18 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 14 Febr. 1967. secretaris-boekhouder van de stads armenkarecr alhier, ter prestatie van den borgtogt groot ƒ3000, wegens de vervulling van ge melde betrekking van hem gevorderd. 29. De Voorzitter deelt voorts mede dat op Woensdag den 13 Febr. jl. ten overstaan van B. en W. hebben plaats gehad de aanbesteding van a. het maken van een steenen walmuur met los- en ladingsplaats tusschen het Stads Ziekenhuis en de zoo genaamde Huizumerbrug, en b. de herstellingen aan de wallen in de gemeente gedurende 1867; en dat van het eerstgenoemd werk aannemer is geworden J. Ruding voor 4979, terwijl het laatstgemeld werk is gegund aan D. Tiggelaar van Westendorp voor 13 pCt. beneden het tarief. Zijnde deze medcdceling aangenomen voor notificatie. 30. Eindelijk is ter tafel gebragt en gelezen een schrijven van den heer R. Attema, eervol ontslagen secretaris-boekhouder van de stads armekamer alhier, dd. 13 Febr. jl. houdende be tuiging zijner erkentelijkheid voor de van den Raad ontvangen medaille van verdienste, als blijk van des Raads erkentenis voor de door hem, ook in het belang der gemeente, bewezen diensten in gezegde betrekking. De Voorzitter sluit hierop dc vergadering. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 28 Febr. 1867. 19 VERSLAG van het verhandelde ter vergadering van den Gemeenteraad van Leeuwarden, gehou den op Donderdag den 28 February 1867. Aanvankelijk 19 later 20 leden tegenwoordig. Afwezig de heer Mr. W. J. van Weideren Baron Rcngcrs. Voorzitter de heer D. Zeper, die op het bepaalde tijdstip de vergadering opent. 1. Zijn gelezen en vastgesteld de notulen wegens dc op 14 Febr. jl. gehoudene Raadsvergadering. 2. Adres van M. S. Hirsch vroeger hoofdonderwijzer aan de ontbonden Israëlitische armenschool alhier, het verzoek behelzende om, even als vroeger, weder met cetie gratificatie te worden be giftigd, zoomede het daartoe betrekkelijk voorstel van B. en W De Voorzitter brengt het voorstel van B. en W. in discussie. 'Niemand der leden daarover in het geheel het woord verlangende opent dc Voorzitter vervolgens de beraadslagingen over het lc punt van dc conclusie, luidende„Aan den adressantM. S. Hirsch als beschikking op zijn opgemeld verzoekschrift, over 1867 eene gelijke gratificatie toe te kennen als aan hem tot hiertoe is toe gestaan en wel ten bedrage van ƒ125". De heer Plantenga gelooft gaarne, dat de adressant tenge volge van het verlies zijner vroegere betrekking van hoofdonder wijzer aan de voormalige Israëlitische armenschool, in een treu- rigen toestand verkeert, dat hem het bedrag der gratificatie alle- zins welkom zal zijn en dat die gelden ook wel aan hem zullen zijn besteed, maar hij moet toch opmerken, dat de onderwijzer Hirsch nimmer stedelijk ambtenaar is geweest.. Intusschen is hem jaren aaneen ccnc gratificatie uit gemeentelijke fondsen toe gekend, niet omdat daarop eetiige aanspraak bestond, maar bloot uit een gevoel van medelijden van den ltaad met 's mans geen- zins benijdbaren toestand, ccnc handeling die hij, hoe loiielijk ook in het afgetrokkene beschouwende, liever niet op den duur be stendigd ziet. De heer Bruinsma merkt den heer Tlantenga op, dat het vcrleenen van de hierbcdoelde gratificatie niet het gevolg was van een gevoel van medelijden, maar van het besef van billijk heid. De Iraëlitische armenschool tocdi verkeerde steeds in een exceptionelen toestand, dceb was het eene bijzondere, en te gelijk cene openbare school door het bestaan dier school, behoefden de stadsscholen, die overigens al zeer bezet waren, niet overbe volkt te worden, en daardoor ontstond de omstandigheid, dat de Israëlitische school subsidie van wege de gemeente erlangde. Wel was de gemeente tot het verstrekken van dergelijke subsidie onverpligt, doch zij werd gegeven ten behoeve van kinderen van ingezetenen, voor wier plaatsing op de stadsscholen de gemeente anders zou moeten gezorgd hebben en, zooals Spr. bereids op merkte, die scholen waren te klein die kinderen op te nemen. In een zeker opzigt dus was Hirsch wel in dienst van de gemeente en daarom ook had men bij de reorganisatie van het schoolwezen zijne plaatsing zoo mogelijk op het oogtot dusver is daartoe nog de gelegenheid niet geboren en verkeert de adressant in- tuschen geheel buiten zijne schuld in hoogst treurige omstan digheden. De heer Dïipai'C herinnert, dat het hier eene zaak geldt die reeds meermalen bij den Raad aanleiding tot debat gaf, doch men had telkens slechts herhaling van motieven die de groote meer derheid vroeger niet had aangenomen. Spr. verwondert zich daarom cr over, dat nu al weder op dc zaak wordt teruggeko men, zonder nieuw motief. Hij vereenigt zich geheel met het reeds door den heer Bruinsma aangevoerde. Hij wcnscht daar aan nog een en ander toe te voegen, tot ondersteuning van de inwilliging des verzoeks. Men moet niet vergeten dat vroeger, sedert jaren aan de Israëlitische armenschool eene gemeentelijke subsidie was toegekend, omdat zij ook voorzag in het zoogenaamd maatschappelijk onderwijs. De hoofdonderwijzer werd als Spr. zich niet bedriegt, zelfs aangesteld met voorkennis of overleg van Bijvoegsel tot de Provinciale Friesche Courant. het gemeentebestuur. Er was eene soort van conventie tusschen het bestuur der school en dat der gemeente gesloten. Na de iuvoering der wet op het lager onderwijs moest echter aan dezen toestand een einde komen; de gemeentelijke subsidie werd inge trokken en de kinderen die tot dusverre op de Israëlitische school onderwijs hadden genoten, werden op de stads scholen gebragt. Nu mogen er, naar streng regt, met het oog op de onderwijswet, welligt gecne termen hebben bestaan om den adressant, wiens inkomsten zeer verminderd waren geworden, eene gratificatie te verleenen, dc billijkheid eisohte echter dit te doen en dit be greep dan ook dc Raad van jaar tot jaar. Geen gevoel van medelijden bewoog den Raad in dezen, gelijk de heer Plantenga heeft willen beweren. Ware dit het motief, Spr. zou de eerste zijn zich tegen de gratificatie te verklaren omdat zoodanig ge voel den Raad cener gemeente niet mag leiden. Spr. verklaart verder, dat het hem persoonlijk bekend is dat de adressant voort durend zijn best doet, om elders eene betrekking te erlangen, waardoor hij deze gratificatie zou kunnen missen. Hij zou ten vorigen jarc met eene jaarwedde van 600 aan eene inrigting te Arnhem zijn geplaatst geworden, toen door eene onvoorziene ge beurtenis, de gchecle inrigting plotseling verviel. Spr. meent dit te moeten aanvoeren ten bewijze, dat dc adressant niet stil zit en geenszins cene perpetueele gratificatie beoogt. l)e Voorzitter voegt bij het door de beide laatste Sprs. ge sprokene nog dit, dat bijzondere omstandigheden zijne plaatsing bij het onderwijzend personeel in deze gemeente hebben belet en dat hij daardoor in cene voor hem raoeijelijke positie is geraakt. Ilct le lid der conclusie wordt hierop in rondvraag gebragt en met 19 tegen cene stem, die van den heer Plantenga, aangeno men, terwijl met eenparige stemmen is aangenomen het 2e lid dier conclusie, luidende 2o. Tot hocding dier uitgaven art. 3 der 111e afd. van hoofdst. VIII van de bcgrooting der uitgaven van de gemeente voor 1867 met eene gelijke som van ƒ125 uit art. 1 van hoofdstuk XI dier zelfde begrooting tc verhoogen. 3. Voorstel van B. en W. nopens een adres van Trijntje van der Heide, wed. Jan Pronk, in lev en politiebediende der 2e klasse alhier, houdende verzoek om eene gratificatie te mogen erlangen van welk voorstel de conclusie luidt„Aan de adressante Trijntje van der Heide, wed. van Jan Pronk, voornoemd, te kennen tc geven, dat de Raad geene termen heeft gevonden om op het, door haar bij adres van Januarij 1866 gedaan verzoek eene voor haar gunstige beschikking te nemen en dat verzoek mitsdien wijst van de hand. l)it voorstel in beraadslaging gebragt zijnde geeft de heer Westenberg te kennen dat, zijn zijne bekomen inlichtingen juist, dan het tracteraent in een geval als het onderwerpelijke onmid dellijk ophoudt. Nu is het wel bezwarend voor de gemeente telkens bij den dood van hare ambtenaren of bedienden gratifi catiën aan derzelver weduwen te verstrekken, hiermede is hij het volkomen met B. en W. eens, doch hier, waar het cene direct hulpbehoevende weduwe geldt en wanneer zijne even opgegeven inlichtingen juist zijn, zou hij er wel voor zijn eene kleine gra tificatie te verstrekken, vooral ook omdat dc betrekking, niet dadelijk vervuld wordende, iets daarvoor disponibel overlaat. Dc Voorzitter meent tc weten dat in gevallen als het onder werpelijke, het tractcment van den overledene over de loopende maand of het ingetreden kwartaal voluit betaald wordt. Wat betreft dc niet dadelijke vervulling van de vacature in dezen, merkt hij op dat de dienst geregeld zijn gang gaat en dat een politic-bediende der 3 ld. in de dienst van den overledene voorziet, die als zoodanig ook de bezoldiging geniet. De heer Westenberg is van oordeel dat er dan toch altijd eene vacature blijft bestaan. l)e Voorzitter zegt dat dit niet het geval is, vermits een politie-dienaar van dc 4e klasse, dc dienstdoende 3e klasse vervangt. 5

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1867 | | pagina 1