'GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag 10 Jan. 1867.
W. tot tijdelijke waarneming der betrekking van hoofdonderwij
zeres aan de op het Zuidvliet nieuw op te rigten bewaarschool.
De Voorzitter stelt voor om dit voorstel, 't welk met de an
dere stukken ter visie heeft gelegen, onmiddellijk in behandeling,
te nemen, waartoe eenstemmig is besloten.
Voorts deelt hij mede dat is ingekomen een schrijven van de
sollicitante naar die betrekking, IJmkje Balt, waarbij zij ver
zoekt niet daarvoor in aanmerking te worden genomen.
De discussion omtrent dit voorstel geopend zijnde, geeft de
heer JoDgsma te kennen, dat het voorstel thans in behandeling
is toepassing van eenc uitzondering en afwijken van den gewonen
regel, die mede brengt dat men in eene bestaande vacature
dadelijk voorziet. Zijns inziens kan zoodanige uitzondering al
leen dan toepassing erlangen wanneer er onder de mededingende
personen geene geschikte individuen weiden aangetroffen, om de
betrekking voor vast naar wensch te vervullen. Onder die per
sonen vindt hij eeuter onderwijzeressen die sints ecnigen tijd als
zoodanig hebben gefungeerd, en waarvan de attesten eene gun
stige getuigenis afleggen. Spr. weet wel dat aan vele dergelijke attesten
betrekkelijke waarde is te hechten, doch er zijn er onder die attesten
welke zóó pertinent zijn en afgegeven door personen, in welke Spr.
groot vertrouwen stelt, dat men zou kunnen zeggen deze of die
is voor de definitieve vervulling der betrekking als liet ware aan
gewezen. Ten aanzien nu van de voorgedragene persoon waarvan
hij geene akte van toelating bij de stukken heeft aangetroffen,
moet hij opmerken dat zij zeer jong is en dat dc op te rigten
bewaarschool op het Vliet eeu degelijk persoon aen haar hoofd
eischt. liet is Spr. voorgekomen dat het voorstel van B. en
niet genoeg door de omstandigheden wordt gemotiveerd.
De Voorzitter zegt, dat het Collcgie van Dagolijksch Bestuur
het heeft betreurd dat zich voor de te vervullen betrekking geen
meer voldoend personeel van sollicitanten, wat getal en gehalte
aangaat, heeft aangeboden. Dat Collegie heeft intusschen over
een en ander geconfereerd, zoo met de plaatselijke schoolcom
missie als met den districts-schoolopziener, welke laatste, door
zijne conncxicn op andere plaatsen, bijzonder in staat was ten
deze het Collcgie voor te lichten. Wat nu bedreft de voorge
dragene persoon, 'tis waar, zij is nog op zeer jeugdigen leeitijd,
doch var» daar dan ook de exceptie en daarom (Ie voorgestelde
proeve. Overigens zal hij zich over de capaciteit van sommige
der mededingende personen niet uitlaten, cr zijn er onder die
bij het Collegie van B. en W. voldoende bekend zijn. Hoe dan
ook, dat Collegie heeft, in overeenstemming met dc schoolcom
missie en den schoolopziener, gemeend geene betere voordvagt te
kunnen doen.
Het voorslel van B. en W. wordt hierop in rondvraag ge-
bragt en met 16 tegen écne stem (die van den heer Jongsma)
aangenomen, weshalve is besloten B. cn W. te magtigen aan
Tetje Hcercnga, 2c medehelpster aan de le bewaarschool alhier,
uiterlijk tot den 1 Jar:. 1868, de waarneming op te dragen der
betrekking van hoofdonderwijzeres aan de te dezer stede, in het
3e lokaal der 2e tusschenschool 2e klasse op te rigten bewaar
school voor kinderen van minvermogenden, tegen genot eener
belooning gerekend naar j 300 in het jaar. Voorts is besloten
aan dit besluit voor de resumtie der notulen uitvoering te geven.
12. Voorstel van B. en W. tot beschikbaarstelling van gel
den, benoodigd voor de maatregelen bedoeld in het Provinciaal
blad van Friesland van 1866, no. 213, betrekkelijk het wasscheu
der runderen met kreosootwater, als voorbehoedmiddel tegen de
veetyphus.
Nadat gezegd voorstel was gelezen is op voorstel van den
Voorzitter eenparig besloten het onmiddellijk in behandeling te
nemen.
De heer Westenberg vraagt waarvoor de bedoelde kosten moe
ten dienen, daar de minvermogenden van rijkswege het middel
kunnen verkrijgen en de meervermogenden zelf de kosten moeten
hoeden, ook die van transport.
De Voorzitter zegt dat de in te voeren maatregel bovendien
nog al eenigc ko9tcn zal naar zich slcepen, als daar zijn die
noodwendig zullen voortvloeijen uit de te beuocmcn commissie
vau landbouwers, uit de beschikbaarstelling van eenigc lokaliteit
waar het middel zal moeten worden verkrijgbaar gesteld, en ter
schadeloosstelling van den persoon met de uitgifte van het mid
del te belasten, enz. De voorgestelde som is in elk geval be
noodigd ter betaling van dc kosten van beschikbaarstelling
en transport, onverminderd wat daarvan later door de verbruikers
of het rijk mogt worden gerestitueerd.
Het voorstel van B. cn W. wordt hierop eenstemmig aange
nomen en is derhalve besloten: Aan B. cn W. magtiging t<
▼erlccnen om, ter bestrijding van de kosten, voortvlocijendc uit
te nemen maatregelen ter voorkoming of bestrijding der veetyphus
in deze gemeente, te beschikken op het fonds voor onvoorziene
uitgaven, dienst 1867, tot een bedrag van ƒ200.
13. Is ter tafel gebragt cn gelezen een voorstel van B. en
W. opzigtens eene resolutie van hh. Ged. Staten van Friesland,
betrekkelijk de invoering van het gymnastisch onderwijs, van
welk voorstel de conclusie luidt als volgtTc besluiten, de
resolutie van hh. Ged. Staten van Friesland van den 24 Dcc.
1866, no. 89 cn daarbij behoorende stukken, te stellen in han
den van eene commissie van drie leden uit den Raad, ten einde
te dienen van bcrigt en advies, omtrent de vraag of het noodig
en nuttig moet worden geacht, het door hem genomen besluit
van den 13 October 1864, no. 13/75, betrekkelijk de invoering
van het gymnastisch onderwijs in den door den heer inspecteur
van het lager onderwijs in Friesland, aangegeven zin te wijzigen.
Op voorstel des Voorzitters is eenstemmig besloten dit voor
stel onmiddellijk in behandeling te nemen.
Dc heer Atteina het woord erlangend hebbende brengt in het
midden dat de zaak der invoering in deze gemeente van het
gymnastisch onderwijs eigenlijk uitgeput is cn dat hij niet ge
looft dat van weerskanten nieuwe argumenten zijn bij te brengen,
zoodat hij in het onderzoek daarvan op nieuw door een com
missie weinig nut ziet. Het komt hem beter voor aan hccren
Ged. Staten te kennen te geven, dat de llaad bij zijne bereids
uitgedrukte raeening persisteerthet gevolg daarvan zal dan
zijn dat gemeld Collcgie dat besluit niet voor kennisneming zal
aannemen, maar het ter vernietiging aan den Koning voordragen.
Wordt dergelijke commissie benoemd cn onderzocht die de be
wuste zaak op nieuw, het is hem wel, doch hij acht dit ijclcl
want de zaak is genoeg bekeken Het bewuste besluit bestaat,
doch het is van eene andere zijde aangetast en voorts van weers
zijden in het breede behandeld. Op dien grond zal Spr zich
tegen het ondcrwerpelijk voorstel verklaren en geeft hij in over
weging bij dat besluit tc verblijven want op deze manier blijft
de zienswijze van Ged. Staten ter zake, eigentlijk bedekt, ofschoon
dat Collegie schijnbaar de zienswijze van den inspecteur deelt.
Telkens is door dat Collegie het middel van conciliutie beproefd,
doch vruchteloos, en daarom i9 het 't best dat dc Kouing uit-
makc wie in dezen de wet het beste interpreteert.
Dc Voorzitter zegt (lat juist het Collcgie vau oordcel was
dat eenc tc benoemen commissie nieuwe gezigtspunten en argu
menten zou kunnen bijbrengen, en oindat men, bij het i ewuste
Raadsbesluit persisterende, den schijn van eenzijdigheid zou hebben.
Hij vraagt voorts of het voorstel van den lieer Aticma onder
steund wordt.
De heer de Haan zegt dit te kunnen doen, vooral ook omdat
door de commissie van rapporteurs, waarvan hij dc ccr had lid
te wezen, omtrent de begrooting voor 1867, op gelijke wijze is
voorgesteld in dezen te handelen, (laar men eenmaal de noodigc
motieven heeft uitgeput. Men hebbe aan Ged. Staten om eene
beslissing te vragen.
GFiMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 10 Jan. 1867.
De Voorzitter merkt op, dut men enkel en alleen aan Ged.
Staten heeft mede te deelen, dat de Raad bij zijn besluit persisteert.
De heer Westenberg zou daarbij tevens willen hebben aan
gedrongen dat de zaak door de bevoegde magt worde uitgemaakt.
De heer Duparc zal zich niet daartegen verklaren, doch geeft
<le Raad te kennen bij zijn besluit van October 1864 te persiste
ren, dan zal dat besluit per se vervallen en de beslissing volgt
dan van zelf. Spr. was vroeger het idee van den inspecteur
toegedaan, doch hij zal, zoo als hij bereids vroeger aanmerkte,
zich bij de meerderheid in den Raad voegen, enkel om eene be
slissing te erlangen in deze zaak, die voor verschillende opvatting
en toepassing vatbaar is te «chten.
De heer Bloembergen is van oordcel dat men wel zal doen
met op eene decisie aan te dringen. Hij merkt op, dat dc wet
geene goedkeuring van het besluit vordert, maar alleen mede-
deeling aan Ged. Staten. Men zou dus na die mcdedceling tot
:1e uitvoering kunnen overgaan, maar dit komt hem te gewaagd
voor? men zou kosten hebben gemaakt cn die zou men zich in
geval van vernietiging van het besluit, later kunnen beklagen.
Daarom is het beter dat heeren God. Staten van hunne opinie
in dezen doen blijken. Eene omstandigheid in deze zaak even
wel is en blijft moeijelijk, te wetencr doen zich twee kwestien
van verschil op -, eerstens, i3 tiet bestaanbaar (lat voor verschil
lende scholen een docent met het onderwijs wordt belast, twee-
den3, gaat het op, dat het gymnastiseh onderrigt op de betrek
kelijke school zelf plaats vinde, of moet het in een afzonderlijk
lokaal worden verstrekt? Dit nu zoo zijnde is het beter, dat men
de noodige zekerheid erlange en daarom is Spr. het met den
heer Westenberg eens, dat men trachte eene beslissing tc provo
eeren, vooral ook omdat hij van bevoegden kant heeft vernomen,
dat, liepen deze kwestiën hier niet zamen, cr waarschijnlijk min
der bezwaar tegen het vaak bedoeld raadsbesluit zou zijn gerezen.
De heer Attema geeft nog tc kennen, dat het provoceren
eener dusdanige beslissing dan ook geheel in zijne bedoeling lag
hij wenscht beslissing, maar natuurlijk door het in dezen bevoegd
gezag. Ged. Staten zijn eigentlijk niet in staat die beslissing
te geven. Voor dat Collegie toch staan twee wegen open, óf
het besluit voor kennisgeving aan te nemen en als zoodanig de
ontvangst te berigten, óf dat besluit ter vernietiging aan den
Koning voor tc dragen. Men hebbe dus enkel aan te dringen
op eene beslissing door (le daartoe bevoegde magt; dat is in de
zen het mee9t wettisch standpunt.
Het voorstel van den heer Attema boven omschreven, wordt
daarop met eenparige stemmen aangenomen.
14. Op voorstel van den Voorzitter wordt overgegaan tot
de vernieuwing der drie afdcclingen of sectien van den Raad
voor het eerste halfjaar van 1867. Het lot wijst daarop aan
als leden van de le sectie de hecrcn Mr. J. L. van Sloterdijck,
C. I. Bolten, J. J. Bruinsma, Z. S. dc Haan, Mr. J. Minnema
de With, K. Tiglcr Wijbrandi en Mr. W. J. van W elderen baron
Rengers. 2e sectie, heeren A. Duparc, H. J. Westenberg, J.
Oostcrhotf Wz., G. O. Gorter, G. T. N. Suringar, Mr. E. Jongsma
en Dr. E. Verwijs. 3e sectie, dc heeren G. II. Hommes, J.
J. Brunger, D. Zeper. E. Bloembergen, P. T. Plantcnga, Mr. E.
Attema en Mr. C. Wiersma.
15. De Voorzitter deelt bij wijze van herinnering aan dc
Vergadering mede, dat in des Raadsvergadering van 13 Dec. jl.
ter tafel is gebragt de resolutie van heeren Ged. Staten van
Friesland, dd. 19 Nov. bevorens no. 23. waarbij door insertie
ter kennis van het gemeentebestuur van Leeuwarden is gebragt
het besluit der Provinciale Staten d(l. 15 Nov. 1866, no. 6,
houdende aanbod tot het verleenen van provinciale subsidie voor
den aanleg eens kunstwegs van Leeuwarden tot bij Giekerk over
Lekkum en Miedum enz., en wel dat die subsidie zal bedragen
25 pet. van de aanneraingssom, indien de betrokken gemeente
besturen alsnog tot den aanleg op eene kruinsbreedte van 7 el
mogten besluiten, doch bij gebreke var. dien zich zal bepalen tot
20 pet. van de aanneraingssom var. den aanleg, zonder inbegrip
van eenige andere kosten enz., omtrent welke resolutie toen
is besloten dc zaak aan te houden en inmiddels af te wachten
de voorstellen van dc besturen van Leeuwarderadeel en Tieljerk-
steradeel.
Voorts dat is ingekomen een schrijven van het gemeentebe
stuur van Leeuwarderadeel, dd. 27 Dec. jl., houdende mededee-
ling dat door den Raad dier gemeente was besloten tot den aan
leg van dien weg, op eene kruinsbreedte van minstens 6 cl en daarvoor
aan te nemen de aangebodene subsidie van 20 pet. dat er
in den beginne geene overeenstemming tc dien opzigte tusschen
dc besturen van Leeuwarderadeel en Tietjerksteradeel schijnt te
hebben bestaan, doch dat een nader van Leeuwarderadeel ont
vangen schrijven de racrledeeling bevat, dat de Raad van Tiet
jerksteradeel zal vergaderen op den 12 Jan. e.k., en dat vol
gens het oordeel van B. en W. dier gemeente alsdan wel zal
worden besloten tot de aanneming eener subsidie van 20 pet.
Intusschen, zegt de Voorzitter is de termijn voor dc verklaring
bepaald, zijnde den 15 Jan. e.k., spoedig daar en daarom zal
het best zijn B. en W. te magtigen, om namens deze Vergade
ring aan heeren Ged. Staten te kennen te gever., dat dc ge
meente Leeuwarden de aanleg van den bedoeldeu kunstweg
wenscht te bewerkstelligen op eene kruinsbreedte van minstens
6 el en daarvoor aan te nemen eene provinciale subsidie van
20 pet. Dienovereenkomstig is buiten beraadslaging eenstem
mig besluiten.
16. Is ter tatel gebragt en gelezen een voorstel van B. en
W., naar aanleiding van een adres, ingediend door de gewezen
ambtenaren bij dc plaatselijke belastingen enz., met het verzoek
om de beide eerste adressanten Geert Roseraa en Jacob Faber in
het genot te stellen van ecnig pensioen en om de andere adres
santen Tjeerd Lemstra, Johs. Luitzens Oosterhoff en Fokke Diiks
Waringa, bij de eerste zich daartoe voordoende gelegenheid met
de een of andere geschikte betrekking te begunstigen, of wel tc
bestendigen het hen toegekende wachtgeld. Ter visie, ora in
eene volgende vergadering behandeld te worden.
17. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van B. en
W., om te worden gemagtigd over te gaan tot de uitvoering
van het voorgenomen werk der daarstclling van eeu steenen
wal en aanlegplaats tusschen het Ziekenhuis en de Iluizumer-
brug. Ter visie ah voren.
18. Is ter tafel gebragt eenc missive van dc plaatsclyke
schoolcommissie alhier, dd. 28 Dec. jl. no. 2910, bevattende
eene nadere aanbeveling ten dienste der vervulling van de alsnog
in die commissie bestaande twee vacatures, ontstaan door de af
treding op ulto. Dec. 1866 van de heeren K. Tiglcr Wijbrandi
en W. Hoevenaar. Voor de 1c vacature woiden daarbij aan
bevolen dc heeren H. W. Huber, Dr. P. II. Asman en Mr.
W. J. van Weideren baron Rengersvoor de 2e vacature, de
heeren Mr. J. L. van Sloterdijck, G. Menalda en P. H. van der
Meulcn. Ter visie, om in dc eerstvolgende vergadering tot de
benoeming over te gaan.
19. Is ter tafel gebragt en gelezen eene missive van de voog
den der Stads Armekaraer, dd. 31 Dec. jl., houdende lo. mede-
deeling van de hoegrootheid der nalatenschap van wijlen Jaco-
mina Claasesz, zijnde 13,374.34®, en 2o, inzending eener suppli-
toire begrooting voor 1866, wegens hunne administratie, ten fine
van vaststelling door den Raad. Is beslotendeze supplitoire
begrooting, ten fine van onderzoek cn rapport te stellen in han
den van de Raadscommissie, belast geweest met het onderzoek
der begrooting voor 1866, van de Stads Arraenkamer.
20. Is ter tafel gebragt eene missive van de Kamer van Koop
handel en Fabrijken te Leeuwarden, dd. 4 Jan. 1867, daarbij
-d_>. tÊFMk.