46
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN Zitting van Donderdag 4 April 1867.
geen enkel der op de prijsvraag ingekomen plannen werd geheel
voldoende geoordeeld en, ofschoon er reeds zeer veel tijd is vcrloo-
pen, is men nu nog steeds zonder vast plan. l)e heer Wiersma
lieeft gezegd, dat met drie maanden de zaak zou zijn afgedaan,
maar, gelijk de heer de Haan zelf heeft willen erkennen, er zal
veel meer tijd mede verloopen. Spr. is niet minder dan de heer
Wiersma een vijand van die eentoonige regtlijnigheid, welke in
sommige steden de straten kenmerkt, doch de regtlijnigheid zal
hier wel niet eenloonigheid worden. Het geldt in dezen geenszins
straten van een half uur lang, maar zelfs over de volle lengte
van de grootste einden, dc kaden hoogstens 10 minuten. Leeu
warden lijdt reeds genoeg aan kromme straten en grachten, om
het getal daarvan te vergrooten. Ook uit een hygiënisch oogpunt
beveelt Spr. regte straten aan, daar de ventilatie er veel beter is
dan in kromme straten, en dit punt raag in onze dagen nu tie
verbetering van de openbare gezondheid zoo teregt aan de orde
is, niet uit het oog worden verloren. Uit volle overtuiging zal
Spr. zijne goedkeuring aan het aangeboden plan hechten. Van
onbevoegdheid des Raads om te oordeelcn, mag hier, naar het
gevoelen van Spr. niet dc reden zijn, daar ieder raadslid, door
het aannemen van het hem door de kiezers opgedragen mandaat,
zelfs verpligt is, ook in deze zaak zijn oordeel uit te spreken.
De heer Gorter geeft te kennen, dat hij primitief bij de behande
ling van het voorstel tot aankoop der bewuste gronden ten be
hoeve eener eventueelc uitbreiding van het bebouwde gedeelte der
gemeente, tot dc voorstanders van het uitschrijven eener prijsvraag
behoorde, dat hij ook later van dit zijn oordeel heeft doen blijken,
maar dat het door B. en YV. aangeboden plan hem daarvan heeft
terug gebragt,omdat dit plan in zich bevat de voorziening van hetgeen
hij bij die uitbreiding op den voorgrond wenschte gesteld cn gevolgd
te zien, liet daarstelleu namelijk van regtlijnigc kaaimuren aan de
nieuw te maken gracht. Aan die voorwaarde zijnerzijds, is door het
ondenverpelijk plan voldaan in elk geval zal er cenc regte doorsnij
ding van liet vaarwater tot stand komen meer wcnscht hij niet; het.
overige althans acht hij niet van zulk een overwegend belang
te zijn dat het hem zou moveren het voorstel der Commisse aan
te nemen.
De Voorzitter verklaart zich insgelijks tegen het door de
Commissie voorgestelde hij wenscht niet over de beweegredenen
die hem daartoe leiden, uit te weiden, veel daarover is reeds in
de voorafgaande beraadslagingen opgemerkt en besproken, doch
een dier redenen wenscht hij nogmaals te releveren, n.l. deze, dat
inderdaad de Architect door het uitschrijven der bedoelde prijs
vraag zeer in zijne eer zou worden gekrenkt, en dat het eene
ontmoediging voor dien ambtenaar zou wezen in de verdere ver
vulling zijner ambtspligten. De Architect is dc ontwerper van
het primitieve plan geweest, dat later door hem uitgewerkt
en bij het Collegie in het breede besproken is geworden en Spr.
heeft met genoegen gezien dat dat plan zulk een goed onthaal
bij den Raad heeft mogen ondervinden. Verbeteringen zullen
er welligt aan kunnen worden aangebragt, want het zal als alle
mcnschelijk werk, wel niet volkomen zijn, doch Spr. kan er zich
volkomen mede vereenigen en verwacht van eene uit te schrijven
prijsvraag weinig heil. Het plan is in de sectien naauwkcurig
onderzocht en in het breede besproken; dat plan is voorts pu
bliek gemaakt en algemeen verkrijgbaar gesteld, en, voor zoover
Spr. meent zijn daarop geene afdoende aanmerkingen gemaakt,
van genoegzaam gewigt om het uitschrijven eener prijsvraag
daarom dienstig te achten.
Het voorstel sub A der Commissie van Rapporteurs, hierbo
ven omschreven, is daarop in rondvraag gebragt en afgestemd
met 16 tegen 4 stemmen (die van de heeren Suriugar
Wiersma, de Haan en Attema.)
Alsnu wordt in behandeling gebragt het voorstel sub lo. van
litt. B der Commissie van Rapporteurs luidende lo. In
beginsel aan te nemen, dat de uitbreiding van het bebouwde
gedeelte der gemeente Leeuwarden, op het terrein tussclien de
lijn der staatsspoorwegen Harlingen-Lceuwardcn en Leeuwarden-
Groningen en het Zaailand aldaar, uitgevoerd en daarbij tot
grondslag aangenomen zal worden het daarvan door den Ge
meente-Architect, bij zijne missive van den 18 October 1866,
no. 178/3, ingezonden grondplan en daartoe dat plan goed te
keuren en vast te stellen, behoudens zoodanige wijzigingen in
de onderdeden als den Raad wenschelijk en noodzakelijk mog-
ten voorkomen speciaal dat tusschen den nieuw aan te leggen
stationsweg en het stationsgebouw een breed cn ruim plein worde
aangelegd, ter verbetering der rigting van dien weg en van den
toegang tot. voormeld gebouw.
De heer van Sloterdijck zou thans gaarne van de Commissie van
rapporteurs het antwoord wenschen te ontvangen op de, bij den
aanvang der beraadslagingen tot haar gcrigte vraag.
De heer Bolten geeft hierop in antwoord te kennen, dat wel
in dc eerste sectie door een der leden de opmerking werd ge
maakt, dat dc sckuinsche rigting der nieuwe straat naar het sta
tions-gebouw niet wel was te vermijden, zonder in belangrijke
en kostbare onteigeningen te vallen, terwijl daaromtrent door de
commissie van rapporteurs, in antwoord op het bovenbedoelde,
werd te kennen gegeven: dat het derde bezwaar, hoewel niet te
ontveinzen naar het gevoelen der meerderheid, niet ligt uit den
weg zal zijn te ruimen, vermits het stations-gebouw in verhouding
tot de rigting van de zuider walsteeg en Doelcsteeg te oostelijk
ligt; cn dat dc gestrenge doorvoering van de regte lijn hier tot
veel te belangrijke onteigening aanleiding zou geven. Hieruit
blijkt dus, dat de commissie zelf zich over dit punt niet anders
uitlaat dan in zoo ver het de beantwoording van het geopperd
bezwaar betreft cn is zij derhalve naar Spr. oordeel ongehouden
de ter loops besprokene onteigening te verdedigen. Wat hem
persoonlijk betreft wil hij wel zeggen, dat indien men den weg
regt op het station zou willen laten aanloopcn, die weg veel ooste-
lijkcr dan in hot plan ligt, gelegd moet worden dat er dan geen
sprake meer zou kunnen zijn om de doorgang /an de zuiiler wal
steeg daartoe tc benuttigen, maar dat men den weg oostelijker
nemende, gehouden zou zijn de benoodigde gronden van de erven
des heeren dc With en Engelen, te nemen en te onteigenen;
dat dit belangrijke offers aan de gemeente zoude kosten zal Spr.
wel niet behoeven te betoogendoch naar zijne meening zal men
hiertoe ook niet behoeven over te gaan, immers indien het vóór
het station aan te brengen plein in verband wordt gebragt met
den weg en den te liggen brug, door inkorting of afronding der
naastgelegen blokken nog veel te verbeterenniets staat tegen
die afronding in den weg, zelfs voor de rij- en voertuigen zal
het gecne belcmmcriug veroorzaken. Niemand over het le lid
van litt. B meer het woord verlangende is dit gedeelte van het
voorstel in omvraag gebragt en aangenomen met 19 tegen ééne
stem (die van den heer Attema).
Het 2e lid van litt. B van het voorstel der Commissie, lui
dende: 2. „Mede in beginsel aan te nemen, dat de uitvoering,
van het sub lo omschreven werk bij gedeelten zal plaats hebben,"
is buiten cenige beraadslaging en stemming onveranderd aangenomen.
Daarop is aan de orde gesteld het 3e lid van litt. B van het
voormeld voorstel, van inhoud als volgt„3o. Niet aan te nemen
het 3c punt der conclusie van hh. B. cn W. maar daarvoor in de
plaats te besluiten
Dat in de eerste plaats die uitvoering zich zal bepalen tot het ter
rein, gelegen aan de binnen- of noordzijde der nieuw te graven
gracht, aangeduid op het grondplan door de letters A. B. C. en
D., met het graven en de bewailing dier gracht cn het aanleggen
van de nieuwe brug en den toegangsweg naar het stations-gebouw;
terwijl het bouwterrein D. geheel en volledig, met de zich daarop
bevindende opstallen, hetzij door middel van aankoop, hetzij door
middel van onteigening, in bezit en ter vrije beschikking van de
gemeente zal komen."
GEMEENTEHAAD TE LEEUW AT! DEN Zitting van Donderdag i April 1867.
De heer Suringar zegt, dat hij, met betrekking tot dit punt
van de conclusie, de minderheid heeft uitgemaakt in de Commissie
van rapporteursdat hij, hoewel zich overigens met dat punt
geheel verccnigende, daaruit weggelaten wenscht te zien de woor
den: „en het aanleggen van dc nieuwe brug en den toegangs
weg naar het stationsgebouw./' en daarvoor in plaats wil hebben
gesteld de woorden„doch vooreerst zonder het aanbrengen van
een nieuwe brug en zonder het vernieuwen van de bestaande
brug." Zijne gronden daarvoor zijn in overeenstemming met het
in de 2e sectie dienaangaande met eenparigheid van stemmen
uitgesproken gevoelen (bladz. 11 en 12 van het verslag der Com
missie van rapporteurs); dat hij de exploitatie van liet beschik
baar terrein vooreerst, wenscht bepaald tc zien binnen dc nieuw
te graven gracht en hetgeen daar buiten ligt, behoudens de be
wailing ook aan de noordzijde, alzoo vooreerst geheel buiten ex
ploitatie wenscht te laten. Daarvoor zou men, voor het geval
dat de aanvraag naar terrein zich niet verder mogt uitstrekken,
aan de éóne zijde een goed gesloten geheel verkrijgen, voorshands
de uilgaven besparen, die het aanbrengen van een kostbare brug
en een kostbaren rijweg zou vorderen, en aan de andere zijde het
terrein buiten de gracht gelegen, zoolang het zijn kan, ongeschon
den, beter verhuurbaar en meer productief behouden; een maat
regel van zuinigheid en huishoudelijkheid, die naar Sprs. oordeel
hare eigene aanbeveling met zich brengt. Hij neemt de vrijheid
dit amendement op punt 3 van de conelusic sub litt. B van de
Commissie van Rapporteurs aau het oordeel der vergadering te
onderwerpen. Dit voorstel is op de daartoe strekkende vraag des
Voorzitters, ondersteund.
De lieer Bolten zegt, zich ten sterkste daartegen tc zullen ver
klaren, omdat naar zijne mcening de brug over de gracht tot
toegang naar het station, dadelijk gevorderd wordt. Ook hij
wenscht de zuinigheid te betrachten, en is evenmin als den ge-
achten voorsteller genegen om op ruwe wijze met het gemeente
geld om te springen, maar daar waar het de daarstelling van
nuttige en belangrijke werken betreft, zal hij voor de daaraan
noodzakelijk verbonden kosten niet terugdeinzen; en als zoo nut
tig, noodzakelijk en belangrijk acht hij de bewuste overbrugging.
De heer Joügsma merkt op dat de grond van het amendement
is zuinigheid en dat hij daarom het amendement ondersteund
heeft. Wordt het voorgestelde aangenomen, dan zal men zich
in de uitvoering vooreerst tot de binnenzijde van de gracht be
palen, en dan zal daarvan het gevolg zijn (lat aan de landerijen
en aan Bcllevue, overeenkomstig zijn verlangen eene meer vaste
bestemming zal worden gegeven. Het een cn ander toch kost
aan de gemeente ruim f 58,000 waarvan slechts 2Va0/»» rente wordt
genoten, terwijl de kosten van aankoop zijn bestreden uit gelden
waarvoor de gemeente 5°'0 betalen moet. Volgt dc Raad de
zienswijze van den heer Suriugar, dan blijft het terrein ten zui
den van dc stadsgracht /oorccrst onbenuttigd en ongeschonden
cn dan kan men die vastigheden gerust voor den tijd van vijf
jaren verhuren, ze zullen dan zeker meer opbrengen dan bij dc
verhuring zooals die thans plaats heeft. De heer Bolten wenscht
de brug en den weg onmiddellijk te zien daargesteld, maar Spr.
moet observeren, dat men door deze in de eerste uitvoering niet
te begrijpen, niettemin volkomen in zijn geheel blijft; men kan
daarom even goed een volgend jaar wanneer de noordzijde in
orde is cr toe overgaan om een brug en rijdweg naar het station
te maken, men kan het land onder die ontbindende voorwaarde
verhuren. Spr. vindt het bovendien geheel rationeel dat met het ter
rein aan de binnenzijde der gracht het eerst aangevangen en vol
eindigd worde.
De heer Wiersma kan zich niet wel met het araendement ver-
cemgen en zal zich verklaren vóór het punt zoodanig als het
door de Commissie van rapporteurs is voorgesteld, want waarlijk
het ten betooge van 't amendement bijgebragt motief bestaat niet.
Het geldt hier dc vraag, waar men met de uitvoering zal begin
nen en eindigen; nu moge men niet alles in ééns willen, het
Collegie van dagelijksch bestuur stelde daarom voor het werk bij
gedeelten te doen uitvoeren en de Raad verhief dat voorstel tot
Bijvoegsel tot de Provinciale Friesche Courant.
zijn besluit; men moge die eerste uitvoering zooveel men wil be
korten, maar men dient daarbij niet uit het oog te verliezen, wat
men, het gchcele werk overziende, dienstig heeft te achten om
het noodzakelijk verband in de onderdeden te behouden. Neemt
men den toegangsweg tot het station en de daarmede in verband
staande overbrugging uit het voorstel der uitvoering weg, dan zal
men het geheele plan daardoor onvolledig maken, cn dit moet
in geen geval geschiedenbegint men met het werk, men dient
te weten wat cn hoe men begint. Het bezwaar dat de heer
Jongsma ziet in de minder productieve kracht der vastigheden,
voor het geval er wel uitvoering aan de overbrugging cn de daar
stelling van den toegangsweg gegeven wordt, kan Spr. niet in
zien dat bestaat; integendeel, hij zou het beter en meer produc
tief achten, wanneer de landerijen voor slechts één jaar cn met
de minst mogelijke risico's voor den huurder werden verhuurd;
indien de deugd der landen gedurende den huurtijd er niet beter
om wordt, dan zal dit der gemeeute, met het oog op de latere
bestemming der gronden, natuurlijk niet schaden. Hij voor zich
ziet gaarne dat de bewuste weg en brug in de eerste uitvoering
begrepen worden, hij zou zelfs liever zien dat men daarmede het
begin maakte, want hij koestert de overtuiging dat het maken
van den beoogden toegang inderdaad noodzakelijk is te achten.
De heer de Haan verklaart zijne stem te zullen uitbrengen
niet alleen tegen het amendement van den heer Suriugar maar
ook tegen het punt der conclusie zooals dit door de Commissie
van rapporteurs is voorgedragen. Hij wcnscht het voorstel van.
B. en YV. gevolgd te zien, dat, naar zijn gevoelen de beste waar
borg aanbiedt voor ccne goede en geleidelijke uitvoering van het
hoogst belangrijke werk der uitbreiding. Dat voorstel volgende
zal eerst iu uitvoering komen het terrein tusschen dc Wirdumer-
poortsbrug en de Zuiderwalsteeg, cn dit acht hij bij den aanvang
het verkieslijkst.
De heer Bloembergen zegt zich op de door den heer de Haan
aangevoerde gronden ook te zullen verklaren zoo wel tegen het
amendement als tegen het voorstel waarop het is voorgedragen,
vooral ook omdat hij niet inziet, dat de door de Commissie van
rapporteurs voorgestane wijziging eenige verbetering te weeg zal
brengen. Het komt hem voor, dat men, het voorstel van B. en
W. volgende, op de meest verkieslijke wijze met het werk zal
aanvangen en het meest eene gewenschte uitvoering bevorderlijk
zal wezen. Dat werk aanvangende van den kant van de Wirdu-
merpoortsdwinger
De Voorzitter meent den heer Bloembergen te moeten obser
veren, dat het amendement van den heer Suringar in bespreking is.
De heer Bloembergen merkt hierop aan, dat hij even als zijn
voorganger de heer de Haan, van oordeel was, dat ook de dis-
enssien over het 3c lid van het voorstel der commissie liepen,
te meer omdat de Voorzitter dien Spr. niet de opmerking heeft
gemaakt, dat hij buiten dc orde zou zijn. Hij zal zich echter
naar diens verlangen gaarne vooreerst tot het amendement bepa
len en verklaart zich daartegenomdat men naar zijn inzien,
juist zal moeten aanvangen met hctgecu de geachte voorsteller
wil dat vooreerst achterwege gelaten zal worden.
De heer Suringar ziet de noodzakelijkheid er niet van indat
men met den bewusten toegang tot het stationsgebouw beginne
daartoe bestaat inderdaad geene genoegzame aanleiding, want de
tegenwoordige toegang tot het bewuste gebouw vordert niet zoo
dringend een tweede naast zicheerst dient men het terrein aan
de binnen- of noordzijde der gracht en zijne omwalling in gereed
heid te brengen.
De heer Bruinsma wil aan het door verschillende Sprs. geop
perd bezwaar tegen de aanneming van het amendement nog toe
voegen, dat het eene verkeerde zuinigheid zou wezen, om te be
sluiten het terrein aan de buiten- of zuidzijde der gracht niet in
exploitatie te brengen, want men zou daardoor afsnijden den toe
gang tot de daar te bouwen woningen, of liever de gelegenheid
tot aankoop van gronden op dat gedeelte tegengaan.
De heer Duparc verklaart zich insgelijks voor het aanbrengen
eener brug, die hij ten hoogste noodig keurt. Men zal er later
12