GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 10 Jan. 1867.
gelende de inrigting van het personeel der politie. De beraad
slagingen over dit voorstel geopend zijnd-, geefi de heer Gorter
te kennen, dat bij de laatste reorganisatie van de politie alhier,
ook heeft gedeeld de 3e klasse der politic-dienaren en dat toen
minder is gelet op de belooning aan de nachtwachts te geven,
alswel om hun aantal te vermeerderen. Nu wil hij niet ontken
nen dat eene bezoldiging van/120 wel wat ongenoegzaam is te
achten, maar hij wenscht tevens te observeren, dat het doel der
laatste reorganisatie niet was om eene hoogc bezoldiging aan die
betrekking te verbinden, maar wel om door eene belangrijke uit
breiding aan dat personeel te geven, de vereischte rigtige uit
voering der nachtdienst te verzekeren; van daar dan ook dat de
4e kl. van politic-dienaren in het leven is geroepen. Intusschen
zal de voorgestelde geringe vermeerdering, eene belangrijke uit
gaaf voor dc gemeentekas naar zich slepen, immers de 3e klasse
bestaat uit 60 personen, naar hij meent. Hij wenscht daarom
voor te stellen eene som van 250 te bestemmen ten behoeve
van de politic-dienaren der 3e kl., als eene tegemoetkoming voor
de vier wintermaanden Nov. Dec. Jan. en Febr., om op die wijze
een prikkel daar te stellen voor de politie-dienaren der 3e kl.
om hunne wachten in die maanden zelf waar te nemen en die
niet, zooals dikwijls gebeurt, over te laten aan die van de 4®
kl. liet voorstel van den heer Gorter niet ondersteund zijnde,
blijft buiten verdere behandeling. Het voorstel van B. en W.
is daarop in omvraag gebragt en aangenomen met 16 tegen ééne
stem (die van den heer Gorter), zoodat is besloten, de verordening
regelende de inrigting van het personeel der politie in de ge
meente Leeuwarden, vastgesteld bij Raadsbesluit van den 14 Aug.
1856, no. '/jyj.a, in dier voege te wijzigen dat in art. 2 worde
gelezen „voor de politie-dienaren der 3e klasse ieder ƒ135."
6. De Voorzitter het noodig keurende dat de deuren tot het
houden eener beslotene vergadering, voor een oogeublik worden
gesloten, is daartoe overgegaan en de openbare vergadering tijde
lijk geschorst. Na het eindigen der beslotene vergadering is de
openbare heropend en voortgezet.
7. Aan de orde is het voorstel van B. en W., nopens een
adres van de doodgravers bij de algemeene begraafplaats, hou
dende verzoek om verhooging hunner jaarwedden. De vergade
ring zich met het ten dezen voorgestelde vercenigendc is buiten
beraadslaging en stemming beslotenAan de adressanten B.
Iloogeveen en K. de Ruiter, doodgravers bij de algemeene be
graafplaats in deze gemeente, te kennen te geven, dat de Raad
gecne termen heeft gevonden om het door hen bij adres van 17
Oct. 1866 gedaan verzoek in te willigen en dat verzoek mits
dien wijst van de hand.
8. Voorstel van B. en W. aangaande eene missive van de
commissie van administratie der Stads Bank van Lecning, be
trekkelijk het door den Raad genomen besluit tot beschikking
over een deel der bij die Bank aanwezige overwinst, bij welke
missive bezwaren worden ontwikkeld tegen de uitvoering van ge
dacht besluit. De Voorzitter opent over dit punt dc beraad
slagingen.
De heer V. Sloterdijck verklaart, zeer bcknoptelijk deredenen
te willen opgeven tot adstructie van zijne tegen het voorstel uit
te brengen stem. De eerste impulsie aan het besluit van den
Raad gegeven, om over een deel der overwinst van de Bank te
beschikken, is uitgegaan van de Raadscommissie, die bij haar
rapport van 23 April 1866, omtrent de rekening van de Stads
Bank van Leening voor 1 865, voorstelde om tot de beschikking
over de overwinsten te besluiten. Spr. was destijds lid der com
missie en vóór dat voorstel gestemd. Nu wordt in het den Raad
thans aangeboden voorstel van B. en \V. er op gewezen, dat ge
dacht besluit niet dan na rijp beraad is genomen er. daarbij de
vroeger tegen de in dezen bedoelde beschikking aangevoerde be
zwaren niet uit het oog zijn verloren; Spr. moet opmerken, dat
dit niet het geval is geweest met alle leden, althans hij was ten
eencraale onbekend met de missive van de commissie van admi
nistratie van 23 October 1850, en nu hij vernomen heeft
dat de commissie op de in die missive ontwikkelde gron
den, zwarigheid ziet in de uitvoering van het bewuste Raadsbe
sluit, heeft Spr. deze zaak opzettelijk meer naauwkeurig nagegaan
cn is tot ccnc tegenovergestelde conclusie gekomen. Tengevolge
nu van zijne op dit punt veranderde meening wenscht hij het
volgende in het midden Ie brengen.
l)e Bank van Lcening der stad Leeuwarden is opgerigt in 1834
en in werking getreden op 2 Januarij 1835, derhalve onder
vigeur van het koninklijk besluit omtrent dc Banken van Leening
van 31 October 1826, hetwelk in dezen als grondwet moet wor
den beschouwd en waarvan alle bijzondere reglementen op dc
inrigting en het bestuur der Bankcu 'an Leening in Nederland, ook
dat omtrent de Bank van Leening te Leeuwarden uitvloeisels zijn;
dat besluit strekt tot toelichting van alle zoodanige bepalingen
die bijzondere reglementen als verklaring behoeven. Zoo bevat
art. 16 van het reglement voor de Bank van Lcening der stad
Leeuwarden van 1834, de toepassing op die instelling van de be
palingen van art 6 in verband met art. 20 van het kon. besluit;
deze artt. luiden: Art. 6. „De afzonderlijke reglementen zullen
„dc noodige bepalingen bevatten, ten wiens behoeve de zuivere
„winsten, door de Binken gemaakt, zullen komen." Art. 20.
„De banken van Leening welke met kapitalen, loopen Ie tegen
„bezwarende interessen belast zijn, zullen dc winsten, door dezelve
„Banken behaald, jaarlijks tot geheele of gedeeltelijke aflossing van
„zoodanige kapitalen in de eerste plaat3 moeten aanwenden."
Derhalve het koninklijk besluit en, in overeenstemming daar
mede, het reglement, schrijven gebiedend voor, dat waar eene
Bank van Lccning is belast met een tegen bezwarenden interest
loopend kapitaal, de overwinsten der instelling in de eerste plaats
moeten worden aangewend tot delging van zoodanige schuld. Bij
de toepassing van dit voorschrift doen zich twee vragen op, nl.
welke kapitalen worden hier bedoeld? en wat wordt onder be
zwarenden interest verstaan? Zijn slechts de kapitalen voor dc
oprigting der instelling noodig bedoeld, dan zou alleen daarom
reeds van gcene toepassing van dat voorschrift in dezen sprake
kunnen zijn, want niet daartoe zijn de kapitalen waarvan het
opnemen de tegenwoordige schuld der Bank van Leening alhier
uitmaakt, aangewend ze zijn en worden als bedrijfskapitaal gebe
zigd doch niet te min, naar Spr. oordeel, begrepen onder de „kapi
talen" in liet kon. besluit en in het reglement genoemd, artt. 14
en 15 van het besluit laten geen twijfel omtrent de volkomene
gelijkstelling van oprigtings- cn bedrijfskapitalen die als ware 't
met een woord worden genoemd. l)at in het dagelijksehe ver
keer eene rente niet bezwarend wordt genoemd vóór dat ze 5"/u
te boven gaat, kan wel worden aangenomen, maar men wachtte
zich die opvatting toe te passen bij dc beoordceling van het
al- of niet bezwarende van deu interest ten laste eener Bank van
Leening, hiervoor toch bestaan bijzondere bepalingen alweder in
het bovengemelde kon. besluit van 1826, dat iu art. 16 aan die
instellingen bepaald verbiedt gelden op te nemen tegen eene
rente van meer dan 5%; een hoogeren interest dan deze kent
het kon. besluit voor de Banken van Lcening niet en kan even
min geacht worden die te hebben bedoeld waar het spreekt van
„bezwarende interessen", welke uitdrukking z. i. haren oorsprong
verschuldigd is aan de in het besluit onmiskenbare onderstelling
dat aan Banken van Leening als instellingen van liefdadigheid
ook ventcloozc voorschotten zouden kunnen worden verstrekt.
Dc woorden van art. 20 van het kon. besluit kunnen daaren
boven nog leiden tot eene opvatting die hij, als mogelijk reeds
vooraf wenscht te bestrijden; men zal namelijk waar dat art. spreekt
van aflossing van kapitalen, waarmede de Banken van Leening
„belast zijn", kunnen meeaen dat daarmede alleen die kapitalen
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag 10 Jan. 1867.
3
waarmede do toen bestaande Banken recd3 vóór 1826 belast waren
zouden zijn bedoeld, cn, ware dit de zin dier woorden, dat voor
schrift zou in dezen niet gelden, maar behalve dat in dc aange
haalde woorden zelve, geen voldoenden grond voor zoodanige op
vatting ligt, is deze geheel vreemd aan de oeconomie var. het kon.
besluit, dat eene vrije, op zich zelf staande werkiug der Banken
van Lecning bedoelt cn daartoe een voorschrift geeft waarvan de
naleving zoo spoedig mogelijk tot die werking met eigene kapi
talen moet leiden; deze zijne opvatting was ook die van den
Raad dezer gemeente iu 1834, die door het opnemen der slotbe
paling vaD art. 16 van zijn reglement zulks duidelijk bewees,
omdat een voorschrift omtrent kapitalen vóór 1826 opgenomen in
dezen ondenkbaar mag worden genoemd. Als slotsom van Spr.
beschouwing over art. 20 van het kon. besluit neemt hij aan, dat
onder de woorden „kapitalen tegen bezwarende interessen loo-
pende", aldaar zijn bedoeld zoodanige kapitalen die onverschil
lig, wanneer, hetzij tot de oprigting, hetzij tot het drijven der
instelling, door de Bank van Leening tegen interest zijn opgenomen.
De Bank van Lecning alhier is bezwaard met kapitaal loopende
tegen 5% en zoolang dit het geval is kan naar art. 16 van het.
reglement over de zuivere winsten niet anders worden beschikt
dan tot aflossing van die schulden. l)c Raad heeft onlangs aan
een deel dier winsten eene andere bestemming aangewezen cn
tegen dat besluit zijn bedenkingen van de zijde der commissie
van administratie ingekomen; B. cn W. stellen voor bij het eens
genomen besluit te volharden en het is tegen dit voorstel dat hij
zijne stem zal uitbrengen omdat hij het beter acht op een geno
men besluit terug te komen dau te handelen tegen de voorschrif
ten eener vigerende wet. Hij zal evenwel het lot van het onder-
werpelijke voorstel afwachten alvorens een eigen voorstel in het
raidden te brengen.
De heer de Haan wenscht de vergadering voor te stellen deze
zaak in eene volgende vergadering te behandelen, aangezien de
stukken die tot regt verstand konden strekken, niet met de
stukken ter visie hebben gelegenalleen het reglement op de
administratie der Bank was bij de stukken aanwezig, niet het
koninklijk besluit van 1826, dat in dezen de grondwet is, noch
list reglement van 1834. Nadat dit voorstel is ondersteund,
brengt de Voorzitter het in rondvraag.
De heer Suriügar in aanmerking nemende dat het hier de
behandeling van een belangrijk beginsel geldt, stelt voor om de
zaak commissoriaal tc maken. Dit voorstel vindt ondersteuning.
l)e heer dG Haan acht zulk een commissoriaal riet noodig;
zijn al dc stukken aanwezig, dan zuilen de leden met genoeg-
zamen grond kunnen oordeelen. liet voorstel van den heer Su-
ringar wordt alsnu in rondvraag gebragt en aangenomen met 'J
tegen 8 stemmen (die van de li - ren Zeper, Tigler YVijbrandi,
Brunger, Plantenga, dc Haan, Westenberg, Attcma en van Slo
terdijck.
Dc heer Westenberg stelt voor dat de Voorzitter dc leden
dier commissie benoeine.
De Voorzitter is van een tegenovergesteld gevoelen cn stolt
voor die commissie uit drie leden te doen bestaan. Tot
(lit laatste besloten zijnde, is tot (1c stemming overgegaan
waarvan het resultaat was, dat tot leden dier commissie benoemd
zijn de heeren v. Sloterdijck, de Haan cn Bloembergen, respec
tievelijk met 15, 9 en 6 stemmen. Wijders is besloten aan het
hieromtrent beslotene vóór de resumtie der notulen gevolg tc geven.
9. Voorstel van B. en W. ter verhuring aan G. Roker van
de woning boven het gebouw der lussehcnschool le klasse.
De Vergadering zich met het door B. cn W. voorgestelde ver-
ccnigende is buiten beraadslaging en stemming, genomen het
volgend besluit B. en W. voorbchoudens goedkeuring van hee
ren Ged. Staten te magtigen, om met den 12 Mei 1867 voor
den tijd van vijf achtereenvolgende jaren en alzoo tot den zelfden
datum van het jaar 1872, aan den hoofdonderwijzer der tusschen-
sehool le kl. Gemt Roker, onderhands in huur af tc staan, de
aan dc ecm. L -euwarden toebehoorende woning boven evonge-
nv ld schoolgebouw, gequoteerd letter I no. 243, iu de schrif
turen van het kadaster bekend in die gemeente sectie A no. 812,
tegen betaling van een huurprijs gerekend naar ƒ175 in het
jaar, en onder voorwaardea. Dat de huurpenningen telken
half jare voor de helft en wel de eerste maai vóór of op den
12 Nov. 1867 in grove zilveren goed gangbare Nederlandscho
munt of bankpapier, ten kantore van den Gemeenteontvanger
worden voldaan, b. Dat de huurder boven den bedongen huur
prijs alle lasten en omslagen betale welke reeds op het gehuurde
liggen of daarop gedurende den huurtijd gelegd mogt.en worden,
van welken aard of welke benaming ook, met uitzondering al
leen van de rijks belasting op gebouwd eigendom met de op
centen, welke ten laste blijven voor dc gemeente, c. Dat de huur
der mede voor zijne rekening neme (le kosten der verzekering
van het gehuurde tegen brandschade, d. Dat de huurder zonder
schriftelijke toestemming van B. en W. het gehuurde noch geheel
noch gedeeltelijk aan een ander raag verhuren of in gebruik af
staan. e. Dat bijaldien dc huurder gedurende den huurtijd over
lijden of uit zijne betrekking van hoofdonderwijzer der tussclien-
sehool le klasse, ontslag erlangen mogt, de gemeente het regt
hebbe, de huur met het loopende half jaar te doen eindigen.
Dat al dc kosten op deze overeenkomst vallende, komen ten
laste van den huurder.
10. Voorstel van B. en W. ter verhuring aan W. A. Janssen,
van dc huizinge in de Groote Hoogstraat letter II no. 121. -
De Vergadering zich mede met dit voorstel vereenigende, is bui
ten beraadslaging en stemming, genomen het volgend besluit:
B. cn W. voorbehoudens goedkeuring van heeren Ged. van Sta
ten van Friesland tc magtigen, om met den 12 Mei 1867, voor
den tijd van één jaar, aan Willen Antoons Janssen, kleermaker,
onderhands in huur af te staan, het voorste gedeelte van de aan
de gem. Leeuwarden in eigendom toebehoorende huizinge, staan
de in de Groote Hoogstraat alhier, gekwoteerd letter II no. 121,
in de schrifturen van het kadaster bekend in die gemeente sectie
A no. 819, tegen betaling zijnerzijds van een huurprijs gerekend
naar ƒ150 in het jaar, onder Voorwaarden: a. Dat van de huur
penningen telken half jai*e vooruit de helft ten kantore van den
Gemeenteontvanger, in grove zilveren goed gangbare Ncdcrlawl-
schc munt of bankpapier worde voldaan en diensvolgens de eer
ste betaling vóór of op den 12 Mei 1867 plaats hebbe. b. Dat
de huurder boven den bedongen huurprijs al dc lasten cn omsla
gen betale welke i.:eds op het gehuurde liggen of daarop gedu
rende den huurtijd gelegd mogteu worden, van welken aard of
onder welke benaming ook, met uitzondering alleen van de uijks
belasting op gebouwd eigendom met de opcenten, welke ten laste
van de gemeente blijven, c. Dat huurder mede voor zijne re
kening neme de kosten der verzekering van het gehuurde tegen
brandschade, d. Dat de gemeente het regt hebbe om bijaldien
zij zulks wenschelijk mogt achten, den huurtijd reeds met 12
Nov. 1867 te doen eindigen, mits in dat geval daarvan den
huurder minstens zes maanden vooraf schriftelijk kennis gevende.
e. Dat, bijaldien dc huurder in gebreke mogt blijven de huur
penningen op dc daarvoor bepaalde tijdstippen tc voldoen, de
gemeente de bevoegdheid hebbe den huurtijd onmiddellijk tc
doen eindigen en den huurder het gehuurde tc doen ontruimen.
Dat de huurder, zonder schriftelijke toestemming van Bi en W. het
gehuurde noch geheel noch gedeeltelijk aan een ander mag ver
huren of in gebruik afstaan, g. Dat al de kosten op deze over
eenkomst van verhuur- en huur vallende, komen ten laste van
den huurder. Wijders is besloten aan dit en het laatstvorig
besluit, uitvoering te geven vóór dc resumtie der notulen.
11. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van B. en
*P>NStfr ,-vi e».