze beraadslaging is op voorstel van den Voorzitter
besloten het voormeld amendement van de Commissie van rap
porteurs buiten behandeling te laten. Hierop is art. 11 een
stemmig vastgesteld, na opname eener door den heer Attema
voorgestelde rectificatie in de redactie, om namelijk in stede van
de woorden: „op iederen" te lezen: „ieder op den"
Art. 12. Op dit art. is door de Commissie van rapporteurs
voorgesteld het volgend amendement, om het slot van dit art.
aldus te lezen„ol wanneer deze in staat van faillissement of
van kennelijk onvermogen is gesteld." Hiertoe wordt eenstcra-
g besloten en het aldus geamendeerde art. 12 aangenomen.
De artt. 13, 14, 15, 16 en 17, worden buiten beraadslaging
en omvraag, eenstemmig aangenomen.
Art. 18. De Voorzitter deelt mode dat ook op dit art. een
amendement van de Commissie van rapporteurs is voorgesteld,
om namelijk het slot van dit art. aldus te wijzigen„met op
gave der datums, waarop de aanmaningen zijn geschied en de
verdere maatregelen zijn genomen enz." De vergadering zich
met dit amendement vcreenigende, besluit dienovereenkomstig
en wordt art. 18 in dier voege gewijzigd eenstemmig aangenomen.
De artt. 19, 20 en 21 zijn op gelijke wijze onveranderd aan
genomen.
Art. 22. De heer Duparc zegt dat ook deze bepaling thans
zal kunnen vervallen, geheel in overeenstemming met het daar
toe genomen besluit ten aanzien der slotbepaling van het hef-
fingsbesluit. Hij stelt voor daartoe over te gaan. Daartoe
wordt besloten. Nadat de considerans van de verordening op
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 11 October 1866.
191
de invordering onveranderd was aangenomen is ook de geheelc
verordening zoo evengenoemd, buiten rondvraag vastgesteld, zoo
mede de daarbij behoorendc memorie van toelichting, behoudens
opdragt aan B. en W. die overeenkomstig de genomen besluiten
te wijzigen. Eindelijk is besloten aan het bcslotenc omtrent deze
zaak vóór de resumtie der notulen de vcrcischtc uitvoering te
gevcti.
7. Worden uitgebragt de volgende rapporten der betrokken
Raads-Com missiën, als
a. bij monde van den heer Duparclo. omtrent de Bcgroo-
ting van het Stads Werkhuis, voor 1867 2o. aangaande de Re
kening der Stads Tcckenschool, over 1865; en 3o. betrekkelijk
de Rekening van de Stads Armekatuer over 1865.
bij monde van den heer Oosterhoff omtrent de bcgrooting
van het Stads Ziekenhuis, voor 1867. en
c. bij monde van den heer Bruinsma betrekkelijk de bcgroo
ting der Stads Teekcnschool voor 1867. Alles ter visie om
in eene volgende vergadering af te doen.
8. De Voorzitter deelt der vergadering mede, dat de bijccn-
roeping der section tot het onderzoek van de door B. en W. aan
geboden outwerp-begrooting van inkomsten en uitgaven der ge
meente voor het. volgend dienstjaar, tot dusver is vertraagd ge
worden ten gevolge het oponthoud door het drukken der be
grooting met daarbij behoorendc memorie van toelichting onder
vonden, doch dat men zich voorstelt om binnen weinige dagen
tot de bijeenroeping der sectien over te gaan en dat hij daarom
het tijdstip, bereids voor het geëindigd onderzoek der sectiën be
paald, thans heeft verdaagd tot den 29 October aanstaande.
9. Is ter tafel gebragt en ten bcwustcn einde in handen van
B. en VV. gesteld een ingekomen adres van 1). Cannegieter, wo
nende te Hallum, het verzoek bevattende om tot Secretaris-Boek
houder bij de Stads-Armekamer alhier te worden benoemd.
10. Op voorstel van den Voorzitter wordt overgegauu tot de
benoeming van twee leden dezer vergadering, ten einde, nevens
den heer Burgemeester, die krachtens de betrekkelijke wet Voor
zitter is, uittemaken het bureau van stemopneming, bij de op 30
October aanstaande te houden verkiezing van twee leden der
Tweede Kamer der Staten-Genemal.
Uit de gehoudene stemmingen blijkt dat benoemd zijn do hee
ren II. J. Westenberg" en G. O. Gorterde laatste met het lot
tegen den heer Duparc. Wijders is besloten dat dit bureau
bij mogelijke herstemming in functie zal blijven en dat al de ove
rige leden, des noodig, als plaatsvervangers beschikbaar zullen zijn.
De Voorzitter sluit hierop de vergadering.
VERSLAG van hot verhandelde ter vergadering van
den Gemeenteraad van Leeuwarden, gehouden
op Donderdag den 25 October 1866.
Aanvankelijk 13 later 16 leden tegenwoordig Afwezig waren
de heeren mr. J. Minnema de With, rar. C. Wiersma, P. T.
Plantcnga, Z. S. de Haan, en H. J. Westenberg. Voorzitter
de heer D. Zeper, die, na opening van de vergadering, medcdec-
ling doet, dat de heer de Haan schriftelijk van zijn afwezen heeft
berigt.
1. Zijn gelezen en onveranderd vastgesteld de notulen van de
op 11 October jl. gehouden gewone vergadering.
2. Aan de orde is de behandeling van het rapport der be
trokken Raads-commissie omtrent de rekening en verantwoording
van de Commissie, belast met het toevoorzigt over de stads-tce-
kenscliool te Leeuwarden, wegens hare in die betrekking gehou
dene administratie gedurende den jare 1865.
De Vergadering zich vercenigende met de conclusie van het
rapport der Commissie, heeft mitsdien besloten lo. Dc rekening
goed te keureu in ontvang op 1260.65, in uitgaaf opj 1228.525,
en dus met een batig saldo ad ƒ32.125; 2o. heeren B. en W.
te verzoeken, om bij de terugzending der goedgekeurde rekening
aan heeren Commissarissen den dank dezer vergadering te betui
gen voor hun goed beheer, doch tevens daarbij mede te dcelen
de in het rapport vervatte opmerking waartoe hoofdstuk V aan
leiding heeft gegeven.
3. Rapport van de betrokken Raads-coramissie omtrent het
onderzoek der rekening en verantwoording van de fondsen der
Stads Armekamer over 1865. De Raad, de conclusie van het
rapport doelende, besluit dienovereenkomstig lo. dc aangeboden
rekeninggoed te keuren, 2o. Heeren B. en W. te verzoeken
aan heeren voogden 's Raads dank over te brengen voor bun
ordelijk en naauwkcurig beheer, met overlegging daarbij van een
afschrift van dit rapport, ten einde op de daarin vervatte beschou
wingen bij het opmaken ecner volgende begrooting en ook
overigens zoo ver noodig, te letten.
4. Rapport omtrent de begrooting van ontvang en uitgaaf
ten behoeve van de sfads tcckenschool te Leeuwarden, voor het
jaar 1867. De Vergadering zich met dc conclusie van het door
dc in dezen betrokken Commissie uitgebragt rapport vcreenigende,
besluit mitsdien: lo. Ten behoeve der stads teekenschool voor het
dienstjaar 1867 te vcrieenen eene subsidie van 1000, 2o. de
begrooting ten behoeve van de stads teekenschool voor het jaar
1867 goed te keuren in ontvang en uitgaaf beide tot een bedrag
van 1250.
5. Rapport van de betrokken Raads-commissie, wegens het
onderzoek van de begrooting der inkomsten en uitgaven van de
stads armekamer van Leeuwarden voor de dienst van 1867. De
Raad, zich met tic conclusie van dit rapport vereenigende, besluit
mitsdien: lo. Goed te keuren, de begrooting voormeld in ont
vangst en uitgaaf tot een bedrag van ƒ47,982.87 2o. eene sub
sidie te vcrieenen van ƒ34,241.90 en daartoe te aproberen, het
bij^'trapport overgelegd ontwerp-gemotivcerd besluit: 3o. heeren
B. en W. uit te noodigen, deze Vergadering mededceling te wil
len doen van hunne bckomenc inlichtingen van de stads arme
kamer, omtrent den stand der zaak van het legaat van Jaco-
mina ClaaseDS.
6. Rapport van de betrokken Raads-coramissie in zake het
onderzoek van den staat van begrooting in ontvang en uitgaaf
van het stads werkhuis te Leeuwarden, voor dc dienst van 1867.
Dc Raad, zich ook ten dezen met dc conclusie van het rapport
der Commissie vcreenigende, besluitlo. De door de Commissie
van toezigt over het stads werkhuis, voor dc dienst van 1867
aangevraagde subsidie van 1575, uit de gemeentekas toe te staan
en daartoe vast te stellen het bij 't rapporten ontwerp overge
legd besluit, 2o. de ingediende begrooting goed te keuren in
ontvang en uitgaaf beide tot een bedrag van 1575.
7. Rapport van tie betrokken Raads-coramissie wegens het
onderzoek van de begrooting der inkomsten en uitgaven van het
stads ziekenhuis, voor het dienstjaar 1867. Buiten beraadslaging
en stemming wordt aangenomen het eerste lid der conclusie van
het voorstel, luidende: lo. het door de Commissie van het stads
ziekenhuis alhier, voor dc dienst van 1867 aangevraagde subsi
die, ten bedrage van 5630, toe te staan cn vast te stellen
bij het door de Commissie overgelegd ontwerp-besluit. Voorts
komt in behandeling het 2e lid dier conclusie, van inhoud als
volgt: 2o. dc door voormelde Commissie ingediende begrooting,
voor 't dienstjaar 1867, sluitende met een ontvang en uitgaaf beide
van 7588, goed te keuren en vast te stellen, onder opmerking
echter: Dat den Raad uit de begrooting is gebleken, dat voor
het ii.kasseren der rente van f 8, voorkomende onder hoofdst. II,
afd. I art. 1, 1.10 wordt uitgegeven, zie hoofdst. 4, art. 1,
zoodat van de, op het grootboek ingeschreven ƒ200, slechts
3!/2 rente wordt genoten, op grond waarvan de Raad de Com
missie van het stads ziekenhuis in overweging geeft, die 200
op meer voordeeligc wijze te beleggen, waartoe bij art. 15 der